ECLI:NL:RBAMS:2015:6342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
13/679013-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenchauffeur

Op 22 september 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 7 juli 2014 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1965, reed met zijn vrachtwagen over de Noorddammerweg te Amstelveen. Tijdens het achteruitrijden heeft hij een 18-jarig meisje op een bromfiets overreden, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen door niet voldoende op te letten en te snel achteruit te rijden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679013-15 (Promis)
Datum uitspraak: 22 september 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.E. Drenth naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juli 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtwagen, daarmee rijdende over de Noorddammerweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [persoon 1] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Noorddammerweg, komende uit de richting van Amstelveen en gaande in de richting van [plaats 1] ,
verdachte is, gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel [X] gekeerd en is verdachte (vervolgens) de Noordammerweg opgereden in de richting van Amstelveen,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een bromfietsster, zijnde voornoemde [persoon 1] -gezien verdachtes (rij)richting komend van rechts -de Noordammerweg bereed, komende uit de richting van [plaats 1] en gaande in de richting van Amstelveen,
verdachte is (vervolgens) gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel [XX] stil gaan staan en is vervolgens (te) ruw en/of (te) abrupt en/of (te) snel achteruit gaan rijden,
verdachte heeft (vervolgens) voornoemde bromfietsster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan enlof verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde bromfietsster,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst en/of is verdachte (vervolgens) over deze [persoon 1] (heen)gereden waardoor die [persoon 1] werd gedood;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 7 juli 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtwagen, daarmee rijdende over de Noorddammerweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Noorddammerweg, komende uit de richting van Amstelveen en gaande in de richting van [plaats 1] ,
verdachte is, gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel [X] gekeerd en is verdachte (vervolgens) de Noordammerweg opgereden in de richting van Amstelveen,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een bromfietsster, zijnde [persoon 1] -gezien verdachtes (rij)richting komend van rechts -de Noordammerweg bereed, komende uit de richting van [plaats 1] en gaande in de richting van Amstelveen,
verdachte is (vervolgens) gekomen (ongeveer) ter hoogte van perceel [XX] stil gaan staan en is vervolgens (te) ruw en/of (te) abrupt en/of (te) snel achteruit gaan rijden,
verdachte heeft (vervolgens) voornoemde bromfietsster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde bromfietsster,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie gaat er vanuit dat de focus van verdachte heeft gelegen op het vinden van het adres waar hij moest zijn en dat hij al een keer voorbij was gereden. De officier van justitie merkt het versneld achteruit rijden door verdachte, toen hij voor de tweede keer het adres voorbij was gereden, waardoor het slachtoffer is geraakt, ten val is gekomen en is overleden, als heel onvoorzichtig aan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van het zowel in de primaire als in de subsidiaire variant tenlastegelegde onderdeel betreffende – kort gezegd – het zich er onvoldoende van vergewissen dat het slachtoffer de Noorddammerweg bereed, vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte weliswaar zocht naar perceel [XX] aan de Noorddammerweg, maar dat hij daarbij zeer goed heeft opgelet op andere weggebruikers. Verdachte heeft steeds verklaard geen ander verkeer te hebben gezien. Uit het dossier is niet komen vast te staan waar het slachtoffer vandaan is gekomen. Er wordt vermoed dat zij onderweg was van haar woonadres in [plaats 1] naar haar werk in [plaats 2] . Niemand heeft het slachtoffer echter zien rijden en uit het dossier is evenmin duidelijk geworden welk onderzoek de politie naar het geuite vermoeden heeft gedaan. De mogelijkheid bestaat derhalve dat het slachtoffer op een heel andere plek de Noorddammerweg is opgereden. Ook is het mogelijk dat het slachtoffer op enig moment heeft stil gestaan op een erf, omdat zij iemand zag, een telefoontje kreeg of een andere afspeellijst op haar telefoon aanzette. Het slachtoffer had immers de ‘oortjes’ van haar telefoon in en luisterde naar muziek. Een dergelijk scenario is naar de mening van de raadsman dan ook voldoende aannemelijk. In een dergelijke situatie is het slachtoffer wellicht vrij snel achter de vrachtwagen van verdachte aangesloten, waardoor zij sneller in de dode hoek van 30 meter achter de vrachtwagen is gekomen en verdachte haar derhalve niet heeft kunnen zien.
Nu niet onomstotelijk kan worden vastgesteld op welke wijze het slachtoffer achter de vrachtwagen terecht is gekomen, is dit deel van de tenlastelegging dan ook niet wettig en overtuigend te bewijzen.
