ECLI:NL:RBAMS:2015:5095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
AMS 15-3721 en AMS 15-3723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen woningonttrekkingsvergunning in Amsterdam

Op 4 augustus 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 15/3721 en AMS 15/3723, waarbij de rechtbank zich boog over de vraag of het bezwaar van de Evangelisch-Luthers Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de gemeente Amsterdam. De eiseres had een aanvraag voor een woningonttrekkingsvergunning nodig voor het realiseren van short-stay appartementen in het complex Wittenberg. De portefeuillehouder Wonen en de wethouder Wonen van de gemeente Amsterdam hadden in brieven van 9 en 28 januari 2015 medegedeeld dat een dergelijke vergunning vereist was. De rechtbank oordeelde dat deze brieven geen besluiten waren in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat ze niet afkomstig waren van een bestuursorgaan. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen aanvraag had ingediend en dat het indienen van een aanvraag niet onevenredig bezwarend was. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 15/3721 en AMS 15/3723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2015 in de zaken tussen

Evangelisch-Luthers Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. G.I. Beij en mr. M.H. Rijntjes),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder 1
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder 2
(gemachtigde: mr. C.M. van der Vlies).

Procesverloop

Bij brief van 9 januari 2015, bevestigd bij brief van 28 januari 2015, hebben J. van Pinxteren, portefeuillehouder Wonen stadsdeel Centrum, en L. Ivens, wethouder Wonen gemeente Amsterdam, medegedeeld dat eiseres voor het realiseren van een bouwplan om in het complex Wittenberg short-stay appartementen te realiseren, een woningonttrekkingsvergunning op grond van de Huisvestingswet nodig heeft.
Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 2 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 28 mei 2015 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 1 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Verweerders 1 en 2 hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Verweerders 1 en 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerders 1 en 2 het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard omdat de brieven van 9 en 28 januari 2015 geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn.
2.1.
Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.2.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij een reëel belang heeft bij het verkrijgen van een inhoudelijke uitspraak over de vraag of er wel of niet een woningonttrekkingsvergunning is vereist. Zij stelt dat de brieven van 9 en 28 januari 2015 het standpunt van zowel verweerder 1 als verweerder 2 bevatten. Het is door deze organen intern besproken en er is besloten om dit standpunt in te nemen. Volgens eiseres is er sprake van een bestuurlijk rechtsoordeel en is het – gelet op de procedurele vereisten, de tijd en de kosten – via een vergunningsaanvraag verkrijgen van een rechtsoordeel onevenredig bezwarend.
4. Verweerders 1 en 2 stellen zich op het standpunt dat de brieven van 9 en 28 januari 2015 niet kunnen worden aangemerkt als besluiten waartegen op grond van de Awb bezwaar en beroep mogelijk is. De brieven van 9 en 28 januari 2015 zijn niet afkomstig van een bestuursorgaan, maar van twee portefeuillehouders. Nu er geen sprake is van een brief van een bestuursorgaan, kan er ook geen sprake zijn van een bestuurlijk rechtsoordeel. Een vergunningprocedure is de juridisch juiste en de voor een goede besluitvorming geëigende weg. Daarbij kunnen omwonenden en andere belanghebbenden hun zienswijze geven. Voorts kan hiermee worden voorkomen dat het op een handhavingsprocedure aankomt. Verder voeren verweerders 1 en 2 aan dat in zijn algemeenheid geen bezwaar en beroep open staat tegen bestuurlijke rechtsoordelen. De procedurele vereisten – de tijd en de leges – zijn niet van dermate gewicht dat sprake is van een bijzonder geval. Voor de aanvraag gelden standaard-behandeltermijnen en de legeskosten bedragen ongeveer € 600,-. Tekeningen van het complex zijn reeds geproduceerd voor de procedure voor de omgevingsvergunning. Aan eiseres is aangegeven dat verweerder 1 zich verre van formalistisch op zou stellen bij de beoordeling van de volledigheid van het aanvraagformulier. Voorts is herhaaldelijk benadrukt dat het eiseres vrij staat haar bezwaren tegen het doen van een aanvraag in een begeleidende brief bij het aanvraagformulier uiteen te zetten. Ook zal er een snelle doorlooptijd worden gehanteerd. Eiseres is duidelijk gemaakt dat gezien de bijzondere context er geen gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen vanwege het ontbreken van gegevens.
