ECLI:NL:RBAMS:2015:5279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
KG ZA 15-697
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding van psychologische tests door UWV; beoordeling van betrouwbaarheid en gunningseisen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Meurs HRM B.V. en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de aanbesteding van psychologische tests. Meurs had ingeschreven op een openbare Europese aanbesteding voor het leveren van psychologische tests, maar haar inschrijving werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de gestelde eisen voor de betrouwbaarheid van de tests. Meurs vorderde dat het UWV het gunningsvoornemen zou intrekken en haar inschrijving opnieuw zou beoordelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisen die het UWV had gesteld aan de betrouwbaarheid van de tests, namelijk een minimale betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0,80, niet onredelijk waren. De rechter stelde vast dat de tests van Meurs op subtestniveau niet aan deze eis voldeden, en dat het UWV terecht het knock-out criterium had toegepast. De voorzieningenrechter concludeerde dat Meurs niet had aangetoond dat zij anders zou hebben ingeschreven als zij van de normering van het UWV op de hoogte was geweest. De vorderingen van Meurs werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het UWV en de tussenkomende partij NOA B.V.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/588325 / KG ZA 15-697 SP/MB
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEURS HRM B.V.,
gevestigd te Woerden,
eiseres bij dagvaarding van 12 juni 2015,
advocaat mr. M.S. Sprik te Enschede,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
tussenkomende partij,
advocaat mr. G.J. van de Wetering te Deventer.

1.De procedure

Voorafgaand aan de behandeling van deze zaak ter terechtzitting van 2 juli 2015
heeft de besloten vennootschap NOA B.V. (hierna: NOA) een verzoek tot tussenkomst, althans voeging, ingediend. Eiseres, hierna Meurs en gedaagde, hierna het UWV, hebben tegen de tussenkomst geen bezwaar gemaakt en NOA heeft een eigen belang bij de uitkomst van de onderhavige procedure. NOA is daarom toegelaten als tussenkomende partij. Vervolgens heeft Meurs gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het UWV heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. NOA heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte conclusie tot tussenkomst en eveneens geconcludeerd tot afwijzing van de door Meurs gevraagde voorzieningen.
Meurs heeft verscheidene producties in het geding gebracht, NOA een productie en alle partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Meurs: de heren [naam 1] en [naam 2] , beiden directeur, en
mr. W.M. Ritsema van Eck;
aan de zijde van het UWV: mevrouw mr. L. Heijman, bedrijfsjurist, [naam 3] , category manager, [naam 4] , inkoper en mr. Van Nouhuys;
aan de zijde van NOA: [naam 5] , manager bedrijfsvoering en advies en mr. Van de Wetering.

2.De feiten

2.1.
Het UWV heeft een openbare Europese aanbesteding georganiseerd voor – kort gezegd – het leveren van, en het bieden van instructie ter zake van psychologische tests (hierna: de opdracht). Deze tests worden gebruikt door de Competentiecentra van het UWV, die bemiddelingsondersteunende diensten verlenen aan werkzoekenden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van diverse tests om een werkzoekendenprofiel in kaart te brengen en een gericht arbeidsmarktadvies te geven. De opdracht is op 6 maart 2014 aangekondigd en eveneens op die datum zijn de Uitnodiging tot Inschrijving (UtI) en het Programma van Eisen en Wensen (PvE) gepubliceerd.
2.2.
Volgens de UtI zijn de testen onderverdeeld in 4 percelen, ieder perceel betreft een bepaald type psychologische test. De percelen zijn als volgt beschreven: Perceel 1 Persoonlijkheid, Perceel 2 Interesse, Perceel 3 Werkwaarden en Perceel 4 Capaciteiten. De omschrijving Capaciteiten is in de UtI als volgt toegelicht:
Het perceel
capaciteitenbestaat uit een aantal afzonderlijk in te zetten testen, waarmee de capaciteiten en het werk- en denkniveau van de kandidaten kunnen worden bepaald in relatie tot verschillende opleidings- en functioneringsniveaus. Het is hierbij niet de bedoeling dat het IQ van de werkzoekende wordt getest of als resultaat benoemd wordt.
2.3.
Meurs is een van de inschrijvers voor de opdracht en heeft op alle vier percelen ingeschreven.
2.4.
In de UtI is als gunningscriterium dat van de ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (emvi) gehanteerd, waarbij voor de kwalitatieve gunningscriteria 70 punten kunnen worden behaald en voor het financiële gunningscriterium 30 punten.
