5.2Op grond van artikel 14.3.3.4 van de Beleidsvoorschriften Werk en Inkomen van verweerder, getiteld verrekening inkomsten op jaarbasis, verrekent de inkomensconsulent bij toepassing van de bescheidenschaalregeling de inkomsten uit zelfstandige arbeid op jaarbasis. Om een onverwachte vordering aan het eind van het jaar te voorkomen, kan de inkomensconsulent een maandelijkse korting vaststellen en invoeren, gebaseerd op de geschatte jaarwinst. Het ligt voor de hand om dat in overleg met de klant en de klantmanager van Team Ondersteuning Ondernemers te doen.
- Je berekent de voorlopige maandelijkse korting door de geschatte belastbare winst (omzet minus bedrijfskosten) voor het komende jaar te delen door 12 maanden;
- Indien er geen betrouwbare prognose is, ga je uit van de door de klant opgegeven inkomsten. Let er op dat de verzending van inkomstenverklaringen plaatsvindt.
- De geschatte inkomsten dienen te worden gekort als: inkomsten uit arbeid > loon. Werkgever is de klant zelf. Belastbaar, bruto en netto bedrag dient hetzelfde te zijn. De melding die volgt kan worden weg geklikt. Geen VT berekenen, wel uitgaan van LHK. Door de korting op deze wijze in te voeren, wordt voorkomen dat er door DWI te weinig loonheffing wordt afgedragen.
- De klant die een beroep doet op de bescheidenschaalregeling kan daarnaast ook inkomsten uit loondienst hebben, of andere inkomsten zoals bijvoorbeeld een WAO-uitkering. Deze inkomsten kort je apart onder de eigen componentcode”.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de inhoudingen op de uitkering van eiser over december 2014 en januari 2015 niet op basis van de WWB en zijn beleidsregels hebben plaatsgevonden. Niet in geschil is immers dat er geen voorlopige maandelijkse korting, gebaseerd op de geschatte jaarwinst, is vastgesteld en ingevoerd en dat het bij de betreffende verrekeningen ook niet om de jaarvaststelling ging. Vast staat dus dat de handelwijze van verweerder niet op de wet of het beleid is gebaseerd. Verweerder heeft ter zitting betoogd desondanks gemeend te hebben op deze manier tot verrekening over te kunnen gaan, gelet op de onregelmatigheid van de inkomsten. Nu iedere grondslag daartoe ontbreekt en daarover ook vooraf geen overleg met eiser heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in dit standpunt te volgen. De beroepsgrond slaagt.
7. Verweerder heeft het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014 ongegrond verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Vaststaat dat voornoemde e-mail niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank overweegt dat verweerder het bezwaar voor zover gericht tegen de e-mail van
28 november 2014 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Ook deze beroepsgrond treft doel.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet, behoudens voor zover het bezwaar tegen meergenoemde e-mail ten onrechte ongegrond is verklaard, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. De rechtbank zal onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dit ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014. De rechtbank zal het bezwaar van eiser tegen deze e-mail alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de uitkeringsspecificaties van 23 december 2014 en 24 januari 2015 met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014 niet-ontvankelijk
en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dit ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de e-mail van 28 november 2014;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M. van Duren, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 september 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op: