ECLI:NL:RBAMS:2015:5814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
HA ZA 14-1169
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementszaak met vordering van curator op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en faillissementspauliana

In deze faillissementszaak vorderde de curator op basis van bestuurdersaansprakelijkheid en faillissementspauliana. De rechtbank Amsterdam deed uitspraak op 2 september 2015. De curator vorderde onder andere de aanwijzing van een deskundige voor de vaststelling van de koopprijs van aandelen, hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 160.000, en een verklaring voor recht dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid niet kon worden toegewezen, omdat de bestuurders aannemelijk maakten dat andere factoren, zoals de economische crisis, een belangrijke oorzaak van het faillissement waren. De vordering tot betaling van € 160.000 werd toegewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagden paulianeus hadden gehandeld ten opzichte van de schuldeisers van de failliete vennootschappen. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van beslagkosten toe. De vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werden afgewezen, en de curator werd veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van deze gedaagden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/577440 / HA ZA 14-1169
Vonnis van 2 september 2015 (bij vervroeging)
in de zaak van
[curator],
in hoedanigheid van curator
in het faillissement van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1. [bedrijf 1] , gevestigd te [plaats] ,
2. [bedrijf 2] , gevestigd te [plaats] ,
3. [bedrijf 3] , gevestigd te [plaats] ,
4. [bedrijf 4] , gevestigd te [plaats] ,
5. [bedrijf 5] , gevestigd te [plaats] ,
6. [bedrijf 6] , gevestigd te [plaats] ,
7. [bedrijf 7] , gevestigd te [plaats] ,
8. [bedrijf 8] , gevestigd te [plaats] ,
9. [bedrijf 9] , gevestigd te [plaats] , en
10. [bedrijf 10] , gevestigd te [plaats] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eiser,
advocaat aanvankelijk mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, thans mr. W. Janssen-van Kesteren te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bos te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Verhoef te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bos te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bos te Amsterdam.
Eiser zal hierna de curator genoemd worden en gedaagden zullen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en Beheer genoemd worden. De failliete vennootschappen worden gezamenlijk aangeduid als [bedrijven 1 t/m 10]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in 2006 eigenaren en (gezamenlijk bevoegde) bestuurders geworden van [bedrijven 1 t/m 10] , een onderneming werkzaam in de auto-branche. De structuur van het concern was toen als volgt:
[stichting]
∟ [bedrijf 1] (Bestuur: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] )
∟ [bedrijf 4]
[bedrijf 3]
[bedrijf 2]
[bedrijf 7]
[bedrijf 8]
[bedrijf 9]
[bedrijf 10]
[bedrijf 5]
[bedrijf 6]
2.2.
Vanaf november 2009 heeft er binnen [bedrijven 1 t/m 10] een reorganisatie plaatsgevonden onder begeleiding van een externe financieel adviseur, [naam 1] . Blijkens de jaarrekening 2010 is er in dat jaar ten opzichte van 2009 een besparing van indirecte kosten doorgevoerd van € 415.586,-- op een bruto marge van € 1.454.283,--. Volgens de jaarrekening 2011 daalde de bruto marge ten opzichte van 2010 met ruim € 177.000,--, overeenkomend met ruim 12% van de bruto marge over 2010, terwijl de indirecte kosten nagenoeg gelijk bleven.
2.3.
Vanaf 16 januari 2012 was [bedrijf 4] (hierna: Autoschade) aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 3] ; Autoschade heeft de aandelen [gedaagde 3] van een niet-gelieerde partij gekocht tegen betaling van € 100.000,--.
2.3.1.
Op 5 oktober 2012 heeft Autoschade de aandelen [gedaagde 3] verkocht en overgedragen aan de vennootschap Beheer, een door [gedaagde 1] als enig aandeelhouder en bestuurder gecontroleerde vennootschap; Beheer valt derhalve buiten de groep [bedrijven 1 t/m 10]
2.3.2.
De overdracht van de aandelen [gedaagde 3] aan Beheer vond plaats tegen een koopprijs van € 160.000,--, welk bedrag is voldaan middels overname door Beheer van een gedeelte groot € 160.000,-- van de rekening-courantschuld van Autoschade aan [gedaagde 3] .
2.3.3.
De koopprijs van € 160.000,00 is gebaseerd op een waardering door [naam 2] , register-accountant. Daarbij is de originele aankoopprijs van € 100.000,-- vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller werd gevormd door de (geschatte) brutomarge over 2012 en de noemer door de brutomarge over 2011.
2.4.
