In deze zaak vorderde eiser, een cliënt van de gedaagde advocaat, schadevergoeding wegens beroepsfouten die de advocaat had gemaakt tijdens de strafprocedures van eiser. Eiser was in 2006 veroordeeld voor valsheid in geschrifte en oplichting, en had de advocaat opdracht gegeven om hem bij te staan in hoger beroep en cassatie. De advocaat, mr. A.S. graaf van Randwijck, had echter verzuimd om tijdig cassatieschrifturen in te dienen, waardoor eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep. Eiser stelde dat deze beroepsfout had geleid tot een langere detentie, omdat hij onder de nieuwe VI-regeling viel die op 1 juli 2008 in werking trad. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 332.706,-, inclusief het honorarium dat hij aan de advocaat had betaald.
De rechtbank oordeelde dat de advocaat tekort was geschoten in zijn zorgplicht door de cassatieschrifturen niet tijdig in te dienen. De rechtbank stelde vast dat eiser door deze beroepsfout 19 maanden langer in detentie had gezeten dan nodig was geweest. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 15.449,56, bestaande uit een gedeeltelijke terugbetaling van het honorarium en een vergoeding voor het gemiste inkomen door de langere detentie. De rechtbank oordeelde dat de advocaat niet aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de schadevergoedingsmaatregel, omdat deze al was opgelegd door de civiele rechter. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.