ECLI:NL:RBAMS:2015:6341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
13/679049-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag van beginnend bestuurder

Op 22 september 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 15 mei 2014 in Amsterdam betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, voegde na een inhaalactie weer in op de rijbaan en raakte daarbij een fietser, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken ruggenwervel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. Tijdens de zitting op 8 september 2015 werd de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, besproken, evenals de verdediging door mr. C.T. Pittau. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende had afgeremd of uitgeweken voor de fietser, en dat zijn rijgedrag als zeer onvoorzichtig moest worden aangemerkt. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen en legde een taakstraf van 160 uren op, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, en hield rekening met de landelijke richtlijnen voor strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679049-14 (Promis)
Datum uitspraak: 22 september 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.T. Pittau naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Panamalaan zich zodanig te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken ruggenwervel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Panamalaan, komende uit de richting van de Borneostraat en gaande in de richting van de Piet Heinkade,
-terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen nabij de kruising van de Panamalaan met de Cruquiuskade, op het voorsorteervak voor het linksafslaande verkeer (richting Cruquiuskade) gaan rijden (teneinde één of meerdere voertuig(en) in te halen) terwijl verdachtes zicht op de Panamalaan in de richting van de Piet Heinkade (ernstig) werd belemmerd door één of meerdere voertuig(en) die op de rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer (richting Piet Heinkade) re(e)d(en),
verdachte is (vervolgens) in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verplichte (rij)richting op voorsorteervak) (wederom) op het rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer (richting Piet Heinkade) gaan rijden,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor een fietser, zijnde voornoemde [persoon] , die doende was de Panamalaan ter hoogte van de kruising met de Cruquiuskade – gezien
verdachtes (rij)richting van rechts naar links - over te steken,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden en/of aangebotst, waardoor aan [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Panamalaan zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Panamalaan, komende uit de richting van de Borneostraat en gaande in de richting van de Piet Heinkade,
-terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen nabij de kruising van de Panamalaan met de Cruquiuskade, op het voorsorteervak voor het linksafslaande verkeer (richting Cruquiuskade) gaan rijden (teneinde één of meerdere voertuig(en) in te halen) terwijl verdachtes zicht op de Panamalaan in de richting van de Piet Heinkade (ernstig) werd belemmerd door één of meerdere voertuig(en) die op de rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer (richting Piet Heinkade) re(e)d(en),
verdachte is (vervolgens) in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verplichte (rij)richting op voorsorteervak) (wederom) op het rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer (richting Piet Heinkade) gaan rijden,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor een fietser, zijnde voornoemde [persoon] , die doende was de Panamalaan ter hoogte van de kruising met de Cruquiuskade - gezien
verdachtes (rij)richting van rechts naar links - over te steken,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een heel gevaarlijke, bijna roekeloze inhaalactie, op een plek waar dat niet was toegestaan. Ten gevolge hiervan is fietser [persoon] aangereden door verdachte. Verdachte heeft bekend dat hij bij het ongeval betrokken was. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij in eerste instantie van plan was linksaf te slaan, doch zich vervolgens bedacht en weer invoegde op de rijbaan voor het rechtdoor gaande verkeer, is naar de mening van de officier van justitie ongeloofwaardig en dient niet te worden meegewogen tot het bewijs. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte eerst richting naar links heeft aangegeven en vervolgens weer naar rechts. Bovendien verklaren twee getuigen dat verdachte met hoge snelheid de inhaalmanoeuvre verrichtte, wat erop duidt dat verdachte simpelweg de voor hem uit langzaam rijdende veegwagen heeft willen inhalen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Hoewel verdachte een belangrijke rol heeft gehad bij het ontstaan van het ongeval dat hem ten laste wordt gelegd, stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Voor het aannemen van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) geldt geen algemene regel. Het hangt steeds af van de omstandigheden van het geval. Een enkele overtreding van een verkeersregel is daarbij onvoldoende voor het halen van de drempel van artikel 6 WVW. In onderhavige casus is de enige overtreding die kan worden vastgesteld dat verdachte niet de verplichte rijrichting heeft aangehouden en daarbij over een doorgetrokken streep is gereden. De raadsman is van mening dat die overtreding niet dermate ernstig is dat daarmee kan worden gesteld dat sprake is van overtreding van voornoemd artikel.
