ECLI:NL:RBAMS:2015:5224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
13/730001-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met gevangenisstraf en taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 7 januari 2015 betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder € 40.000,- op 14 april 2014, € 40.000,- op 9 oktober 2014 en € 154.050,- op 7 januari 2015. De verdachte heeft in totaal € 80.000,- op bankrekeningen gestort en in zijn slaapkamer is een bedrag van € 154.050,- aangetroffen, samen met 110 stortingsbewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan witwassen, gezien de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn verkregen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van de geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 208 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er onttrekkingen aan het verkeer en verbeurdverklaringen van in beslag genomen goederen en geld gedaan. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter, mr. P.J. van Eekeren, de uitspraak heeft geleid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730001-15 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1993] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting en kort samengevat – het volgende ten laste gelegd:
het medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan, een gewoonte maken van witwassen, dan wel schuldwitwassen, van de navolgende geldbedragen
-op of omstreeks 14 april 2014 een geldbedrag van (ongeveer) 40.000 euro en/of
-op of omstreeks 9 oktober 2014 een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 40.000 euro en/of
-op of omstreeks 7 januari 2015 een geldbedrag van (ongeveer) 154.490 euro.
De tekst van de gehele tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit een lopend strafrechtelijk onderzoek naar een groep Colombianen die ervan wordt verdacht op grote schaal verdovende middelen te importeren en te verhandelen, alsmede van het witwassen van grote partijen geld, is het volgende bevonden. Op 14 april 2014 heeft een observatieteam gezien dat [persoon 1] , één van de hoofdverdachten binnen dat onderzoek, een ontmoeting heeft met [persoon 2] , waarna [persoon 2] het pand aan de [straat] te Amsterdam binnengaat. Vervolgens is waargenomen dat [persoon 2] in voornoemde woning contact heeft met de gebruiker van een voertuig, voorzien van kenteken [kenteken] . Hierna stort het contact van [persoon 2] € 40.000,- euro bij een filiaal van de ABN AMRO bank. Deze persoon is herkend en geïdentificeerd als de verdachte in deze zaak. Verder is verdachte op 9 oktober 2014 bij vier andere stortingen, met een totaal bedrag van € 40.000,- herkend.
Op 7 januari 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. In de slaapkamer van verdachte is op drie plaatsen contant geld gevonden. In een zwarte rolkoffer is € 149.140,- aangetroffen. In twee telefoondoosjes is respectievelijk € 4.000,- en € 910,- aangetroffen. Verder zijn in de slaapkamer van verdachte 110 stortingsbewijzen gevonden. In een kast die in de woonkamer stond, werd nog een envelop met € 440 aangetroffen.
De vragen die thans voorliggen zijn de volgende. Zijn de door verdachte gestorte geldbedragen en de in de woning van verdachte aangetroffen geldbedragen afkomstig van enig misdrijf, en wist verdachte, of moest hij redelijkerwijs vermoeden, dat deze gelden van misdrijf afkomstig waren.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor het medeplegen van witwassen.
4.3Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de door verdachte gestorte geldbedragen geldt dat er geen concrete feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad dat de geldbedragen middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig waren, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van de contante geldbedragen in de rolkoffer en in de kast. Voor de in de twee telefoondoosjes gevonden contante geldbedragen heeft verdachte een aannemelijk verklaring gegeven, namelijk dat het spaargeld betreft en geld dat verdachte van zijn vader aan zijn moeder moest geven.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Afkomstig van enig misdrijf
Vermoeden van witwassen
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat sprake is van omstandigheden die vallen onder de zogenoemde typologieën van witwassen. De rechtbank neemt daarbij de volgende door haar vastgestelde feiten en omstandigheden in aanmerking:
-verdachte heeft grote hoeveelheden contant geld in zijn woning voorhanden gehad en grote hoeveelheden contant geld gestort, terwijl er geen legale economische verklaring voor de herkomst van het geld is;
-de door verdachte gestorte geldbedragen zijn volgens hem afkomstig van [persoon 2] , terwijl door de Amerikaanse autoriteiten informatie is verstrekt dat zij zich bezighield met het witwassen van geld vanuit onder andere Nederland;
-meerdere verdachten in onderhavig onderzoek worden in verband gebracht met de hoofdverdachte van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar een groep Colombianen, die ervan wordt verdacht op grote schaal verdovende middelen te importeren en te verhandelen, alsmede van het witwassen van grote partijen geld;
-verdachte heeft blijkens tapgesprekken met medeverdachte [medeverdachte] over geld gecommuniceerd aan de hand van versluierd taalgebruik.
Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een verifieerbare verklaring geeft over de herkomst van de geldbedragen.
Verklaring verdachte
Ten aanzien van de stortingen op 14 april 2014 en 9 oktober 2014 heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van de geldbedragen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij op verzoek van zijn vader, te weten medeverdachte [medeverdachte] , contant geld heeft gestort. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat zijn vader aan hem had gevraagd [persoon 2] te helpen als zij daarom vroeg, en dat hij vervolgens op verzoek van [persoon 2] contant geld heeft gestort.
Met betrekking tot de in verdachtes slaapkamer aangetroffen koffer met contant geld heeft verdachte verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de koffer en het geld. Over de geldbedragen in de telefoondoosjes heeft verdachte verklaard dat € 910 spaargeld betrof en dat hij € 4.000,- van zijn vader had gekregen om aan zijn moeder te geven.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de legale inkomsten van [medeverdachte] en [persoon 2] . [medeverdachte] heeft een WAO uitkering van het UWV van ongeveer € 18.000,- per jaar bruto en een aangegeven saldo op rekeningen dat in de jaren 2011 tot 2014 varieert tussen circa euro 5.000,- en euro 10.000,-. Ten aanzien van [persoon 2] geldt dat uit het dossier niet is gebleken dat zij over voldoende legale inkomsten of vermogen beschikte om over dergelijke hoeveelheden contant geld te beschikken. De contante stortingen kunnen gezien de omvang niet worden verklaard uit de legale inkomsten van [medeverdachte] en [persoon 2] . Voorts zijn in de slaapkamer van verdachte ongeveer anderhalve ton contant geld en 110 stortingsbewijzen aangetroffen. Verdachte heeft een verklaring afgelegd over de geldbedragen die in de telefoondoosjes zijn gevonden. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk. Dat geldt ook voor de verklaring dat verdachte geen wetenschap had van de koffer met daarin een aanzienlijk contant geldbedrag. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. In de slaapkamer van verdachte zijn veel stortingsbewijzen aangetroffen, en behalve de gevonden geldbedragen in de telefoondoosjes, is ook een aanzienlijk geldbedrag in contanten in een koffer gevonden. Uit tenminste een tapgesprek met zijn vader, die hem opdracht geeft geld ergens naar toe te brengen, blijkt dat verdachte weet waar dat geld ligt. Dit in samenhang bezien met de door verdachte gedane stortingen op 14 april 2014 en 9 oktober 2014, maakt dat de rechtbank de verklaringen van verdachte onaannemelijk acht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te kunnen weerleggen.
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het op grond van feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan dan dat de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.4.2
De wetenschap van verdachte
De door verdachte gestorte geldbedragen waren, blijkens de verklaring van verdachte, afkomstig van [persoon 2] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vermoedde dat [persoon 2] een zakenvrouw was. Verdachte kon niet aangeven waar hij dit uit afleidde, omdat hij noch aan [persoon 2] , noch aan zijn vader, enige vraag zou hebben gesteld over die herkomst en over zijn eigen rol. Verder heeft verdachte niet kunnen aangeven waarom hij voor een succesvolle zakenvrouw contante stortingen moest doen. Door, onder de gegeven omstandigheden, af te zien van het stellen van vragen naar de herkomst van het geld, terwijl de situatie hem daar wel toe noopte, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan witwassen.