De raadsman heeft ten aanzien van het zowel in de primaire als in de subsidiaire variant tenlastegelegde onderdeel, ziende op het te ruw dan wel te abrupt achteruitrijden door verdachte, aangevoerd dat dit onderdeel niet wordt onderbouwd door enig bewijsmiddel. Hiervan blijkt bijvoorbeeld niets uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnanlyse.
Van dit onderdeel dient verdachte derhalve eveneens te worden vrijgesproken.
Het zowel in de primaire als in de subsidiaire variant tenlastegelegde onderdeel betreffende het niet voorrang verlenen aan, dan wel het niet voor laten gaan van het slachtoffer, kan naar de mening van de raadsman worden bewezen. In dit verband is komen vast te staan dat er een dode hoek was achter de vrachtwagen. De vraag is echter of verdachte het slachtoffer al eerder had kunnen zien. De raadsman wijst hierbij op hetgeen hij reeds ten aanzien van het eerdere onderdeel van de tenlastelegging heeft aangevoerd, namelijk dat niet vast is komen te staan hoe het slachtoffer is komen aanrijden achter de vrachtwagen. Verdachte kan dan ook geen redelijk verwijt worden gemaakt. Voor verdachte was de weg vrij. Het was rustig en hij is gestopt toen hij bemerkte dat hij nummer [XX] voorbij was gereden. Verdachte heeft zijn alarmlichten aangedaan, zijn raampje geopend en is ‘klikklakkend’ achteruit gereden om zodoende de dode hoek te verkleinen. Verdachte heeft aldus aan alle eisen voldaan die aan een beroepschauffeur worden gesteld.
De raadsman heeft bepleit dat, hoewel dit onderdeel bewijsbaar is, dit niet een overtreding van het primair ten laste gelegde artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Ten aanzien van dit onderdeel in de subsidiaire variant van de tenlastelegging doet de raadsman een beroep op afwezigheid van alle schuld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan dat verdachte op 7 juli 2014 met zijn vrachtwagen reed over de Noorddammerweg te Amstelveen. Hij kende de weg niet. Hij moest bij perceel [XX] iets ophalen. Verdachte reed voorbij perceel [XX] en besloot daarop een stuk verderop zijn vrachtwagen te keren. Verdachte reed vervolgens terug richting perceel [XX] . Voor de tweede keer reed verdachte het adres voorbij. Verdachte is geremd en is met zijn vrachtwagen achteruit gereden. Bij het achteruit rijden voelde hij dat er iets onder zijn achterwiel kwam. Daarop heeft verdachte de vrachtwagen weer in z’n vooruit gezet. Hierna stapte verdachte uit en trof hij het slachtoffer [persoon 1] liggend achter zijn vrachtwagen op straat aan. Het slachtoffer is vervolgens ter plekke overleden (p. 102 en 112).
Vooropgesteld zij dat op verdachte als beroepschauffeur een extra plicht tot oplettendheid in het verkeer rust. Hoewel verdachte steeds heeft verklaard dat er geen verkeer op de Noorddammerweg was op het moment dat hij - na de eerste keer te ver doorgereden te zijn - zijn wagen keerde, staat onomstotelijk vast dat [persoon 1] op haar bromfiets toch op deze weg heeft gereden, gaande in dezelfde richting als verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld waar zij op enig moment op de weg is gekomen, zodat de verklaring van verdachte dat er geen verkeer op de Noorddammerweg was toen hij keek, voor waar dient te worden aangenomen.
