ECLI:NL:RBAMS:2015:6005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
AWB 15-2659
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onterecht verrekenen van uitkering op basis van WWB door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die op bescheiden schaal werkzaamheden verricht voor eigen rekening, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen op zijn uitkering over december 2014 en januari 2015, die volgens hem onterecht waren. De rechtbank overweegt dat de gemeente erkent dat de inhoudingen niet op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de beleidsregels zijn uitgevoerd. Er was geen voorlopige maandelijkse korting vastgesteld, en de verrekeningen waren niet gebaseerd op de jaarvaststelling. De rechtbank concludeert dat de handelwijze van de gemeente niet op de wet of het beleid is gebaseerd en dat er geen grondslag was voor de verrekening. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Beekelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.M. Diderich).

Procesverloop

Op 28 november 2014 heeft [persoon 1] , als inkomensconsulent verbonden aan de toenmalige Dienst Werk en Inkomen van verweerder, een e-mail aan eiser verstuurd. Op 23 december 2014 heeft verweerder de uitkeringsspecificatie voor de maand december 2014 opgesteld. Op 24 januari 2015 heeft verweerder de uitkeringsspecificatie voor de maand januari 2015 opgesteld.
Eiser heeft op 23 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van dezelfde datum en tegen voornoemde e-mail. Op 13 februari 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van januari 2015.
Bij besluit van 16 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder aan eiser toestemming gegeven om op bescheiden schaal werkzaamheden voor eigen rekening te verrichten met behoud van zijn uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Bij dat besluit is bepaald dat verweerder elke maand een bedrag op de uitkering van eiser inhoudt. Vermeld is dat de hoogte van dat bedrag afhangt van de winst- en verliesrekening van het afgelopen jaar en van de mogelijke winst voor het komende jaar.
2. Bij de uitkeringsspecificatie van 23 december 2014 is onder de vermelding ‘verrekening’ € 206,- ingehouden op de uitkering van eiser. Bij de uitkeringsspecificatie van 24 januari 2015 is onder diezelfde vermelding € 205,25 ingehouden op de uitkering van eiser.
3. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden en is de WWB komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht WWB, geregeld in artikel 78z, vierde lid, van de Pw, wordt in het geval een bezwaar- of beroepschrift vóór of op de datum van de inwerkingtreding van de Pw is ingediend beslist met toepassing van de WWB. Dit is in de onderhavige zaak het geval.
4. Eiser voert aan dat de verrekening bij voornoemde uitkeringsspecificaties onrechtmatig is. Eiser heeft niet met de verrekening ingestemd. Het ontbreekt verweerder aan een wettelijke basis om tot een dergelijke verrekening over te gaan. Daarnaast handelt verweerder in strijd met het besluit van 20 januari 2012 en met zijn eigen beleid. In het beleid is vermeld dat bij de bescheiden schaalregeling het recht op bijstand per kalenderjaar wordt vastgesteld en dat na afloop van het kalenderjaar per kalendermaand 1/12de deel van het belastbare resultaat uit werkzaamheden in aanmerking wordt genomen. Dit gemiddelde maandbedrag wordt vervolgens, rekening houdende met het aanwezige recht op een inkomensvrijlating, in aanmerking genomen over de maanden waarin recht op algemene bijstand bestond. De handelwijze van verweerder om volgens hem door eiser genoten inkomsten over een periode van twee maanden te verrekenen met zijn uitkering is hiermee strijdig. Hierdoor kon eiser in de betreffende maanden voorts niet beschikken over een inkomen dat ten minste gelijk was aan de voor hem geldende beslagvrije voet. Daar komt bij dat eiser in bezwaar een e-mailwisseling heeft gehad met [persoon 1] , waarin eiser kosten heeft opgevoerd die niet bij de heroverweging in bezwaar zijn betrokken.
