Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiseres sub 1],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 26 juni 2013,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het vonnis van 4 september 2013,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties,
- de akte uitlating producties,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
- de brief met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van mr. Aertssen (waarop, voor zover van belang, hieronder wordt gerespondeerd).
2.De feiten
Contract Research Organisationen verrichtten in opdracht van farmaceutische bedrijven onderzoek naar de werking van medicijnen. Tot en met 1997 zijn het PBRI concern en PSI sterk gegroeid en hebben zij steeds winst gemaakt. De omzet bedroeg in dat jaar ongeveer NLG 45 miljoen en het aantal werknemers zou spoedig 450 bedragen. In de jaren daarna werden er echter verliezen geleden.
- per 1 januari 1999 zijn [naam 1] en [naam 2] vertrokken bij het PBRI concern;
- op 3 februari 1999 heeft PBRI aan [bedrijf y] (hierna: [bedrijf y]) opdracht gegeven tot het verrichten van interim-management diensten. Als interim-manager werd [interim manager] (hierna: [interim manager]) aangewezen;
- op 25 februari 1999 heeft de corporate accountant van ABN AMRO verslag gedaan van de bevindingen van het door hem verrichte onderzoek naar, kortweg, de kwaliteit van de administratie, de financiële resultaten en het perspectief van het PBRI concern. Zijn conclusie luidt onder meer dat in het tweede kwartaal van dat jaar niet meer zal kunnen worden volstaan met de huidige kredietlimiet;
- bij brief van 12 maart 1999 heeft de Raad van Advies zijn advies van een maand eerder onder de aandacht van [echtgenoot] en [eiseres sub 1] gebracht. Dat advies hield, blijkens die brief, in dat [echtgenoot] zich volledig zou terugtrekken uit de leiding van het PBRI concern. Bij het uitblijven van die stap zag de Raad van Advies, zo schrijft hij in die brief, geen kansrijk en bestuurbaar bedrijf ontstaan en voorzag hij dat op een deconfiture zou worden afgestevend;
- in de periode van 23 maart tot en met 14 april 1999 hebben, in wisselende samenstellingen, verschillende besprekingen plaatsgevonden met ABN AMRO, waarin (de voorwaarden voor) het al dan niet continueren van het krediet ten behoeve van het PBRI concern en PSI aan de orde kwam;
- bij brief van 15 april 1999 heeft de ondernemingsraad van PBRI [echtgenoot] bericht dat de continuïteit van de onderneming bedreigd werd door de blijvende onduidelijkheid over diens positie en dat dit hem ertoe had geleid het vertrouwen in [echtgenoot] als bestuurder op te zeggen;
- op 19 april 1999 heeft ABN AMRO te kennen gegeven niet akkoord te zijn met de door [echtgenoot] en [eiseres sub 1] aan een drietal vertrouwenspersonen verstrekte onherroepelijke volmacht om namens hen alle aandeelhouders- en bestuursbevoegdheden betreffende het PBRI concern uit te oefenen;
- bij brief van zaterdag 24 april 1999 hebben ABN AMRO, de Raad van Advies en [bedrijf y] gezamenlijk een aantal voorwaarden gesteld aan het voortduren van hun betrokkenheid bij het PBRI concern. Eén van die voorwaarden was dat [echtgenoot] en [eiseres sub 1] per de daaropvolgende maandag zouden terugtreden als statutair directeur van PBRI, van de daaraan gelieerde ondernemingen en van PSI met benoeming van [interim manager] als zodanig. Op 26 april 1999 hebben [echtgenoot] en [eiseres sub 1] deze brief voor akkoord ondertekend;
de besloten vennootschap Trimoteur Holding B.V. (…) cq. de besloten vennootschap Pharma Bio – Research Group B.V.”, laatstgenoemden als “
koper”. Deze overeenkomst (hierna: de activa-overeenkomst) bepaalt dat alle activa van de failliete vennootschappen worden overgedragen aan koper tegen betaling van een bedrag van circa NLG 7,5 miljoen aan de curator voor de immateriële activa en van een bedrag van NLG 9.832.451,79 (gelijk aan de schuld aan die bank) aan ABN AMRO voor bepaalde roerende zaken en vorderingen op debiteuren. Overeengekomen werd voorts dat zowel ABN AMRO als koper aan de curator een boedelbijdrage van NLG 250.000,- betaalt. Daarnaast bevat de activa-overeenkomst een kwijtingsbepaling.
3.Het geschil
- i) voor recht te verklaren dat ABN AMRO jegens het PBRI concern en PSI toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de kredietovereenkomst en door de kredietopzegging van 7 mei 1999 ten opzichte van het PBRI concern en PSI onrechtmatig heeft gehandeld;
- ii) voor recht te verklaren dat ABN AMRO door de kredietopzegging op 7 mei 1999 ten opzichte van PBRG, [eiseres sub 1] en Atropa Belladonna onrechtmatig heeft gehandeld;
- iii) ABN AMRO te veroordelen tot vergoeding van de door voornoemde tekortkoming c.q. onrechtmatige daad geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met rente;
- iv) rente en kosten.
4.De beoordeling
De (gecedeerde) vorderingen van de kredietnemers.
wat betreft de scheiding van eigendom en zeggenschap” dat een “
in goed overleg tussen alle betrokkenen te ontwikkelen (…) statutenwijziging zal moeten voorzien in een beperking van de bevoegdheden van de aandeelhouders aangaande benoeming en ontslag van directeuren”.
Waar deze benadering in wezen op neerkomt is dat de aandeelhouders, na ontslag van zichzelf als zittende bestuurders, de door - onder meer - de bank geaccordeerde bestuurder benoemen en zichzelf (of een andere door de bank onaanvaardbaar geachte persoon) niet (onverwijld) (wederom) als bestuurder benoemen, terwijl tevens een raad van commissarissen in het leven wordt geroepen. Ook indien de bank de gestelde fouten zou hebben gemaakt in de rechtsverhouding tussen haar en de kredietnemers, kan niet worden gezegd dat de bank, enkel door de omstandigheid dat zij heeft aangedrongen op een dergelijke benadering, een tot vergoeding van schade strekkende zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden die door haar specifiek jegens de aandeelhouder in acht moet worden genomen. Deze benadering betreft immers in dit geval uitsluitend de zeggenschap in de onderneming (dit is, alle stellingen van partijen in aanmerking genomen, niet in geschil). Een situatie zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1997 (Kip en Sloetjes/ Rabobank, NJ 1997, 662) - waarin aandeelhouders gedwongen waren hun aandelen op een ongunstig tijdstip te verkopen - doet zich hier evenmin voor. Voor zover [eiseressen gezamenlijk] heeft gesteld dat de voorwaarden die onder meer ABN AMRO stelde, onrechtmatig waren jegens [eiseres sub 1] en PBRG als aandeelhouders van PSI en het PBRI concern, volgt de rechtbank haar daarin dan ook niet.
12.844,00(4 punten × tarief VIII ad € 3.211,00)