In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2015, gaat het om een huurgeschil tussen twee eisers, gezamenlijk aangeduid als [eisers gezamenlijk], en een gedaagde, [gedaagde]. De eisers zijn sinds 1999 eigenaar van een pand met drie bovenwoningen, waarvan één woning door de gedaagde wordt gehuurd. De gedaagde, op dat moment 83 jaar oud, huurt de woning sinds 1965 voor een zeer lage huurprijs van € 152,05 per maand, terwijl de WOZ-waarde van de woning € 258.000 bedraagt. De eisers hebben de huurovereenkomst opgezegd, omdat zij een structurele wanverhouding tussen de huurprijs en de lasten ervaren, en hebben een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er inderdaad een structurele wanverhouding bestaat tussen de huurinkomsten en de lasten van de woning. Echter, de rechter heeft ook de belangen van de gedaagde in overweging genomen. De gedaagde heeft een evident belang om in haar vertrouwde omgeving te blijven wonen, vooral gezien haar leeftijd en lange woonduur in de woning. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de eisers niet opwegen tegen die van de gedaagde, en heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen. De rechter heeft bepaald dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt voortgezet.
Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de gedaagde een huurachterstand heeft van € 1.125,00, die zij moet betalen met wettelijke rente. De rechter heeft de eisers veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in huurgeschillen, vooral wanneer het gaat om kwetsbare huurders.