5.1
Op grond van het beleid van verweerder, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen mensen die op bescheiden schaal werkzaamheden voor eigen rekening en risico verrichten, dat wil zeggen minder dan gemiddeld 23,5 uur per week, en een bescheiden inkomen verdienen aanvullende bijstand via de WWB, dan wel een aanvullende IOAW-uitkering krijgen als zij voldoen aan de voorwaarden die de gemeente Amsterdam daaraan verbindt. De basis voor deze regeling is artikel 5.2 van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen WWB, IOAW en IOAZ. Daarin staat dat de bijstand per kalenderjaar kan worden vastgesteld ten aanzien van de persoon die op bescheiden schaal bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden voor eigen rekening verricht. Bij de jaarvaststelling wordt het jaarinkomen uit die werkzaamheden omgerekend naar een gemiddeld maandbedrag, dat in aanmerking wordt genomen over de maanden waarin de klant recht had op algemene bijstand. Beroepskosten mogen daarbij van het inkomen worden afgetrokken.
5.2
Op grond van artikel 14.3.3.4 van de Beleidsvoorschriften Werk en Inkomen van verweerder, getiteld verrekening inkomsten op jaarbasis, verrekent de inkomensconsulent bij toepassing van de bescheidenschaalregeling de inkomsten uit zelfstandige arbeid op jaarbasis. Om een onverwachte vordering aan het eind van het jaar te voorkomen, kan de inkomensconsulent een maandelijkse korting vaststellen en invoeren, gebaseerd op de geschatte jaarwinst. Het ligt voor de hand om dat in overleg met de klant en de klantmanager van Team Ondersteuning Ondernemers te doen.
“Werkwijze:
  • Je berekent de voorlopige maandelijkse korting door de geschatte belastbare winst (omzet minus bedrijfskosten) voor het komende jaar te delen door 12 maanden;
  • Indien er geen betrouwbare prognose is, ga je uit van de door de klant opgegeven inkomsten. Let er op dat de verzending van inkomstenverklaringen plaatsvindt.
  • De geschatte inkomsten dienen te worden gekort als: inkomsten uit arbeid > loon. Werkgever is de klant zelf. Belastbaar, bruto en netto bedrag dient hetzelfde te zijn. De melding die volgt kan worden weg geklikt. Geen VT berekenen, wel uitgaan van LHK. Door de korting op deze wijze in te voeren, wordt voorkomen dat er door DWI te weinig loonheffing wordt afgedragen.
  • De klant die een beroep doet op de bescheidenschaalregeling kan daarnaast ook inkomsten uit loondienst hebben, of andere inkomsten zoals bijvoorbeeld een WAO-uitkering. Deze inkomsten kort je apart onder de eigen componentcode”.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de inhoudingen op de uitkering van eiser over december 2014 en januari 2015 niet op basis van de WWB en zijn beleidsregels hebben plaatsgevonden. Niet in geschil is immers dat er geen voorlopige maandelijkse korting, gebaseerd op de geschatte jaarwinst, is vastgesteld en ingevoerd en dat het bij de betreffende verrekeningen ook niet om de jaarvaststelling ging. Vast staat dus dat de handelwijze van verweerder niet op de wet of het beleid is gebaseerd. Verweerder heeft ter zitting betoogd desondanks gemeend te hebben op deze manier tot verrekening over te kunnen gaan, gelet op de onregelmatigheid van de inkomsten. Nu iedere grondslag daartoe ontbreekt en daarover ook vooraf geen overleg met eiser heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in dit standpunt te volgen. De beroepsgrond slaagt.
7. Verweerder heeft het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014 ongegrond verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Vaststaat dat voornoemde e-mail niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank overweegt dat verweerder het bezwaar voor zover gericht tegen de e-mail van
28 november 2014 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Ook deze beroepsgrond treft doel.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet, behoudens voor zover het bezwaar tegen meergenoemde e-mail ten onrechte ongegrond is verklaard, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. De rechtbank zal onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dit ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014. De rechtbank zal het bezwaar van eiser tegen deze e-mail alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de uitkeringsspecificaties van 23 december 2014 en 24 januari 2015 met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014 niet-ontvankelijk
en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dit ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M. van Duren, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 september 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.