Verder heeft verdachte blijkens tapgesprekken met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte] , over geld gecommuniceerd aan de hand van versluierd taalgebruik. De rechtbank acht de geschetste gang van zaken door de verdediging, dat verdachte in deze telefoongesprekken fungeerde als tussenpersoon om boodschappen van zijn vader aan zijn neef over te brengen, die naast hem zou zitten, en andersom, niet aannemelijk. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit het tapgesprek van 25 november 2014 niet volgt dat [naam] tijdens dat gesprek bij verdachte aanwezig is. Uit voornoemd tapgesprek zijn wel aanwijzingen te destilleren dat verdachte wetenschap heeft van het witwassen van geld. Verdachte stelt immers meteen een wedervraag als zijn vader hem vraagt de volgende avond € 30.000,- te brengen, verdachte is op de hoogte van de aanwezigheid van geld en van de locatie van het geld en verdachte is op de hoogte van het versluierd taalgebruik over geld. Verdachte weet dat zijn vader, naast zijn WAO-uitkering, geen andere legale inkomsten geniet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van de geldbedragen die in zijn slaapkamer zijn aangetroffen.
4.4.3
Medeplegen
Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit. Verdachte heeft immers witwashandelingen uitgevoerd door contant geld te storten en contant geld voorhanden te hebben in zijn woning. Uit zijn verklaring volgt dat hij dit feit met anderen heeft begaan. Verdachte heeft immers verklaard dat hij in opdracht van zijn vader en [persoon 2] handelde. Uit het voorafgaande kan al met al worden afgeleid dat verdachte als medepleger kan worden beschouwd, die in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] en [persoon 2] heeft witgewassen.
4.4.4
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat gezien de periode waarover de bewezen verklaarde witwashandelingen hebben plaatsgevonden en de frequentie waarmee dit gebeurde het witwassen bovendien te kwalificeren is als gewoontewitwassen.
De rechtbank verklaart, op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
hij in de periode van 1 april 2014 tot en met 7 januari 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen voorhanden gehad en/of omgezet:
-op 14 april 2014 een geldbedrag van 40.000 euro en
-op 9 oktober 2014 een geldbedrag van 40.000 euro en
-op 7 januari 2015 een geldbedrag van 154.050 euro,
zulks terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de culturele achtergrond van verdachte, die hem ertoe zou bewegen zijn vader te gehoorzamen, zijn strafbaarheid niet uitsluit, al was het maar omdat verdachte heeft gesteld geen enkele vraag aan zijn vader te hebben gesteld. Er zijn ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van de in beslag genomen goederen genoemd onder nummer 16, 18, 24, 33 en 44 van de beslaglijst. Verder heeft zij gevorderd het geld, genoemd onder 46 van de beslaglijst, met uitzondering van € 440, verbeurd te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de verdediging niets aangevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een gewoonte gemaakt van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Hiermee heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan het versluieren van de herkomst van de geldbedragen. Gedragingen zoals die van verdachte dragen voorts bij aan de instandhouding van crimineel handelen en bemoeilijken de opsporing van met dergelijk handelen verkregen voordeel. Verdachte heeft op de terechtzitting weliswaar spijt betuigd, maar hij heeft geen daadwerkelijk inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat baart de rechtbank zorgen voor de toekomst.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het aandeel dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank heeft gehad in het strafbare feit. Uit het dossier volgt dat verdachte de uitvoerder maar niet de initiatiefnemer is geweest van het witwassen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 mei, waaruit volgt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank acht - alles afwegende – een gevangenisstraf van 208 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van de maximale duur van 240 uur passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, die aan dit vonnis is gehecht, in beslag genomen
9.1
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen genoemd onder 16, 18, 24, 33 en 44 op de aangehechte beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van al deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
9.2
Verbeurdverklaring
De rechtbank gelast de gedeeltelijke verbeurdverklaring van het geld genoemd onder 46, te weten van € 154.050,-. Nu dit geld door middel van het bewezen geachte is verkregen, wordt dit geld verbeurdverklaard.
9.3
Teruggave van in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de gedeeltelijke teruggave aan de rechthebbende van het geld genoemd onder 46, te weten van € 440,-

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
208 (tweehonderdacht) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 16, 18, 24, 33 en 44 vermelde voorwerpen op de aangehechte beslaglijst
Verklaart verbeurd het onder 46 vermelde geld op de aangehechte beslaglijst voor een bedrag van € 154.050,-.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het onder 46 vermelde geld op de aangehechte beslaglijst voor een bedrag van € 440,-.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. van Eekeren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.F. van Raab van Canstein, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2015.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.