ECLI:NL:RBAMS:2015:5613

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4136
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor hotel in strijd met bestemmingsplan en hotelbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de oprichting van een hotel. Eiser, eigenaar van een perceel in Amsterdam, had een beginselaanvraag ingediend voor een hotel met 10 kamers, maar wijzigde deze later naar 9 kamers. De gemeente Amsterdam weigerde de omgevingsvergunning op basis van het bestemmingsplan en het Hotelbeleid, omdat de aanvraag afweek van de goedgekeurde beginselaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de aanvraag substantieel waren en dat eiser niet kon terugvallen op de goedgekeurde beginselaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van het overgangsrecht van het Hotelbeleid en dat de gemeente terecht had geweigerd omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS14/4136

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.P. Clarijs).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verstrekken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is heropend om een aantal buurtbewoners in de gelegenheid te stellen als derde-belanghebbende aan het geding deel te nemen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het perceel, gelegen aan de [adres] te Amsterdam. Op 1 november 2011 heeft hij een zogeheten beginselaanvraag ingediend voor een project op de [adres] onder verwijzing naar het destijds toepasselijke Hotelbeleid 2008-2011. Deze beginselaanvraag zag op de oprichting van een hotel met 10 kamers.
2. Op 20 april 2012 is het door verweerder vastgestelde Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 (hierna ook: Hotelbeleid) in werking getreden.
3. Op 30 januari 2013 heeft eiser de eerder ingediende beginselaanvraag gewijzigd in die zin dat het nu gaat om de oprichting van een hotel met 9 kamers. Bij brief van 12 april 2013 heeft verweerder eiser onder meer meegedeeld dat zijn beginselaanvraag van 30 januari 2013 valt binnen het voorkeursgebied en dat er quotum beschikbaar is. Voorts is meegedeeld dat het project in strijd is met het toepasselijke bestemmingsplan ‘Zuidelijke binnenstad’ (hierna: bestemmingsplan), maar dat de beginselaanvraag in overeenstemming is met de ruimtelijke criteria van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011, en dat de bereidheid bestaat om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), medewerking te verlenen. Eiser is er op gewezen dat de reservering vervalt indien hij 26 weken na dagtekening van de brief van
12 april 2013 geen volledige aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.
4. Ondertussen had verweerder aan eiser bij besluit van 19 april 2012 (met kenmerk 236473) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw na sloop van het gebouw op de [adres] , met bestemming daarvan tot winkel, kantoorruimte en bergruimte. Het betrof de oprichting van een gebouw, bestaande uit vier bouwlagen en een kap. Daarnaast had verweerder aan eiser bij besluit van 11 oktober 2013 (met kenmerk 933385) een omgevingsvergunning verleend voor bouwen in afwijking van omgevingsvergunning 236473, waarbij de afwijking bestaat uit het maken van een kelder onder het gebouw [adres] met behoud van bestemming van het gebouw tot winkel, kantoorruimte en bergruimte, en af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan.
5. Op 10 oktober 2013 heeft eiser een aanvraag om een omgevingsvergunning voor [adres] ingediend voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de planologische regeling (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Eiser heeft bij die aanvraag vermeld dat sprake is van bouwen in afwijking van de omgevingsvergunningen met de kenmerken 236473 en 933385, waarbij de afwijking bestaat uit het veranderen en het vergroten van het gebouw [adres] met bestemming daarvan tot hotel. Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 2 december 2013 op de hoogte gebracht van zijn voornemen de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren en niet af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan. Verweerder heeft hierbij onder meer aangegeven dat de aanvraag afwijkt van de beginselaanvraag van 30 januari 2013. Zo is er een vijfde bouwlaag toegevoegd waardoor het plan niet alleen wat betreft het voorgenomen gebruik, maar ook van de op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte afwijkt. Verder is volgens verweerder in de aanvraag sprake van 11 kamers, terwijl het toegekende quotum strekt tot 9 kamers die in de beginselaanvraag waren opgenomen. Omdat de aanvraag niet is gebaseerd op de beginselaanvraag van 30 januari 2013, voldoet het bouwplan niet aan de voorwaarden van het overgangsrecht uit het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 om nog uitvoering te kunnen geven aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 en het op basis daarvan toegekende quotum. Om die reden moet de aanvraag en het bouwplan getoetst worden aan het Hotelbeleid 2012-2015 en op grond van dat beleid is hoteluitbreiding niet mogelijk, aldus verweerder.