Onderdeel 5 van de kwalitatieve gunningscriteria betreft de ‘Betrouwbaarheid’ van de tests, in de UtI nader omschreven als:
‘kwaliteit van het betrouwbaarheidsonderzoek en hoogte betrouwbaarheids-coëfficienten’.
Bij punt 4.15 van de UtI is opgenomen dat een inschrijver die bezwaren heeft tegen het gunningsvoornemen binnen 15 kalenderdagen na de reactie van de aanbesteder op die bezwaren (als deze zijn afgewezen) een kort geding dient aan te spannen.
2.5.
In paragraaf 7.3 van de UtI staat onder meer:
7.3.2
Kwalitatieve aspecten van de Inschrijving
(…)
De test(en) of test onderdelen dienen psychometrisch van goede kwaliteit te zijn. De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria die de COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland van het Nederlands Instituut van Psychologen/NIP)
hanteert in zijn Beoordelingsysteem voor kwaliteit van tests 2010 (…). Deze kwaliteitscriteria zijn vertaald naar onderstaande kwalitatieve gunningcriteria.
(…)
5. Betrouwbaarheid (kwaliteit van het betrouwbaarheidsonderzoek en hoogte betrouwbaarheids-coëfficienten).
(…)
7.3.3.1. Gunningscriteria 1 t/m 4 en 6 en 7
De kwalitatieve gunningscriteria 1,2,3,4, 6 en 7 worden langs de volgende beoordelingsschaal beoordeeld:
Beoordeling
Score
Onvoldoende
Voldoende
3
Goed
5
7.3.3.2. Gunningscriterium 5
Het kwalitatieve gunningscriterium 5 wordt langs de volgende beoordelingsschaal beoordeeld:
Beoordeling
Score
Onvoldoende
Knock Out
Goed (hoger dan minimumeis)
5
Inschrijver dient op gunningscriterium Betrouwbaarheid een minimale normering van “voldoende” te score. Wanneer Inschrijver hier niet aan voldoet, zal de Inschrijving terzijde worden gelegd.
De resultaten van betrouwbaarheidsonderzoeken dienen voldoende te zijn. Bij een vragenlijst met meerdere schalen geeft de laagste coëfficiënt de doorslag in de beoordeling.
Wanneer het echter een duidelijke negatieve uitzondering betreft (bijv. op één na alle subtest ‘goed’ en één subtest ‘onvoldoende’) mag de hogere beoordeling worden
aangehouden (in dit voorbeeld goed). De volgende betrouwbaarheidscoëfficiënten worden gehanteerd:
• Persoonlijkheid, interesse en werkwaarden; minimale betrouwbaarheid van .70.
• Persoonlijkheidsvragenlijst ten behoeve van selectie; minimale betrouwbaarheid .80.
Capaciteitentest: minimale betrouwbaarheid van .80.
(…)
7.3.3.4 minimumscore kwaliteit
Uiteindelijk dient de offerte per test of testonderdeel een
minimum aantal punten te behalen op het gehele onderdeel kwaliteit van 35, 4375 punten(…).
2.6.
In het PvE zijn de eisen voor betrouwbaarheid van de tests zoals vermeld in de UtI herhaald. In het PvE staat voorts:
4.1
Algemeen
(…)
° Capaciteitentest; minimale betrouwbaarheid van .80.
(…)
9. Eis
P4
De minimale betrouwbaarheid van de capaciteitentest is .80.
(…)
4.5
Perceel capaciteiten
(…)
Testresultaten worden uitgesplitst naar een algemeen werk- en denkniveau en scores op verbale, figurale en cijfermatige capaciteiten.
2.7.
In de eerste Nota van Inlichtingen (van 3 april 2015) is de volgende vraag van Meurs vermeld:
Citaat tekst
Vraag
Antwoord (in te vullen door UWV)
De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria die de COTAN…
Indien een vragenlijst door de COTAN is beoordeeld, maar sindsdien nieuwe informatie beschikbaar is, is deze beoordeling achterhaald. Wij gaan er dan van uit dat u deze vragenlijst opnieuw op de Cotan criteria beoordeeld. Klopt dat?