De notulen van een buitengewone vergadering van aandeelhouders van “de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [stichting] ” (de rechtbank leest: [bedrijven 1 t/m 10] ) van 15 november 2012 vermelden, voor zover thans van belang, het volgende:
“Het bestuur stelt vast dat gezien de financiële gang van zaken gedurende de afgelopen jaren een situatie is ontstaan die niet kan voortduren. Als gevolg van de opgelopen verliezen is een zeer ernstig liquiditeitsprobleem ontstaan waardoor grote schulden zijn ontstaan naar onder meer de Belastingdienst. Ondanks een in 2010 en 2011 doorgevoerde reorganisatie is de groep niet in staat gebleken het tij in positieve zin te keren. Elke doorgevoerde besparing of verbetering in marktbenadering werd snel ingehaald door dalingen in de omzet, mede veroorzaakt door de kredietcrisis. Pogingen om onroerend goed te verkopen om tot een materiele kostendaling te komen zijn helaas niet gelukt, een belangrijke oorzaak daarvan is tevens de kredietcrisis.
Eindconclusie moet zijn dat voor de groep als geheel onvoldoende perspectief aanwezig is om de activiteiten in de huidige vorm voort te zetten.
Ingezien wordt dat deze weg niet langer begaanbaar is en het voorstel wordt gedaan over te gaan tot het zelf aangifte doen tot faillietverklaring van alle vennootschappen die tot de groep behoren. Aangezien niemand het woord wenst te nemen, brengt de voorzitter het voorstel in stemming, waarop de voorzitter constateert dat het voorstel met algemene stemmen is aangenomen.
[gedaagde 2] wordt hierbij gemachtigd om de eigen aangifte tot faillietverklaring te verzorgen.”
2.5.
Een bankafschrift van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) vermeldt dat een betaling door [naam 3] van € 18.430,-- aan [bedrijf 2] is geboekt op 16 november 2012 en dat een betaling door [bedrijf 2] aan het rekeningnummer van [gedaagde 3] van € 18.000,-- is geboekt op 19 november 2012.
2.6.
Op de eigen aangifte tot faillietverklaring van [bedrijf 1] en deelnemingen staan 2 stempelafdrukken, inhoudende dat deze is ingekomen bij de Centrale Balie en bij de afdeling insolventie van deze rechtbank op 20 november 2012.
2.7.
Bij vonnissen van 27 november 2012 is [bedrijven 1 t/m 10] in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator in diens hoedanigheid. In het faillissementsvonnis van [bedrijf 2] staat vermeld dat het verzoek tot faillietverklaring op 19 november 2012 ter griffie is ingekomen.
2.8.
Op 8 september 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan de curator verlof verleend tot beslaglegging ten laste van [gedaagde 3] , Beheer en [gedaagde 1] . De curator is vervolgens tot diverse beslagleggingen overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[curator] qq vordert samengevat – en steeds uitvoerbaar bij voorraad:
I. aanwijzing van een deskundige ter bindende vaststelling van de koopprijs van de aandelen [gedaagde 3] ;
II. hoofdelijke veroordeling van Beheer, [gedaagde 3] en [gedaagde 1] althans van Beheer tot betaling aan de curator van de door de deskundige bepaalde koopprijs, althans € 160.000,--, althans het verschil tussen de door de deskundige bepaalde koopprijs en € 160.000,--;
III. veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling aan de curator van € 18.000,--;
IV. verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taak als bestuurder van [bedrijven 1 t/m 10] kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van de faillissementen en hoofdelijke veroordeling van beiden tot betaling van het gedeelte van de schulden van [bedrijven 1 t/m 10] dat niet uit de boedel voldaan kan worden;
V. veroordeling van Beheer, [gedaagde 3] en [gedaagde 1] tot betaling van de beslagkosten, buitengerechtelijke kosten, rente, proces- en nakosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil heeft betrekking op de volgende drie onderwerpen:
De hoogte en de wijze van voldoening van de koopprijs voor de aandelen [gedaagde 3] ;
De betaling van € 18.000,-- door [bedrijf 2] aan [gedaagde 3] ;
De schending van de boekhoud- en publicatieplicht, met als gevolg dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn voor de faillissementstekorten op grond van artikel 2:248 BW.
Hoogte en wijze van voldoening van de koopprijs van de aandelen [gedaagde 3] door Beheer
4.2.
De prijs van de aandelen is bepaald door [naam 2] . Deze heeft de door Autoschade betaalde koopprijs van € 100.000,-- vermenigvuldigd met een breuk die gevormd wordt door de brutomarge van 2012 te delen door de brutomarge van 2011. [curator] qq heeft gesteld dat deze methodiek niet juist is, omdat geen rekening is gehouden met het eigen vermogen van [gedaagde 3] (€ 39.025,--) en omdat de werkelijke winst van [gedaagde 3] hoger is geweest dan het bedrag dat door [naam 2] tot uitgangspunt is genomen nu in de door [naam 2] opgestelde winst- en verliesrekening een aantal niet verantwoorde kosten is opgenomen (zoals salariskosten, overige bedrijfskosten en vooruit ontvangen korting).
4.3.
Nu Autoschade de aandelen heeft gekocht van een niet-gelieerde partij en de waardering heeft plaatsgevonden door een register-accountant, is het bezwaar van de curator tegen de hoogte van de door Beheer betaalde koopprijs, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldoende onderbouwd. Het lag op de weg van de curator om aan te geven dat en waarom de niet-verantwoorde posten onjuist zijn en in welke mate deze tot een te lage waardering hebben geleid.
4.4.
Het verwijt van de curator betreffende de wijze waarop de koopprijs door Beheer is voldaan, slaagt wel. Blijkens de akte van levering is de koopprijs voor de aandelen op 5 oktober 2012 voldaan door overname door Beheer van een gedeelte groot € 160.000,-- van de rekening-courant schuld van Autoschade aan [gedaagde 3] . Door dezetransactie is het actief van Autoschade verminderd, terwijl daartegenover geen vermeerdering van haar liquiditeit stond. Dat gebeurde nog geen 6 weken voordat in de AVA besloten werd het eigen faillissement aan te vragen en minder dan 8 weken voordat het faillissement werd uitgesproken. De schuldeisers van Autoschade zijn hierdoor benadeeld; weliswaar is de schuldenlast van Autoschade verminderd, maar de schuldeisers hebben hun verhaalsmogelijkheden zien afnemen. Nu [gedaagde 1] bestuurder was van alle bij de transactie betrokken vennootschappen geldt dat de wetenschap van benadeling van de schuldeisers van Autoschade in beginsel ook bij Beheer en [gedaagde 3] aanwezig wordt geacht (vgl. artikel 43 lid 1 (5e) F.). Nu in de stellingen van [gedaagde 3] en Beheer geen aanknopingspunten zijn te vinden die maken dat dat beginsel niet geldt, is de rechtbank van oordeel dat de benadeling door Beheer en [gedaagde 3] (die de transactie mogelijk heeft gemaakt door de volgens artikel 6:155 BW vereiste toestemming te geven) paulianeus is jegens de schuldeisers van Autoschade; de benadeling van de schuldeisers van Autoschade is gelijk aan de waarde van het vervreemde actief en bedraagt aldus € 160.000,--. De curator heeft er niet voor gekozen de transactie te vernietigen, maar om namens de schuldeisers van Autoschade het bedrag van € 160.000,00 als schade wegens onrechtmatige daad te verhalen op Beheer en [gedaagde 3] . Deze vordering slaagt nu het paulianeus handelen ook als een onrechtmatig handelen kan worden bestempeld. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook hoofdelijk (artikel 6:102 BW) worden toegewezen jegens Beheer en [gedaagde 3] , te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 zoals gevorderd. Dat aan [gedaagde 1] terzake een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt, is gesteld noch gebleken. De vordering zal ten aanzien van [gedaagde 1] daarom worden afgewezen.
Betaling € 18.000,-- door [bedrijf 2] aan [gedaagde 3]
4.5.
De betaling van € 18.000,-- door [bedrijf 2] aan [gedaagde 3] vond volgens [gedaagde 3] plaats vóór 19 november 2012 en volgens de curator op 19 november 2012. De faillissementsaanvraag is ingediend op (volgens de curator) of na (volgens [gedaagde 3] ) 19 november 2012. De curator heeft de betaling vernietigd op grond van art. 47 F., stellende dat deze plaatsvond na de faillissementsaanvraag, althans dat deze het gevolg was van overleg tussen [bedrijf 2] en [gedaagde 3] , dat ten doel had [gedaagde 3] door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het door de curator in het geding gebrachte formulier “Eigen aangifte tot faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” (dagvaarding prod. 10) staan twee stempels, waaruit blijkt dat dit formulier is binnengekomen bij de Centrale Balie van de rechtbank en bij het team insolventiezaken op 20 november 2012. De vermelding in het faillissementsvonnis dat het verzoek inzake [bedrijf 2] is binnengekomen op 19 november 2012 berust dan, bij gebreke van een andere verklaring, op een kennelijke verschrijving. Dat de betaling heeft plaatsgevonden na de eigen aangifte kan dan ook niet worden aangenomen, zodat de betaling op die grond niet vernietigbaar is.
4.7.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van samenspanning als bedoeld in artikel 47 F. De curator heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in deze gewezen op de concernverhoudingen, die zouden moeten leiden tot het aannemen van een feitelijk vermoeden van samenspanning. De rechtbank volgt hem daarin niet, gelet op de achtergrond van de betaling. [gedaagde 3] heeft tot haar verweer aangevoerd, dat zij genoemd bedrag ten behoeve van [bedrijf 2] heeft voorgeschoten aan een derde (Auto Bakkenes), omdat [bedrijf 2] niet over voldoende liquiditeit beschikte. Aldus heeft [gedaagde 3] [bedrijf 2] in staat gesteld € 3.430,-- winst te maken op een auto die laatstgenoemde al aan een klant had verkocht. Nadat [bedrijf 2] de koopprijs van de auto van de klant had ontvangen heeft zij daaruit [gedaagde 3] terugbetaald en de winst van € 3.430,-- behouden. Een en ander heeft zich afgespeeld in de periode tussen 9 en 16 november 2012, behoudens de terugbetaling van de € 18.000,00 aan [gedaagde 3] die zoals gezegd rond 19 november 2012 plaatsvond. [gedaagde 3] behoorde toen al niet meer tot het concern van [bedrijven 1 t/m 10] , zodat voor het aannemen van een feitelijk vermoeden van samenspanning op grond van concernverhoudingen geen grond is. Maar bovendien kan op grond van de hiervoor genoemde en niet weersproken feiten en omstandigheden niet worden aangenomen dat [bedrijf 2] en [gedaagde 3] de bedoeling hebben gehad crediteuren van eerstgenoemde te benadelen. Integendeel, doel van de transactie was juist het realiseren van een bate van € 3.430,-- door [bedrijf 2] , die zonder de hulp van [gedaagde 3] niet gerealiseerd had kunnen worden; de crediteuren van [bedrijf 2] hebben daarvan geprofiteerd. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.8.
Of en zo ja in hoeverre sprake is van schending van de boekhoud- en publicatieplicht kan in het midden blijven, omdat de bestuurders aannemelijk hebben gemaakt dat andere feiten en omstandigheden dan een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. In dit verband hebben zij aangevoerd dat [bedrijven 1 t/m 10] na 2009 onder leiding van een externe adviseur, [naam 1] , is gereorganiseerd en dat er structurele kostenbesparingen zijn doorgevoerd. Zo is blijkens de door de curator overgelegde jaarrekening in 2010 ten opzichte van 2009 een kostenbesparing gerealiseerd van € 415.586,--, waardoor het bedrijfsresultaat is omgebogen van -/- € 443.988,-- naar -/- € 68.990,--, bij nagenoeg gelijk gebleven bruto marges. In 2012 bleek echter dat de kostenbesparingen niet voldoende waren om de dalende omzet als gevolg van de wereldwijde economische crisis te compenseren. Door het inzakken van de onroerend goed prijzen konden bovendien bedrijfspanden niet meer verkocht worden teneinde de financieringskosten te beperken, aldus de bestuurders. [naam 1] heeft bevestigd dat hij vanaf november 2009 betrokken is geweest bij de reorganisatie van [bedrijven 1 t/m 10] en dat er vanaf 2010 structurele kostenbesparingen zijn gerealiseerd van ongeveer € 500.000,--, maar dat deze besparingen weer teniet zijn gedaan door de aanhoudende economische crisis, waarna in augustus 2012 duidelijk werd dat een faillissement onafwendbaar was. Uit de jaarrekening blijkt voorts dat in 2011 sprake was van een daling in de bruto marge van meer dan 12% ten opzichte van 2010.
4.9.
