ECLI:NL:RBAMS:2015:6127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
17 september 2015
Zaaknummer
C/13/592601 / KG ZA 15-1040
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in het kader van partneralimentatie tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de executie van een voorlopige voorziening die eerder was vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland. De zaak is ontstaan nadat [gedaagde] op 10 augustus 2015 executoriaal beslag had gelegd op het loon van [eiser], omdat hij na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 9 juni 2015 geen alimentatie meer had betaald. [eiser] vorderde in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 12 februari 2015, waarin was bepaald dat hij € 1.650,- per maand aan partneralimentatie moest betalen. Hij stelde dat de executie onterecht was, omdat de voorlopige voorziening was beperkt tot het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De voorzieningenrechter overwoog dat de voorlopige voorziening haar kracht behoudt totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om partneralimentatie in de hoger beroepsprocedure. Aangezien [gedaagde] hoger beroep had ingesteld en het hof nog niet had beslist, was de voorlopige voorziening nog steeds van kracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in de beschikking van 12 februari 2015 en dat de executie dus niet zonder rechtsgrond was uitgevoerd. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/592601 / KG ZA 15-1040 CMB/JMS
Vonnis in kort geding van 15 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser bij dagvaarding van 2 september 2015,
advocaat mr. B. Mor-Yazir te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.S. Besli te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 10 september 2015 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] heeft producties in het geding gebracht en [gedaagde] heeft haar standpunt doen toelichten aan de hand van een (overgelegde) pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
mr. Mor-Yazir voornoemd,
[gedaagde] met mr. Besli voornoemd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Op verzoek van [eiser] is bij beschikking van 17 december 2014 bij verstek de echtscheiding tussen partijen uitgesproken door de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de echtscheidingsbeschikking). Hierin zijn geen nevenvoorzieningen getroffen.
2.3.
Op 19 januari 2015 heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking, waarbij tevens is gevraagd om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder de betaling van partneralimentatie. Eveneens heeft [gedaagde] op 20 januari 2015 een verzoekschrift voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland.
2.4.
Bij beschikking van 12 februari 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland – voor zover thans van belang – het volgende overwogen:
“(…)
2.1
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.650,- per maand. (…)
2.3 (…)
de rechtbank [zal] de verzochte bijdrage (…) vaststellen.
Voor zover de man subsidiair heeft verzocht een eventueel vast te stellen bijdrage te limiteren, overweegt de rechtbank als volgt. Limitering is niet mogelijk in onderhavige procedure, nu het een voorziening voor de duur van de echtscheidingsprocedure betreft, die in duur wordt beperkt tot het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank wijst om die reden dit verzoek van de man af. (…)
3.
Beslissing
Voor de duur van het geding met ingang van heden:
De rechtbank:
Bepaalt het bedrag dat de man zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.650,- per maand (...)”
2.5.
Op 9 juni 2015 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [eiser] heeft zich tot en met die datum gehouden aan zijn alimentatieverplichting. Na 9 juni 2015 heeft [eiser] geen alimentatie meer aan [gedaagde] betaald.
2.6.
Op 10 augustus 2015 is op verzoek van [gedaagde] ten laste van [eiser] executoriaal (loon)beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – (i) schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 12 februari 2015, alsmede opheffing van de beslagen, beide op straffe van een dwangsom; (ii) veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling aan [eiser] van de reeds geëxecuteerde geldsom van € 2.034,00, te vermeerderen met wettelijke rente; (iii) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 642,00, te vermeerderen met wettelijke rente; (iv) met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering kort gezegd ten grondslag dat de door [gedaagde] in gang gezette executie van de beschikking van 12 februari 2015 zonder rechtsgrond is uitgevoerd, omdat de voorlopige voorziening was beperkt tot het moment dat de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, hetgeen op 9 juni 2015 is geschied. De executie dient te worden gestaakt en [gedaagde] is bovendien aansprakelijk voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade, aldus steeds [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het onderhavige geval is geen sprake van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag in de beschikking van 12 februari 2015. Evenmin is gebleken van na die beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten op grond waarvan [eiser] in een noodtoestand is komen te verkeren. Anders dan [eiser] stelt, is de in de beschikking van 12 februari 2015 toegewezen voorlopige voorziening nog altijd van kracht. Uit artikel 826 lid 1 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de voorlopige voorziening haar kracht behoudt, totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (te weten een verzoek om partneralimentatie) bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat. Nu vast staat dat [gedaagde] van de echtscheidingsbeschikking in hoger beroep is gekomen, zij in die procedure heeft verzocht om partneralimentatie en hierop door het hof nog niet is beslist, is de in artikel 826 lid 1 sub c Rv bedoelde situatie nog niet ingetreden. Dat de rechtbank in de beschikking van 12 februari 2015 heeft overwogen dat de echtscheidingsprocedure wordt beperkt tot het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, doet hieraan niet af. Weliswaar eindigt de echtscheidingsprocedure normaal gesproken op het moment dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar dat is niet zo indien de beschikking nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en er hoger beroep is ingesteld, zoals hier aan de orde is. Indien en voor zover de feitelijke situatie van [eiser] zou zijn veranderd op grond waarvan het voor hem niet mogelijk zou zijn om aan de voorlopige voorziening te voldoen en hij deze zou willen (doen) wijzigen, dan kan hij een daartoe strekkend verzoek ook in de procedure in hoger beroep doen.
4.3.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door [gedaagde] in gang gezette executie niet zonder rechtsgrond is gedaan. De gevraagde voorzieningen zullen worden afgewezen.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Sodderland, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JMS