In het Programma van Eisen onder paragraaf 4.1 op pagina 11 is het volgende opgenomen:
in geval van een bestaande beoordeling wordt deze beoordeling overgenomen.(…)
Gelet op het punt dat bestaande COTAN beoordelingen wellicht niet meer allemaal de meest recente situatie van Inschrijvers weergeven, is besloten op alle testen door UWV een scan uit te laten voeren aan de hand van de COTAN criteria zoals weergegeven in de Uitnodiging tot Inschrijving.
De zojuist weergegeven passage uit het Programma van Eisen wordt derhalve aangepast als volgt:
‘Op alle testen wordt een eigen scan uitgevoerd aan de hand van de COTAN criteria.’
Dit betekent dat u alle relevante informatie voor de beoordeling aan de hand van de COTAN criteria integraal moet aanleveren.
2.8.
De digitaal beschikbare aanbestedingsdocumentatie op Commerce.hub
bevat ten aanzien van de te behalen punten een tabel, waarin onder meer het volgende staat:
Betrouwbaarheid (kwaliteit van het betrouwbaarheidsonderzoek en hoogte betrouwbaarheids coëfficiënten) zijn groter of gelijk aan 80 (eis = 70) (…)
Een inschrijver moet per perceel waarop hij inschrijft op het onderdeel kwaliteit (…) een minimale totaal score van 35,4375 punten behalen.
Zo niet dan wordt de inschrijving voor dat onderdeel terzijde gelegd!
2.9.
Meurs heeft voor perceel 4 ingeschreven met de test ‘Q1000 Capaciteiten Midden en Hoog’. Voor perceel 4 zijn alleen tests ‘Midden’ en ‘Hoog’ gevraagd.
In de meegezonden Gebruikershandleiding van de test Q1000 staat onder meer:
1.2
Algemene Cognitieve Capaciteiten en dimensies.
Algemene Cognitieve Capaciteiten (ACAP)is het vermogen van de kandidaat om zich nieuwe kennis eigen te maken en deze toe passen op nieuwe terreinen. Het is een indicatie van het algemeen werk- en denkniveau waarover de kandidaat beschikt. Binnen dit algemeen werk- en denkniveau zijn drie
dimensieste onderscheiden: verbale (VCAP), cijfermatig (CCAP) en figurale (FCAP) cognitieve capaciteiten. Op hun beurt worden de dimensies berekend op basis van de
capaciteitendie door de subtests worden gemeten. (…) Q1000 Capaciteiten Midden (M) en Q1000 Capaciteiten Hoog (H) [bestaan] beide uit zeven subtests.
2.10.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de tests heeft Meurs bij haar inschrijving een document meegezonden waarin onder meer het volgende staat:
Betrouwbaarheid Q1000 Capaciteiten Hoog 2014
1. Eisen aan betrouwbaarheid
De COTAN stelt dat de gewenste hoogte van een betrouwbaarheidscoëfficiënt afhangt van het doel van het testgebruik. Voor belangrijke beslissingen dient te betrouwbaarheid minimaal 0,80 te zijn, Voor minder belangrijke beslissingen volstaat 0,70. (…) Aangezien Meurs HRM de gebruikers van Q1000 adviseert belangrijke beslissingen over de toekomst van de kandidaten te baseren op ACAP, streven we hiervoor een betrouwbaarheid van 0,90 na en eisen we een minimale betrouwbaarheid van 0,80 in de normgroepen. Voor de dimensies verbale, cijfermatige en figurale capaciteiten, die aanvullende informatie voor
soortgelijke beslissingen op moeten leveren, streven wij een betrouwbaarheid van 0,80 na en eisen een minimale betrouwbaarheid van 0,70 in de normgroepen. (…)
Tabel 3.3: Betrouwbaarheden van de subtest op Hbo-niveau
Subtest (…) (…)
HANA 0,76 0,76
HCYF 0,71 0,72
HDIA 0,65 0,67
HFIG 0,56 0,57
HKUB 0,71 0,71
HSOM 0,69 0,70
HVOX 0,82 0,82
Tabel 3.4: Betrouwbaarheden van ACAP en de dimensies op Hbo-niveau
Dimensie Rxx (…)
CCAP 0,80
FCAP 0,76
VCAP 0,86
ACAP 0,90
Rxx is de betrouwbaarheid van de lineaire combinatie (…)
Tabel 3.5: Betrouwbaarheden van de subtests op niveau WO
Subtest (…) (…)
HANA 0,74 0,74
HCYF 0,71 0,72
HDIA 0,70 0,72
HFIG 0,61 0,61
HKUB 0,73 0,73
HSOM 0,72 0,73
HVOX 0,82 0,83
Tabel 3.6: Betrouwbaarheden van ACAP en de dimensies op niveau Wo
(Dimensie) Rxx (…)
CCAP 0,82
FCAP 0,78
VCAP 0,87
ACAP 0,92
(…)
(…) Samenvatting
De betrouwbaarheid van ACAP (algemene cognitieve capaciteit = de totaalscore op de gehele testbatterij) is voor de drie groepen goed te noemen; 0.92 voor WO’ers en 0,90 voor Hbo’ers. De betrouwbaarheid van de verbale en de cijfermatige dimensie ligt in Hbo en Wo op of boven de 0,80, de betrouwbaarheid van de figurale dimensie ligt daar net onder.
