In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een verzoek had ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, vroeg om openbaarmaking van informatie over personen die betrokken waren bij de Occupybeweging in Den Haag. Het primaire besluit van de korpschef van politie, dat op 25 februari 2013 werd genomen, wees dit verzoek af. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 12 juni 2013 verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 31 maart 2015 zijn partijen niet verschenen, ondanks dat zij op de hoogte waren gesteld van de zitting. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift van eiser slechts een herhaling was van de gronden die eerder in bezwaar waren aangevoerd. De rechtbank merkte op dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet duidelijk maakte waarom het bestreden besluit onjuist of onvolledig was.
Eiser werd op 9 januari 2015 uitgenodigd om binnen vier weken aanvullende beroepsgronden in te dienen, maar zijn reactie op deze uitnodiging kwam pas op 17 maart 2015 en was te laat. De rechtbank oordeelde dat er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. Gezien deze omstandigheden besloot de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.J. Tijselink, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.