Verdachte heeft verklaard dat hij achter langzaam rijdend verkeer rechtdoor reed. Toen het voorsorteer vak naar links voor hem bereikbaar was, ging hij op die baan rijden omdat hij voornemens was linksaf te slaan. Gaandeweg bedacht verdachte zich echter en voegde weer in op de baan voor rechtdoor gaand verkeer. Door getuigen is verklaard dat verdachte extra gas gaf. Dat is juist, nu verdachte eerst achter langzaam rijdend verkeer reed en vervolgens naar links voorsorteerde. Die baan was leeg, waardoor verdachte op kon trekken. Met die snelheid, door de politie ingeschat op 40 tot 50 kilometer per uur, is hij vervolgens weer rechtdoor ingevoegd. Deze snelheid is niet onacceptabel te noemen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW – zoals primair ten laste gelegd – komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er is sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte in eerste instantie op de Panamalaan reed op de rijstrook voor rechtdoor gaand verkeer. Enkele auto’s voor hem reed een langzaam rijdende veegwagen. Toen zich nabij de kruising van de Panamalaan met de Cruquiuskade de mogelijkheid voordeed om het daar links gelegen voor links afslaand verkeer bestemde voorsorteervak te benutten, is verdachte daar gaan rijden.
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting verklaard dat hij voornemens was om linksaf te slaan, doch dat hij zich bedacht en toch zijn weg rechtdoor gaand wilde vervolgen. Daarop is hij vóór de veegwagen ingevoegd, waarna de aanrijding met [persoon] plaatsvond.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. Gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte, toen hij op het voorsorteer vak naar links reed, flink gas gaf, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in het geheel niet voornemens was linksaf te slaan, maar dat hij slechts de langzaam rijdende veegwagen wilde inhalen. Indien de verklaring van verdachte dat hij zich had bedacht en toch rechtdoor wilde rijden waar zou zijn, dan had het voor de hand gelegen dat verdachte voorzichtig weer was ingevoegd, achter het al eerder voor hem rijdende verkeer. Dit geldt eens temeer nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij bekend is met de situatie ter plekke en de zich daar bevindende fietsersoversteekplaats. Verdachte heeft echter gas bij gegeven en is voor het rechtdoor gaande verkeer weer ingevoegd, terwijl hij zich er onvoldoende van vergewist heeft dat zich geen verkeer op het fietspad rechts naast het rechtdoor gaand verkeer bevond, dat mogelijk kon oversteken. Dat valt verdachte, nota bene een beginnend bestuurder, in ernstige mate te verwijten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 15 mei 2014 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Panamalaan zich zodanig te weten zeer onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken ruggenwervel, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Panamalaan, komende uit de richting van de Borneostraat en gaande in de richting van de Piet Heinkade,
-terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen nabij de kruising van de Panamalaan met de Cruquiuskade, op het voorsorteer vak voor het links afslaande verkeer, richting Cruquiuskade, gaan rijden, teneinde meerdere voertuigen in te halen, terwijl verdachtes zicht op de Panamalaan in de richting van de Piet Heinkade ernstig werd belemmerd door meerdere voertuigen die op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer, richting Piet Heinkade, reden,
verdachte is vervolgens in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verplichte rijrichting op voorsorteer vak, wederom op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer, richting Piet Heinkade, gaan rijden,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en/of voldoende afgeremd en is niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor een fietser, zijnde voornoemde [persoon] , die doende was de Panamalaan ter hoogte van de kruising met de Cruquiuskade - gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links - over te steken,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden, waardoor aan [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit verdachte een geldboete op te leggen, conform de richtlijnen van het LOVS. Indien de rechtbank van oordeel is dat een geldboete geen passende sanctie is, dan verzoekt de raadsman verdachte een werkstraf van beperkte duur op te leggen die geënt is op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft erop gewezen dat er inmiddels al bijna anderhalf jaar verstreken is sinds het ongeval. Verdachte heeft zich hierna niet nog eens schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag. Hij heeft als bestuurder van zijn personenauto niet de verplichte rijrichting op een voorsorteer vak voor linksaf slaand verkeer gevolgd, maar heeft via dit voorsorteer vak het rechtdoor gaande verkeer ingehaald en is vervolgens wederom ingevoegd op deze rijbaan. Dat heeft geresulteerd in een verkeersongeval, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeval zwaar gewond geraakt. Zijn ruggenwervel is gebroken en een dag na het ongeluk is hij geopereerd, waarbij pennen in zijn rug zijn gezet. Destijds is ingeschat dat de revalidatie maanden zou gaan duren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van april 2015 betrokken. Het LOVS heeft afspraken gemaakt over de door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 WVW op te leggen straffen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een grove verkeersfout en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. Dat is dan ook het uitgangspunt voor de rechtbank.
Voornoemd uitgangspunt in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de omstandigheid dat, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
17 augustus 2015, verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict met politie en justitie in aanraking is geweest, aanleiding bestaat om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
160 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en F. Salomon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2015.