In overeenstemming met de richtlijnen van de COTAN adviseren wij daarom belangrijke beslissingen over de toekomst van de kandidaten, zoals selectie- en promotiebeslissingen, alleen op hun ACAP-score te baseren en de dimensies te gebruiken om dit beeld te nuanceren. Aan scores op de subtests kan slechts een zeer beperkte betekenis worden toegekend.
2.11.
Bij brief van 10 februari 2015 heeft het UWV aan Meurs meegedeeld dat zij voornemens is de inschrijving van Meurs af te wijzen en perceel 4 voorlopig te gunnen aan NOA. In deze brief is vermeld dat Meurs ten aanzien van perceel 4 voor ‘Wens 5’ 0 (nul) punten heeft gescoord (Knock Out) en NOA 6,25. In de brief is dit als volgt toegelicht:
Wens 5
Vijf van de zeven subtests hebben op verschillende niveaus een betrouwbaarheid kleiner dan .80 waarmee u niet kunt voldoen aan de minimumgestelde eis van.80.
Citaat uit handleiding [van Meurs, bij Q1000 vzr.]; “De subtests zijn psychometrisch namelijk onvoldoende betrouwbaar om op basis daarvan stellige uitspraken te doen en er belangrijke beslissingen op te baseren. Toch kan het zeker interessant zijn om naar het resultaat op een subtest te kijken. Als iemand bijvoorbeeld geen enkele opgave van Figuur-reeksen goed gemaakt heeft, is dat wel degelijk een stevige aanwijzing dat hij niet over de vaardigheid beschikt om logisch te redeneren met figuren en abstracte patronen. Terwijl u bij iemand die foutloos alle opgaven van Analogieën gemaakt heeft, kunt verwachten dat hij heel goed kan redeneren met verbale informatie. Het resultaat op een enkele subtest zegt echter niets over de algemene capaciteiten van de betreffende persoon.”
Ander citaat: “Wij adviseren alle gebruikers beslissingen te baseren op de score op ACAP Die heeft de hoogste betrouwbaarheid en voorspellende waarde. Meer informatie geven de verschillende dimensies, maar wij vinden dat beslissingen gebaseerd moeten worden op het algemene niveau.” N.B. ACAP is vergelijkbaar met IQ, waarvan UWV bestek zegt dat het niet de bedoeling is om dit te testen of als resultaat te benoemen. Ook in nieuwste document is dimensie Figurale capaciteiten (FCAP) onder.80.
2.12.
Bij brief van 16 februari 2015 heeft Meurs tegen de beoordeling van haar inschrijving op perceel 4 door het UWV bezwaar gemaakt en verzocht om een herbeoordeling.
2.13.
Bij brief van 29 mei 2015 heeft het UWV aan Meurs geschreven het oordeel te handhaven. In deze brief staat onder meer:
UWV concludeert (…) dat de knock-out terecht is toegepast. Een aanzienlijk deel van de subtests heeft immers betrouwbaarheden onder de gestelde grens. Deze zijn niet afzonderlijk in te zetten. Zelfs als we niet van de zeven subtests maar van de drie dimensies en de ACAP uit zouden gaan, dan nog is de onvoldoende betrouwbaarheid bij de dimensie Figurale Capaciteiten doorslaggevend. Deze kan niet worden gezien als een duidelijke uitzondering op betrouwbaarheden die voor het overige goed zijn. (…)
Een tweede deel van het bezwaar is dat de UWV beoordelingen bij wens 2 en 3 afwijkt t.o.v. de COTAN. UWV heeft in het bestek aangegeven dat UWV een eigen beoordeling doet aan de hand van de COTAN.

