Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 maart 2013,
- de akte uitlating enquête van [gedaagde 1] ,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 september 2013,
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 7 februari 2014,
- de akte uitlating contra-enquête van [eisers samen] ,
- de conclusie na getuigenverhoor met producties van [gedaagde 1] ,
- de (antwoord)conclusie na getuigenverhoor van [eisers samen] ,
- het verzoek om pleidooi van [gedaagde 1] ,
- de rolbeslissing van 13 augustus 2014 waarin pleidooi is toegestaan,
- het verkort proces-verbaal van de zitting, gehouden op 13 november 2014,
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi van 23 april 2015 en de daarin genoemde pleitaantekeningen.
2.De verdere beoordeling
Ik werkte van 7 uur ’s ochtends tot 12 uur in de bakkerij. Later ging ik naar huis. Ik zag hem dus om 9 of 10 uur ongeveer. (…)”
[naam 1] en [naam 2] hebben beiden verklaard niet van een dergelijke afspraak te weten. [naam 3] is, zo blijkt uit haar verklaring, enkel op basis van hetgeen [gedaagde 1] aan haar en aan haar moeder heeft verteld op de hoogte van de (gestelde) afspraak omtrent de vergoeding van € 300,00. Dat maakt dat haar verklaring niet als bewijs kan dienen (zie artikel 163 Rv). Dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] heeft toegezegd dat hij – bovenop het contractueel vastgelegde salaris – een contante vergoeding van € 300,00 (netto) per maand zou ontvangen kan op basis van de afgelegde getuigenverklaringen dan ook niet als vaststaand worden aangenomen. Verdere bewijsmiddelen zijn niet in het geding gebracht. Slotsom is dat [gedaagde 1] niet in het opgedragen bewijs is geslaagd.
4.023,00(4,5 punten × tarief € 894,00)