In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig financieel adviseur, en de ABN AMRO BANK N.V. De eiser had in het kader van zijn echtscheiding verzocht om de hypothecaire lening van zijn woning over te nemen, nadat zijn ex-echtgenote, die bij de bank in loondienst was, de woning had verkocht. De bank weigerde dit verzoek, omdat de leencapaciteit van de eiser onvoldoende was om de hypothecaire lening voort te zetten.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 februari 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De eiser voerde aan dat de bank tekort was geschoten in haar zorgplicht door niet met hem in overleg te treden over de overname van de lening en door medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning door zijn ex-echtgenote. Hij vorderde schadevergoeding en ongedaanmaking van een BKR-codering die hem was opgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de bank terecht had geweigerd de hypothecaire lening over te nemen, omdat de eiser niet voldeed aan de leencapaciteitseisen. De rechtbank stelde vast dat de bank niet onzorgvuldig had gehandeld door medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, aangezien de verkoopprijs in lijn was met de taxatie en de oorspronkelijke vraagprijs. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de bank, die op € 3.697,00 werden begroot.
De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de zorgplicht was en dat de eiser niet had aangetoond dat er schade was ontstaan door het handelen van de bank. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. N.C.H. Blankevoort.