6. Eiser heeft naar aanleiding van het voornemen schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht. Daarin heeft eiser de aanvraag en het bouwplan aangepast en in overeenstemming gebracht met de beginselaanvraag van 30 januari 2013.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten niet af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de onder rechtsoverweging 3 vermelde brief van
12 april 2013, die was verstuurd naar aanleiding van de beginselaanvraag van 30 januari 2013. In die brief, zo stelt verweerder in het bestreden besluit, is expliciet opgenomen dat het bouwvolume in de gewijzigde beginselaanvraag overeenkomstig de omgevingsvergunning van 19 april 2012 is, met uitzondering van de kelder. In de brief van 12 april 2013 is onder meer overwogen dat wat betreft de architectonische kwaliteit (één van de toetsingscriteria van het Hotelbeleid 2008-2011) aan de buitenkant van het pand geen veranderingen plaatsvinden. Daarmee wordt gedoeld op veranderingen ten opzichte van de omgevingsvergunning van 19 april 2012. De beginselaanvraag was volgens verweerder immers gebaseerd op die vergunning. Verweerder heeft herhaald dat de voorliggende aanvraag op twee punten afwijkt van de beginselaanvraag van 30 januari 2013 en dat het bouwplan daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht van het vigerende Hotelbeleid om nog aan het Hotelbeleid binnenstad 2008-2011 toepassing te kunnen geven. Toepassing aan het vigerende Hotelbeleid leidt tot afwijzing, aldus verweerder. Met betrekking tot de zienswijze met de aangepaste bouwaanvraag en –tekeningen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in de aangepaste bouwtekeningen een bouwlaag is geschrapt en dat er 9 hotelkamers in het bouwplan zijn opgenomen. Deze wijzigingen kunnen volgens verweerder niet aangemerkt worden als wijzigingen van ondergeschikte aard en kunnen niet binnen het bestek van de aangevraagde omgevingsvergunning worden betrokken.
8. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen op de hierna te bespreken beroepsgronden.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
9.2
In hoofdstuk 2 van het Hotelbeleid zijn beleidsregels opgenomen waar hotelinitiatieven aan worden getoetst. In paragraaf 2.4 van het Hotelbeleid is overgangsrecht opgenomen ten aanzien van het voorheen geldende Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011. In die paragraaf is onder meer het volgende bepaald:
“Beginselaanvragen gereserveerd quotum
Indien voor de datum van inwerkingtreding van het nieuwe hotelbeleid aan een initiatiefnemer op basis van een beginselaanvraag een quotumreservering is toegekend, dient de initiatiefnemer binnen 26 weken na dagtekening van de brief waarin het quotum is toegekend, een formele aanvraag in. De aanvraag zal dan worden getoetst worden op basis van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 (…)”.
In paragraaf 4.1 van het Hotelbeleid is onder meer het volgende bepaald:
Jordaan, Haarlemmerbuurt (met uitzondering van het Haarlemmerplein), Westelijke
Eilanden, Weteringbuurt en Uilenburg:het dagelijks bestuur zal in deze gebieden niet
meewerken aan hotelontwikkeling. Het betreft hier dichtbevolkte gebieden met een
karakteristiek van veel kleine, smalle panden en smalle straten die minder goed ontsloten
worden en daardoor minder geschikt zijn voor hotelontwikkeling. In de gebieden zijn
weinig grote panden aanwezig. Het aandeel wonen is weliswaar hoog in deze gebieden
maar dat is niet vanwege het ontbreken van de functies recreëren en werken. Met name
op de bredere radialen en ook in een aantal dwarsstraten zijn juist veel recreatieve
functies, kantoren en bedrijfjes aanwezig. Het aandeel wonen in de gebieden is hoog
vanwege de schaalgrootte van panden en woningen; veel kleine, smalle panden met
daarin veel kleine woningen. Hotelontwikkeling kan in deze gebieden snel tot overlast
leiden en tot aantasting van het woon- en leefklimaat alsmede tot een aantasting van de
bouwkundige structuur van de panden. De combinatie van veel kleine panden met daarin
veel kleine woningen leidt ertoe dat hotelontwikkeling in deze gebieden direct tot gevolg
heeft dat er veel woningen worden onttrokken waardoor de balans
wonen/werken/recreëren in de binnenstad zal verslechteren en de druk op de
woningmarkt in de binnenstad nog verder zal toenemen.”.
