[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1986 en thans 29 jaar oud, is sedert 1 januari 2015 in dienst van LVDZ als senior associate corporate finance advisory activiteiten, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ter voortzetting van een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2014, in het kader van een overgang van onderneming. Het salaris bedraagt € 5.092,59 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. [verweerster] is sinds enige tijd arbeidsongeschikt.
LVDZ verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel
7: 671b lid 1 sub a BW. LVDZ stelt dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is, als bedoeld in artikel 7: 669 lid 3, onderdeel g BW, waarbij herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort of in de rede ligt.
LVDZ heeft haar verzoek onderbouwd door er op te wijzen dat sprake is van:
- een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van LVDZ in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
[verweerster] erkent dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Pogingen om het probleem op te lossen hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. Andere passende functies binnen LVDZ zijn niet voorhanden. [verweerster] kan daarom niet anders dan zich refereren aan het oordeel van de kantonrechter.
Als eerste heeft de kantonrechter zich ervan vergewist of het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, nu [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van de arbeid wegens ziekte. Gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW staat dit echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] , maar is gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] valt daarvoor geen verwijt te maken.
Op grond van het bovenstaande wordt verder vastgesteld dat de arbeidsverhouding verstoord is, zodanig dat van LVDZ in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De arbeidsovereenkomst zal derhalve worden ontbonden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 BW, met ingang van 1 september 2015. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , zodat een verkorting van de termijn niet aan de orde is. Nu [verweerster] niet heeft gesteld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van LVDZ, is voor de toekenning van een billijke vergoeding geen plaats. Nu de arbeidsovereenkomst korter dan 24 maanden heeft geduurd is er voor toekenning van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW geen grond. Met het vorenstaande is na overleg met partijen ter zitting afgeweken van hun oorspronkelijke verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 31 juli 2015 onder toekenning van een vergoeding van € 2.750,00 bruto.
Er zijn termen de proceskosten te compenseren.