Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Ter zitting waren aanwezig:
2.De feiten
Beslissing
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de executie van een voorlopige voorziening die eerder was vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland. De zaak is ontstaan nadat [gedaagde] op 10 augustus 2015 executoriaal beslag had gelegd op het loon van [eiser], omdat hij na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 9 juni 2015 geen alimentatie meer had betaald. [eiser] vorderde in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 12 februari 2015, waarin was bepaald dat hij € 1.650,- per maand aan partneralimentatie moest betalen. Hij stelde dat de executie onterecht was, omdat de voorlopige voorziening was beperkt tot het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De voorzieningenrechter overwoog dat de voorlopige voorziening haar kracht behoudt totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om partneralimentatie in de hoger beroepsprocedure. Aangezien [gedaagde] hoger beroep had ingesteld en het hof nog niet had beslist, was de voorlopige voorziening nog steeds van kracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in de beschikking van 12 februari 2015 en dat de executie dus niet zonder rechtsgrond was uitgevoerd. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.