5.1.
Voor de beantwoording van de vraag of voor een voorgenomen handeling een vergunning vereist is, kan een vergunning worden aangevraagd dan wel door een derde om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen worden verzocht. Het bevoegde bestuursorgaan dient bij het nemen van een besluit op zulk een aanvraag of verzoek de vraag naar de vergunningplicht als een voorvraag te beoordelen. Vervolgens kan tegen het aan het besluit ten grondslag liggende oordeel omtrent de vergunningplicht door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het besluit worden opgekomen. Wanneer een bestuursorgaan, los van een aanvraag om vergunning of een verzoek om handhaving als hiervoor aangegeven, op een daartoe strekkend verzoek een oordeel geeft over de vraag of voor het verrichten van een bepaalde handeling een vergunning is vereist, kan dit oordeel in het algemeen niet als een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Op het voorgaande kan een uitzondering worden gemaakt indien het doen van een aanvraag voor een vergunning onevenredig bezwarend is dan wel indien het doen van een verzoek om het treffen van handhavingsmaatregelen wegens het intreden van onomkeerbare gevolgen of anderszins onevenredig bezwarend is.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen aanvraag om een woningonttrekkingsvergunning heeft ingediend. De rechtbank stelt voorts vast dat de brieven van 9 en 28 januari 2015 afkomstig zijn van J. van Pinxteren, portefeuillehouder Wonen stadsdeel Centrum, en L. Ivens, wethouder Wonen gemeente Amsterdam. De portefeuillehouder Wonen stadsdeel Centrum en de wethouder Wonen gemeente Amsterdam kunnen ten aanzien van de verlening van een woningonttrekkingsvergunning niet als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, zodat de brieven van 9 en 28 januari 2015 niet kunnen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat, nu ook verweerders 1 en 2 het standpunt genoemd in de brieven van 9 en 28 januari 2015 zouden hebben ingenomen, er om die reden sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerders 1 en 2 hebben immers nog geen besluit genomen. Verweerders 1 en 2 hebben ook toegelicht dat verweerder 1 de inhoud van de casus volledig kan onderzoeken in het kader van een aanvraag van eiseres om een woningontrekkingsvergunning.
5.3.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn de brieven van 9 en 28 januari 2015 niet afkomstig van een bestuursorgaan, zodat van een bestuurlijk rechtsoordeel geen sprake is. Voor zover sprake zou zijn van een bestuurlijk rechtsoordeel, is de rechtbank van oordeel dat het voor eiseres niet onevenredig bezwarend is om een woningonttrekkingsvergunning aan te vragen en een geschil of er wel of geen woningonttrekkingsvergunning is vereist aan de orde te stellen in een procedure naar aanleiding van een besluit op die aanvraag. Dat eiseres bij het aanvragen van een woningonttrekkingsvergunning kosten moet maken en hiermee tijd gemoeid is, brengt niet mee dat het indienen van een dergelijke aanvraag onevenredig bezwarend is. De door eiseres gestelde omstandigheid dat in dat geval het risico bestaat dat het gehele project niet meer doorgaat, is een gevolg van haar keuze om niet direct een aanvraag in te dienen. Zoals verweerder 1 heeft toegelicht zal hij zich niet formalistisch opstellen, een snelle doorlooptijd hanteren en geen gebruik maken van zijn bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen. De gevolgen van de keuze om niet direct een aanvraag in te dienen, komen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerders 1 en 2 het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.
7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Schoots, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.