In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 7 januari 2015 betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder € 40.000,- op 14 april 2014, € 40.000,- op 9 oktober 2014 en € 154.050,- op 7 januari 2015. De verdachte heeft in totaal € 80.000,- op bankrekeningen gestort en in zijn slaapkamer is een bedrag van € 154.050,- aangetroffen, samen met 110 stortingsbewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan witwassen, gezien de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn verkregen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van de geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 208 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er onttrekkingen aan het verkeer en verbeurdverklaringen van in beslag genomen goederen en geld gedaan. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter, mr. P.J. van Eekeren, de uitspraak heeft geleid.