In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval op een snackbar in Amsterdam Noord op 4 april 2015. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, en de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de vordering indiende. Tijdens de zitting op 31 augustus 2015 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
De tenlastelegging omvatte onder andere het binnenkomen van de snackbar, het dreigen met een mes en het eisen van geld van de aanwezige medewerkers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend te veroordelen voor het medeplegen van de overval. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de gebrekkige bewijsvoering en de onvoldoende objectieve bewijsmaterialen die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval konden aantonen. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van dit feit.
Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 11 november 2014 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een ander persoon op de openbare weg, wat wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel was opgelegd voor het eerste feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.