3.Het geschil

3.1.
Meurs vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter het UWV gebiedt om het gunningsvoornemen voor perceel 4 van 10 februari 2015 in te trekken en voorts:
primair: het UWV te gebieden de inschrijving van Meurs voor perceel 4 opnieuw te beoordelen;
subsidiair, indien het UWV vasthoudt aan haar uitleg hoe de betrouwbaarheid van de tests beoordeeld moet worden, om het UWV te gebieden de aanbesteding voor perceel 4 te staken en gestaakt te houden;
alsmede, primair en subsidiair, om het UWV te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de rente daarover;
althans om een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter passend acht.
3.2.
Meurs heeft haar vorderingen, samengevat, als volgt toegelicht. Het UWV heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de tests waarmee Meurs heeft ingeschreven ten onrechte het Knock Out criterium (betrouwbaarheid minder dan .80) toegepast, aangezien de tests niet op ‘subtestniveau’ maar op het niveau van de ‘dimensies’ hadden moeten worden beoordeeld. Op dat niveau scoren de tests alle tenminste .80, behalve de FCAP dimensie. In de aanbestedingsstukken staat echter ook dat wanneer sprake is van één negatieve uitzondering, de hogere beoordeling kan worden aangehouden. Van deze ‘hardheidsclausule’ had het UWV in dit geval gebruik moeten maken. De inschrijving van Meurs is dus ten onrechte als ongeldig terzijde gelegd. Daarnaast heeft het UWV in de aanbestedingsdocumentatie vermeld dat de criteria van de COTAN zouden worden toegepast. Nu de COTAN de tests van Meurs in 2010 als voldoende betrouwbaar heeft beoordeeld, kan het niet kloppen dat dat volgens de UWV beoordeling op grond van diezelfde normen niet (meer) het geval is. De ‘goed geïnformeerde en redelijk handelende inschrijver’ kon op een dergelijke afwijkende beoordeling niet bedacht zijn. Voor de betrouwbaarheid moet aan de tests van Meurs 5 punten worden toegekend, omdat de tussencategorie ‘voldoende’ in de UtI niet is vermeld, dus de beoordeling alleen ‘goed’ kan zijn, als aan de normen wordt voldaan. Bij toekenning van die 5 punten zou Meurs als eerste zijn geëindigd. Door de beoordeling uit te voeren zoals is gebeurd, heeft het UWV gehandeld in strijd met het transparantie- en het gelijkheidsbeginsel. In 2010 is de test van Meurs volgens dezelfde criteria wel voldoende betrouwbaar bevonden. Meurs heeft toen de aanbesteding gewonnen en het UWV heeft de test sindsdien naar volle tevredenheid gebruikt.
De huidige inschrijving van Meurs dient dan ook opnieuw te worden beoordeeld, althans de aanbesteding moet verder worden gestaakt.
3.3.
Het UWV voert verweer.
3.4.
NOA vordert om Meurs niet ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, alsmede om het UWV te verbieden de opdracht met betrekking tot perceel 4 aan een ander te gunnen dan aan NOA, met veroordeling van Meurs in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over alle kosten.
3.5.
Ter toelichting op haar vorderingen heeft NOA gesteld dat het UWV de inschrijvingen wel correct heeft beoordeeld en dat de inschrijving van Meurs, nu zij voor de betrouwbaarheid van de tests minder dan .80 heeft gescoord, terecht ongeldig is verklaard. De opdracht moet dan ook aan NOA worden gegund.
3.6.
Meurs heeft de stellingen van NOA bestreden.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van Meurs bij haar vorderingen vloeit voort uit de aard daarvan (mede gelet op het bepaalde in artikel 4.15 van de UtI, aangehaald bij 2.4) en is door het UWV en NOA overigens ook niet bestreden.
4.2.
Voorop staat dat het UWV in een aanbestedingsprocedure als de onderhavige dient te handelen overeenkomstig de algemene beginselen van aanbestedingsrecht waaronder het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 1.8 en 1.9 van de Aanbestedingswet 2012.
4.3.