9.3
Niet in geschil is dat ingevolge het bestemmingsplan op het perceel de bestemming "Gemengd 1" rust en dat het project hiermee in strijd is.
9.4
Ook is niet in geschil dat de voorliggende aanvraag van 10 oktober 2013 met de daarbij gevoegde bouwtekeningen ten aanzien van in ieder geval de bouwhoogte, het uiterlijk van het project en de indeling afwijkt van de beginselaanvraag van 30 januari 2013. De bouwhoogte bij de beginselaanvraag bedroeg immers ongeveer 16 meter waarbij het ging om een gebouw, bestaande uit een kelder, vier bouwlagen en een kap. De bouwhoogte van het project bij de aanvraag van 10 oktober 2013 bedroeg daarentegen ongeveer 18,5 meter waarbij het gaat om een gebouw, bestaande uit een kelder, vijf bouwlagen en een kap. Verder was in de beginselaanvraag sprake van een hotelkamer op de begane grond en twee hotelkamers per etage. Bij de definitieve bouwaanvraag is onder meer sprake van twee hotelkamers per verdieping op de eerste vier verdiepingen, en een grote hotel(familie)kamer op de vijfde etage met twee sanitaire voorzieningen.
9.5
Eiser bestrijdt in beroep het door verweerder ingenomen standpunt dat in de brief van 12 april 2013 expliciet is opgenomen dat het bouwvolume in de gewijzigde beginselaanvraag overeenkomstig de omgevingsvergunning van 19 april 2012 dient te zijn. In de brief van 12 april 2013 is volgens eiser enkel geconstateerd dat de tekeningen van de verleende omgevingsvergunning en de beginselaanvraag dezelfde zijn. Volgens eiser is uit de brief van 12 april 2013 niet op te maken dat een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning identiek moet zijn aan datgene wat is goedgekeurd in de beginselaanvraag. De brief van 12 april 2013 ziet enkel op de reservering van 9 hotelkamers.
9.6
Verweerder heeft in zijn brief van 12 april 2013 naar aanleiding van de gewijzigde beginselaanvraag van 30 januari 2013 onder meer het volgende vermeld:
“Op 19 april 2012 is onder OLO 236473 omgevingsvergunning verleend het oprichten van een gebouw na sloop van het gebouw [adres] met bestemming daaarvan tot winkel, kantoorruimte en bergruimte.
Het bouwvolume in deze gewijzigde beginselaanvraag is overeenkomstig omgevingsvergunning OLO 236473 behalve de nieuwe kelder. (…)
Uw verzoek is getoetst aan de ruimtelijke criteria van het hotelbeleid 2008-2011. Interne functiemenging is niet van toepassing, het hele gebouw wordt hotel. Externe functiemenging en kwaliteitsimpuls zijn neutraal: wordt niet verbeterd maar komt niet in het geding. Aan de buitenkant blijft het gebouw onveranderd ten opzichte van de vergunde situatie. De uitstraling van het gebouw richting zijn omgeving wijzigt ook niet. Het gebouw met de vergunde bouw- en goothoogte voegt zich goed in de gevelwand. Negen hotelkamers leiden niet tot een verkeersaantrekking die nader onderzocht dient te worden.
Het gebouw neemt één perceel in beslag. Het criterium parcellering is niet van toepassing. Architectonische kwaliteit is evenmin van toepassing omdat aan de buitenkant van het pand geen veranderingen plaats vinden. (…)
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van het hotelbeleid 2008-2011 komt u in aanmerking voor een reservering van 9 hotelkamers in het nog op te richten gebouw [adres] . Het dagelijks bestuur is bereid de medewerking te verlenen aan de procedure voor omzetting naar hotel.
Het dagelijks bestuur is bereid medewerking te verlenen onder toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (…).
Uw verzoek is alleen getoetst aan het hotelbeleid en het bestemmingsplan en niet aan de overige eisen die het bestemmingsplan stelt. De volledige toetsing zal plaatsvinden bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning. (…)”.
9.7
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geciteerde gedeeltes uit de brief van
12 april 2013 en het verhandelde ter zitting voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat het bouwplan en de bouwtekeningen bij de formele aanvraag van 10 oktober 2013 gelijk moesten zijn aan de al eerder verleende omgevingsvergunning van 19 april 2012 en de daaropvolgende beginselaanvraag van 30 januari 2013. In de brief van 12 april 2013 wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar die eerder verleende omgevingsvergunning. Daarnaast blijkt uit de brief van 12 april 2013 dat verweerder naar aanleiding van de beginselaanvraag van 30 januari 2013 niet alleen heeft gekeken naar het aantal gevraagde hotelkamers, maar ook de bij die beginselaanvraag ingediende bouwtekeningen heeft beoordeeld. Uit de brief van 12 april 2013 blijkt immers expliciet dat die bouwtekeningen zijn vergeleken met de eerder vergunde situatie. Zo zijn de bouwplannen vergeleken met de buitenkant van het al vergunde gebouw en met de vergunde bouw- en goothoogte. Dit strookt met wat de gemachtigde van verweerder hierover desgevraagd ter zitting heeft verklaard, namelijk dat het bij de beoordeling van een beginselaanvraag, zoals die van 30 januari 2013, niet alleen ging om de vraag of de gevraagde hoeveelheid kamers binnen het quotum beschikbaar was, maar dat het hele plan werd beoordeeld. Om die reden moesten bij de beginselaanvraag ook de bouwtekeningen worden overgelegd en werd één en ander getoetst aan de hand van het toepasselijke hotelbeleid en het architectonische beleid, aldus verweerders gemachtigde. Eiser heeft dit ter zitting niet bestreden. Op grond van het vorenstaande volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn betoog dat uit de brief van 12 april 2013 niet blijkt dat de formele aanvraag niet identiek hoefde te zijn aan de goedgekeurde beginselaanvraag.
9.8
Zoals onder rechtsoverweging 9.4 is vastgesteld, wijkt de hier voorliggende aanvraag van 10 oktober 2013 op meerdere punten af van de goedgekeurde beginselaanvraag van
30 januari 2013. Op grond daarvan en op grond van wat onder rechtsoverweging 9.7 is overwogen, kan eiser met zijn aanvraag van 10 oktober 2013 niet terugvallen op die beginselaanvraag. De gestelde omstandigheid dat ook in de aanvraag van 10 oktober 2013 sprake is van 9 hotelkamers en dat het voorgenomen gebruik van het gebouw niet afwijkt, is daartoe vanwege de aanwezige verschillen onvoldoende. De enkele omstandigheid dat aan eiser wel de omgevingsvergunning zou zijn verleend indien de formele aanvraag wel in overeenstemming met de beginselaanvraag van 30 januari 2013 zou zijn geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Ter beoordeling ligt immers de door eiser op 10 oktober 2013 ingediende formele aanvraag voor. Vast staat dat die aanvraag niet gelijk is aan de beginselaanvraag. Het feit dat eiser ervoor heeft gekozen om bij de formele aanvraag af te wijken van de beginselaanvraag dient voor zijn rekening en risico te komen.
9.9
Eiser heeft verder in beroep betoogd dat hem van de zijde van verweerder bestuurlijke toezeggingen zijn gedaan aangaande de maximale bouwhoogte. Volgens eiser valt het project waarvoor hij de omgevingsvergunning heeft gevraagd binnen die maximale bouwhoogte. Wat daar verder van zij, nu eiser met zijn aanvraag van 10 oktober 2013 - waarin sprake is van een bouwhoogte van ongeveer 18,5 meter - niet kan terugvallen op de goedgekeurde beginselaanvraag van 30 januari 2013, is de vraag of aan hem al dan niet bestuurlijke toezeggingen zijn gedaan over de maximale bouwhoogte niet relevant. Om die reden faalt het in dat verband gedane beroep op het vertrouwensbeginsel.
9.1
Eiser heeft naar aanleiding van verweerders voornemen om de omgevingsvergunning te weigeren, bij zijn zienswijze wijzigingen in het bouwplan- en tekeningen aangebracht. Volgens hem gaat het daarbij, anders dan verweerder heeft gesteld, om wijzigingen van ondergeschikte aard en is geen nieuwe aanvraag vereist. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. In de bouwtekeningen die zijn gevoegd bij de zienswijzen is de bouwhoogte van het gebouw ongeveer 16 meter en bestaat het gebouw uit een kelder, vier bouwlagen en een kap. Verder is sprake van twee hotelkamers op de eerste, tweede en vierde verdieping en van drie hotelkamers op de derde verdieping. In de zienswijze is dus ten opzichte van de aanvraag van 10 oktober 2013 sprake van een wijziging van de bouwhoogte van 18,5 naar 16 meter, een wijziging van vijf bouwlagen naar vier bouwlagen en een wijziging van de indeling van de hotelkamers in het gebouw. De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard, nu die wijzigingen in vergelijking met het oorspronkelijke bouwplan in betekende mate ingrijpen op het bouwvolume, de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw en de uitstraling naar de omgeving, en in de wijze waarop de hotelkamers zijn ingedeeld. Verweerder heeft die wijzigingen dan ook terecht niet bij zijn beoordeling van de aanvraag van 10 oktober 2013 betrokken. Het feit dat het bouwplan in de zienswijze in overeenstemming is gebracht met het bouwplan zoals dat bij de beginselaanvraag was ingediend, doet hier niet aan af. Ter beoordeling ligt immers de aanvraag om een omgevingsvergunning voor zoals die is ingediend op 10 oktober 2013. Bekeken moet dus worden of de aangebrachte wijzigingen in de zienswijze van ondergeschikte aard zijn ten opzichte van die aanvraag.
9.11
Eiser heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat verweerder een derde in een ander bouwproject binnen hetzelfde gebied telkens de gelegenheid heeft gegeven om het project aan te passen. Volgens eiser had verweerder eiser eveneens die gelegenheid moeten bieden. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel faalt dat beroep, reeds omdat eiser niet concreet heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser naar aanleiding van verweerders voornemen tot weigering van de aanvraag al uit eigen beweging het bouwplan op meerdere punten heeft aangepast. Niet valt in te zien waarom verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen het bouwplan (verder) aan te passen.
9.12
Op grond van de hiervoor gegeven overwegingen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eisers aanvraag van 10 oktober 2013 niet onder het overgangsrecht zoals neergelegd in paragraaf 2.4 van het Hotelbeleid valt. De rechtbank gaat daarom voorbij aan eisers betoog dat het overgangsbeleid niet van toepassing is op het voorkeursgebied waarbinnen het bouwplan is gelegen. Ook overigens slaagt hetgeen eiser heeft aangevoerd over het overgangsrecht van het Hotelbeleid niet. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverwegingen 9.7 en 9.8, waarin is geoordeeld dat vereist is dat de formele aanvraag met de daarbij behorende bouwtekeningen gelijk is aan de beginselaanvraag van 30 januari 2013. Verweerder heeft de aanvraag van 10 oktober 2013 daarom terecht niet getoetst aan het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011, maar aan het ten tijde van het bestreden besluit geldende Hotelbeleid.
9.13
Verweerder heeft in overeenstemming met paragraaf 4.1 van het Hotelbeleid gehandeld door de aanvraag van 10 oktober 2013 af te wijzen. Die aanvraag ziet immers op een hotelinitiatief binnen de Weteringbuurt. Het betoog dat op de bewuste locatie geen sprake is van woningonttrekking en ook geen overlastgevaar doet hier niet aan af. Verweerder dient ingevolge art. 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) namelijk in beginsel overeenkomstig de beleidsregels te handelen en, blijkens het toepasselijke Hotelbeleid, wordt in het desbetreffende gebied niet meegewerkt aan hotelontwikkeling. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb op grond waarvan van het Hotelbeleid afgeweken had moeten worden.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en
mr. A.J. Bongers-Scheijde en mr. M.C.M. Hamer, leden, in aanwezigheid van
mr. K.M.H. Stikkers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.