De rechtbank twijfelt ook niet aan de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft gezien. In de optiek van verdachte was de situatie veilig. Hij heeft er in die visie, na het voor de tweede keer voorbij het perceel rijden, voor gekozen om zijn vrachtwagen midden op een vrij smalle weg tot stilstand te brengen en er vervolgens te abrupt en te snel mee achteruit te rijden. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte gedurende een langere periode dan hij heeft gedaan zijn voertuig moeten laten stilstaan. Aldus had achteropkomend verkeer tijd en gelegenheid gehad het weggedrag aan te passen aan het op de weg staande obstakel. Ook had verdachte naar het oordeel van de rechtbank om dezelfde reden niet sneller dan stapvoets achteruit moeten rijden. Uit de VOA is gebleken dat verdachte achteruitrijdend een snelheid van 16 km per uur bereikte. Aldus heeft verdachte aanzienlijk sneller gereden dan door de rechtbank verantwoord wordt geacht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daardoor aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte anders had kunnen en moeten handelen. Zo had hij er, voor de tweede keer, voor kunnen kiezen om door te rijden en verderop zijn vrachtwagen te keren. Verdachte is echter midden op de weg achteruit gereden, hetgeen een bijzondere verrichting betreft die noopte tot bijzondere voorzichtigheid. Verdachte heeft onvoldoende maatregelen getroffen om het gebrek aan zicht naar achteren te compenseren. Zo beschikte hij niet over een achteruitrijcamera en heeft hij geen gebruik gemaakt van een met de achteruit rijdende vrachtauto meelopende persoon. Het feit dat er een geluidssignaal afging bij het achteruit rijden maakte nog niet dat verdachte er van uit mocht gaan dat achteropkomend verkeer dit geluid ook zou horen en opzij zou gaan.
Hij is daarom in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als vrachtautobestuurder mocht worden verwacht. Door de gevolgen van deze aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft verdachte het slachtoffer overreden, waardoor zij is komen te overlijden.
Gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en is derhalve, anders dan de raadsman, van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld is te wijten.
Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, zal zij het verweer van de verdediging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde verder onbesproken laten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 7 juli 2014 te Amstelveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtwagen, daarmee rijdende over de Noorddammerweg, zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [persoon 1] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Noorddammerweg, komende uit de richting van Amstelveen en gaande in de richting van [plaats 1] ,
verdachte is gekeerd en is vervolgens de Noordammerweg opgereden in de richting van Amstelveen,
verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist en is zich niet voldoende blijven vergewissen dat een bromfietsster, zijnde voornoemde [persoon 1] - gezien verdachtes rijrichting komend van rechts - de Noorddammerweg bereed, komende uit de richting van [plaats 1] en gaande in de richting van Amstelveen,
verdachte is vervolgens gekomen ongeveer ter hoogte van perceel [XX] stil gaan staan en is vervolgens te abrupt achteruit gaan rijden,
verdachte heeft vervolgens voornoemde bromfietsster niet voor laten gaan,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst en is vervolgens over deze [persoon 1] heengereden waardoor die [persoon 1] werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte € 1.000,- aan de broer en zus van [persoon 1] betaalt.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat een werkstraf om boete te doen niet aan de orde dient te zijn, nu verdachte al zo kapot is door het gebeuren. De raadsman heeft zich ten aanzien van de geëiste voorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Het is aan verdachte te wijten dat een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan de net achttienjarige [persoon 1] is komen te overlijden.
Dit buitengewoon trieste ongeval en uiteraard de plotselinge dood van het slachtoffer, hebben blijkens de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke verklaring van de ouders, diepe, zo niet onherstelbare sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden.
Het door de rechtbank als aanmerkelijk onvoorzichtig aangemerkte rijgedrag van verdachte met de fatale gevolgen van dien rechtvaardigt op zich het opleggen van forse straffen.
In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van april 2015 betrokken. Het LOVS heeft afspraken gemaakt over de door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op te leggen straffen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij het slachtoffer is komen te overlijden, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. Dat is dan ook het uitgangspunt voor de rechtbank.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking dat het voorval ook op verdachte een diepe indruk heeft gemaakt. Ter terechtzitting heeft de rechtbank kunnen waarnemen dat het gebeurde ook verdachte, en zijn familie, tot op de dag van vandaag zeer aangrijpt.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting nader zijn toegelicht en het gegeven dat het voorval inmiddels ruim een jaar geleden heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding om niet aan te haken bij bovengenoemd uitgangspunt ten aanzien van de op te leggen taakstraf, doch de officier van justitie in zijn eis te volgen. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2015 nooit eerder is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank voorts als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. Hierbij houdt de rechtbank, evenals de officier van justitie, rekening met het feit dat verdachte voor wat betreft zijn werkzaamheden van zijn rijbewijs afhankelijk is, en ziet hierin aanleiding deze bijkomende straf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank beoogt hiermee verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer te betrachten.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal de rechtbank aan deze geheel voorwaardelijke bijkomende straf niet de voorwaarde verbinden dat verdachte € 1000,- aan de broer en zus van het slachtoffer dient te betalen. De rechtbank ziet daartoe, bij gebreke van een nadere toelichting onvoldoende grond.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
1 jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en F. Salomon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2015.