Het geschil is beperkt tot de aanbesteding van perceel 4 en spitst zich toe op de beoordeling van de betrouwbaarheid van de test(s) waarmee Meurs op dat perceel heeft ingeschreven. Uitgangspunt daarbij is, zoals Meurs ook met zoveel woorden heeft erkend, dat het voor het UWV van groot belang is dat de psychologische tests, die worden gebruikt bij de bemiddeling van werkzoekenden en het in kaart brengen van hun ‘profiel’ voldoende betrouwbaar zijn. Een psychologische test is – kort gezegd – betrouwbaar als de uitkomst van de test een consistent beeld geeft van de geteste, ook als deze vaker de test zou maken. Voor het toetsen van die betrouwbaarheid heeft de COTAN normen ontwikkeld, waarbij een hoger getal een hogere mate van betrouwbaarheid weerspiegelt.
4.4.
Het UWV heeft in de aanbestedingsdocumentatie kenbaar gemaakt dat de minimumscore voor de betrouwbaarheid van de capaciteitentest, op basis van de COTAN criteria, 0.80 moet zijn. Dat valt te lezen in 2.5 waarbij dat in de UtI paragraaf 7.3.3.2. bij gunningscriterium 5 uitdrukkelijk is vermeld, alsook bij eis 9 van het PvE (zie bij 2.6)
Anders dan Meurs heeft bepleit is de voorzieningenrechter van oordeel dat de behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver deze eis niet anders heeft kunnen opvatten dan dat dit percentage gold op (sub)testniveau en niet op wat zij aanduidt als ‘dimensieniveau’. In de aanbestedingsstukken wordt immers steeds gesproken over ‘tests’ of ‘testen’ (“de testen dienen psychometrisch van goede kwaliteit te zijn.”, PvE, 2.6) en volgens de UtI dienen deze testen ook ‘afzonderlijk in te zetten’ te zijn.
Deze bewoordingen vallen moeilijk te rijmen met de uitleg die Meurs voorstaat dat de beoordeling het door haar gehanteerde (hogere) niveau van de ‘dimensie’ zou betreffen, waarvan de betrouwbaarheidscoëfficiënt, naar tussen partijen onbetwist vaststaat, vanwege het feit dat deze op meerdere onderdelen is gebaseerd altijd hoger zal zijn dan die van iedere afzonderlijke subtest. Niet in geschil is dat wanneer gekeken wordt naar de subtests van Meurs, het COTAN betrouwbaarheidsniveau van 0.80 niet wordt gehaald. Daar komt bij dat ook wanneer de tests op het niveau worden beoordeeld dat Meurs voorstaat (het ‘dimensieniveau’), één van de onderdelen, FCAP, onder 0.80 scoort. Dat dit een uitzondering naar beneden betreft die toepassing van de ‘hardheidsclausule’ zou rechtvaardigen, valt moeilijk in te zien. Meer voor de hand ligt de uitleg die het UWV aan deze hardheidsclausule geeft, namelijk dat, bijvoorbeeld wanneer van de zeven subtests er één negatieve uitzondering zou uitspringen, die uitzondering bij de algehele beoordeling niet zou behoeven te worden meegenomen. Een dergelijke situatie is hier echter niet aan de orde, aangezien zes van de zeven tests onder 0.80 scoren qua betrouwbaarheid. Bovendien is, als al op dimensieniveau gekeken zou moeten worden, de score op het onderdeel FCAP zowel op WO als op HBO niveau onder de norm zodat niet voor de hand ligt dat deze als een duidelijke negatieve uitzondering kan worden beschouwd.
4.5.
Verder heeft Meurs betoogd dat de beoordeling door het UWV van de betrouwbaarheid niet door de beugel kan, omdat het UWV in de aanbestedingsstukken uitdrukkelijk aanknoopt bij de criteria van COTAN, terwijl dit instituut voor de onderhavige tests een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0.70 voldoende acht. Het UWV heeft echter terecht aangevoerd dat het wel de COTAN criteria hanteert bij het vaststellen van de betrouwbaarheidscoëfficiënt, maar dat het het UWV als aanbestedende dienst vrij staat om aan een bepaalde score zelf een kwalificatie (voldoende of onvoldoende) toe te kennen. Het stond het UWV dan ook vrij om een strengere maatstaf aan te leggen dan COTAN, namelijk minimaal een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0.80 in plaats van 0.70 voor de afzonderlijke tests. Het UWV heeft dat in de aanbestedingsstukken ook uitdrukkelijk kenbaar gemaakt. De aanbestedingsstukken en de beoordeling van het UWV zijn op dit punt voldoende transparant. Gelet op de grote waarde die het UWV aan de betrouwbaarheid van de tests hecht en gelet op het feit dat deze tests ook afzonderlijk in te zetten moeten zijn – terwijl het COTAN bij het aanmerken van 0.70 als voldoende betrouwbaar er vanuit gaat dat het daarbij gaat om tests die worden ingezet voor minder belangrijke doeleinden – kan dit voorts bezwaarlijk als een disproportionele eis worden gezien.