De curator heeft in reactie hierop gesteld dat de financiële crisis in 2008 begon en tot wasdom kwam in 2009 en dus niet de oorzaak kan zijn van het mislukken van de reorganisatie in de jaren 2010 en 2011. De curator vermoedt dat de gebrekkige administratie de voornaamste reden voor de faillissementen is. Doordat er onvoldoende inzicht was in de rechten en plichten van het concern, was het niet mogelijk om de onderneming te leiden of om succesvol te reorganiseren, aldus de curator.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat uit de jaarrekeningen blijkt van een aanzienlijke omzetdaling in 2011 en van een significante kostenbesparing in de jaren 2010 (en in mindere mate 2011). Daarnaast heeft [naam 1] bevestigd dat de financiële crisis de kostenbesparingen van met name 2010 weer teniet heeft gedaan. Verder is een feit van algemene bekendheid dat de daling van de onroerend goed prijzen zich ook na 2009 heeft voortgezet. Nu daarmee aannemelijk is gemaakt dat het faillissement is veroorzaakt door een van buiten komende oorzaak, is het door de curator geuite vermoeden dat de gebrekkige administratie de voornaamste reden voor de faillissementen is, van onvoldoende gewicht voor het oordeel dat het faillissement in belangrijke mate veroorzaakt is door een onbehoorlijke taakvervulling. De daarop betrekking hebbende vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
De curator vordert buitengrechtelijke kosten, stellende dat hij heeft getracht om in overleg met gedaagden tot een oplossing van de onderhavige kwesties te komen; dat de reacties van gedaagden miniem en nauwelijks ter zake doende waren; en dat de herhaalde pogingen van de curator om verdere reacties van gedaagden te ontlokken en te komen tot inhoudelijk overleg op niets zijn uitgelopen. Aldus heeft de curator te weinig gesteld om te kunnen oordelen dat hij voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De vordering zal worden afgewezen.
Beslagkosten
4.12.
De vordering van beslagkosten is op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar jegens [gedaagde 3] en Beheer die ter zake hoofdelijk zullen worden veroordeeld. De kosten worden begroot op:
€ 282,00 aan griffierecht voor het beslagrekest
€ 1.421,00 aan salaris advocaat voor het beslagrekest (1 punt, tarief € 1.421,00)
€ 781,24aan explootkosten voor beslag ten laste van [gedaagde 3] en Beheer
€ 2.484,24 totaal aan beslagkosten voortvloeiend uit het beslagverlof van 8 september 2014.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en Beheer zijn in deze procedure tezamen opgetrokken met dezelfde advocaat. De aan hun zijde gevallen kosten worden tot heden begroot op:
€ 3.829,00 aan griffierecht:
€ 2.842,00 aan salaris advocaat (2 punten, tarief € 1.421,00)
€ 6.671,00 totaal
Deze kosten worden als volgt over de afzonderlijke partijen verdeeld (rekening houdend met het lagere griffierecht dat [gedaagde 1] als natuurlijk persoon zou zijn verschuldigd als hij zelfstandig procedeerde):
griffierecht: € 633,78 ( [gedaagde 1] ) + € 1.597,61 ( [gedaagde 3] ) + € 1.597,61 (Beheer)
salaris advocaat: € 947,33 ( [gedaagde 1] ) + € 947,33 ( [gedaagde 3] ) + € 947,34 (Beheer)
4.14.
In de zaak tegen [gedaagde 1] zal de curator als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen kosten, tot heden begroot op:
€ 633,78 aan griffierecht
€ 947,33aan salaris advocaat
€ 1.581,11 totaal
4.15.
In de zaak tegen [gedaagde 2] zal de curator als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagde 2] gevallen kosten, tot heden begroot op:
€ 282,00 aan griffierecht
€ 904,00 aan salaris advocaat (2 punten, tarief € 452,00)
€ 1.186,00 totaal
4.16.
In de zaken tegen [gedaagde 3] en Beheer zullen deze partijen als de grotendeels in het ongelijk gestelden hoofdelijk worden veroordeeld in de aan de zijde van de curator gevallen kosten, tot heden begroot op:
€ 77,52 aan explootkosten
€ 1.237,00 aan griffierecht (€ 1.519,00 -/- € 282,00 aan beslagrekestgriffierecht)
€ 2.842,00
aansalaris advocaat (2 punten, tarief € 1.421,00)
€ 4.156,52 totaal

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde 1] af,
5.2.
veroordeelt de curator in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen kosten van het geding, tot heden begroot op € 1.581,11,
5.3.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde 2] af,
5.4.
veroordeelt de curator in de aan de zijde van [gedaagde 2] gevallen kosten van het geding, tot heden begroot op € 1.186,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan de curator te betalen een bedrag van € 160.000,00 (éénhonderdzestig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 5 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan de curator van € 2.484,24 aan beslagkosten,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de aan de zijde van de curator gevallen kosten van het geding, tot op heden begroot op € 4.156,52,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de curator, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 4] en [gedaagde 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat,
5.9.
wijst het meer of anders jegens [gedaagde 4] en [gedaagde 3] gevorderde af,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: NCHB