4.6.
Daar komt bij dat Meurs niet, althans onvoldoende onderbouwd, heeft gesteld dat zij anders zou hebben ingeschreven als zij wel van de normering van het UWV (te weten dat de minimumscore van 0.80 op het niveau van de subtests werd gehanteerd) zou zijn uitgegaan. Dat is ook niet goed denkbaar, aangezien de scores van de COTAN bekend waren en voor de beoordeling doorslaggevend zijn geweest.
4.7.
Voor zover Meurs meent dat het bij 2.8 vermelde schema (een excelsheet voor de beoordelaars) onduidelijkheid zou scheppen over de te behalen score, omdat daarin bij Wens 5 is vermeld:
Betrouwbaarheid (kwaliteit van het betrouwbaarheidsonderzoek en hoogte betrouwbaarheids coëfficiënten) zijn groter of gelijk aan 80 (eis = 70),
dan had het op haar weg gelegen daarover vragen te stellen, nu de eis van minimaal 0.80 waar het de capaciteitentest betreft in de overige documentatie niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. Nu Meurs daarover geen vragen heeft gesteld
kan zij dit punt niet alsnog aangrijpen om de beoordelingsmaatstaf (minimaal 0.80) ter discussie te stellen. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat Meurs zich bij de inschrijving door dit schema heeft laten leiden, nu ook zij er steeds van uit is gegaan dat de minimumscore voor de betrouwbaarheid voor de capaciteitentest 0.80 moest bedragen, maar slechts vraagtekens heeft geplaatst bij de vraag op welk niveau van de testen die score moest worden behaald.
4.8.
Al met al valt in hetgeen Meurs heeft gesteld geen aanknopingspunt te vinden om te oordelen dat UWV ten onrechte het knock-out criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de tests waarmee Meurs heeft ingeschreven en/of dat het UWV anderszins heeft gehandeld in strijd met het transparantiebeginsel.
4.9.
Niet gesteld of gebleken is verder dat andere inschrijvers anders (op andere niveaus) zijn beoordeeld dan Meurs. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat het UWV in de onderhavige aanbesteding heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.10.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat, ook als bij de beoordeling van het onderdeel ‘betrouwbaarheid’ niet het knock out criterium zou zijn gehanteerd, de inschrijving van Meurs toch terzijde zou zijn gelegd, aangezien zij ook in dat geval niet de drempel van minimaal 35, 4375 punten voor kwaliteit, zoals vereist volgens de UtI (2.5) zou hebben behaald. De visie van Meurs dat, wanneer de coëfficiënt van 0.80 is behaald altijd de score ‘goed’ en dus een puntental van 5 wordt behaald, wordt door de voorzieningenrechter niet onderschreven. In dat opzicht wordt aangehaakt bij de uitleg die het UWV en NOA geven aan de te behalen scores op dat punt, namelijk dat de kwalificatie ‘goed’ (5 punten) slechts wordt toegekend aan een score van 0.90 (of hoger). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt dat genoegzaam uit de UtI en het PvE waarbij 0.80 telkens als minimum (dus voldoende) wordt vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat Meurs zonder toekenning van de 5 punten het aantal van 35,4375 niet kon behalen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Meurs zullen worden afgewezen, wat tevens toewijzing van de primaire vordering in de tussenkomst van NOA impliceert.
4.12.
De verdere weren van het UWV behoeven bij deze uitkomst geen bespreking.
4.13.
Aangezien niet is gebleken dat het UWV, indien zij de opdracht nog wenst te gunnen, haar voornemen om aan NOA te gunnen niet gestand zou willen doen, heeft NOA bij een veroordeling van het UWV op dit punt onvoldoende belang. Dit onderdeel van de vordering van NOA in de tussenkomst zal daarom worden afgewezen.
4.14.
Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal Meurs worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van het UWV en NOA.
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt Meurs in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van het UWV begroot op:
– € 613,- € 613,- aan griffierecht en
– € 613,- € 816,- aan salaris advocaat;
te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.3.
veroordeelt Meurs in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van NOA begroot op:
– € 613,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MB