ECLI:NL:RBAMS:2015:4863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
WM VERZ 14-1515
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op administratief beroep en verzoek om dwangsommen in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een administratief beroep tegen een verkeersboete, opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Betrokkene, de kentekenhouder van het voertuig, heeft een verkeersboete ontvangen wegens het overschrijden van de maximum snelheid buiten de bebouwde kom. Na het indienen van een administratief beroep, heeft betrokkene de officier van justitie in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit beroep. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat deze was gedaan voordat de beslistermijn was verstreken. Hierdoor werd betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.

De kantonrechter overweegt verder dat de officier van justitie inmiddels een beslissing op het administratief beroep heeft genomen, waardoor het belang van betrokkene bij het beroep tegen het uitblijven van een beslissing is komen te vervallen. De rechter stelt vast dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op ambtshalve genomen besluiten, zoals in dit geval de verkeersboete. De officier van justitie verbeurt geen dwangsommen indien hij niet tijdig beslist op een administratief beroep tegen een ambtshalve opgelegde verkeersboete.

Uiteindelijk verklaart de kantonrechter het beroep tegen het niet tijdig beslissen op administratief beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op administratief beroep ongegrond. De kantonrechter bevestigt dat de initiële beschikking terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor matiging van de sanctie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummers: 2816755 WM VERZ 14-1515
CJIB nummer: [nummer]
beslissing van: 26 mei 2015
func.: 460

beslissing van de kantonrechter

I n z a k e
[bedrijf]
gevestigd te [plaats]
betrokkene
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt

Procesverloop

  • primaire beschikking van 17 juli 2012, waarbij aan betrokkene een administratieve sanctie is opgelegd;
  • (pro forma) administratief beroep van betrokkene per fax gedateerd op 28 augustus 2012 tegen de opgelegde sanctie;
  • de brief van 8 oktober 2012 waarin de officier van justitie betrokkene in de gelegenheid stelt om de gronden van beroep in te dienen;
  • de brief van 18 december, verzonden 19 december 2012, van betrokkene waarin hij de officier van justitie in gebreke stelt;
  • de beslissing op beroep van de officier van justitie (gedateerd op 19 december 2012);
  • de fax van betrokkene van 13 februari 2013, waarin hij de officier van justitie verzoekt om bij beschikking de verbeurde dwangsommen vast te stellen vanwege het niet tijdig beslissen op beroep;
  • de brief van betrokkene van 10 april 2013, waarin betrokkene de officier van justitie in gebreke stelt vanwege het uitblijven van een dwangsombeschikking;
  • de brief van betrokkene van 5 juni 2013, waarin hij de officier van justitie verzoekt om bij beschikking de verbeurde dwangsommen vast te stellen vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 13 februari 2013;
  • de brief van betrokkene van 31 juli 2013, waarin betrokkene de officier van justitie in gebreke stelt vanwege het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 5 juni 2013;
  • beroepschrift van betrokkene gedateerd op 2 december 2013 gericht aan de kantonrechter tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op administratief beroep van betrokkene;
  • het verweerschrift van verweerder;
  • mondelinge behandeling op de openbare zitting van 14 april 2015 voor welke zitting partijen zijn opgeroepen. Betrokkene is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de officier door [naam] . De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting een stuk overgelegd.

Beoordeling

feiten

1.1.
Aan betrokkene, die kentekenhouder was van het betreffende voertuig, is een verkeersboete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) wegens het overschrijden van de maximum snelheid buiten de bebouwde kom met 8 km/u met motorvoertuig met kenteken [kenteken] in de gemeente Amsterdam op 1 juli 2012.
1.2.
Betrokkene heeft hiertegen een administratief beroepschrift ingediend bij de officier van justitie.
1.3.
Betrokkene heeft de officier van justitie in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op administratief beroep. Betrokkene heeft vervolgens de officier van justitie verzocht om dwangsommen vast te stellen. Bij uitblijven van een beschikking heeft betrokkene bij herhaling verzocht om dwangsommen.
1.4. De officier van justitie heeft een beslissing op administratief beroep genomen, waarin betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard.
2.1.
Het beroep van betrokkene is gericht tegen het uitblijven van de beslissing van de beslissing op beroep, alsmede tegen alle verzochte en niet genomen dwangsombesluiten.
2.2.
Betrokkene verzoekt de kantonrechter:
a. het administratief beroep gegrond te verklaren;
b. de dwangsommen vast te stellen wegens het niet beslissen op het beroepschrift van 28 augustus 2013, vermeerderd met de wettelijke rente;
c. de dwangsommen vast te stellen wegens het uitblijven van een beslissing op het verzoek van betrokkene van 13 februari 2013, vermeerderd met de wettelijke rente;
d. de dwangsommen vast te stellen wegens het uitblijven van een beslissing op het verzoek van betrokkene van 5 juni 2013, vermeerderd met de wettelijke rente;
e. de vergoeding van de proceskosten;
f. te bepalen dat de verschuldigde bedragen binnen zes weken worden overgemaakt;
g. de beslissing te voorzien van de titel “in naam des Konings”.
2.3.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de officier van justitie dwangsommen heeft verbeurd vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op administratief beroep. Ter zitting heeft betrokkene betwist dat de beslissing op het administratief beroep aan haar bekend is gemaakt. Gemachtigde heeft het voor het eerst bij het verweerschrift van de officier van justitie ontvangen. De officier van justitie was dus te laat met beslissen en is mitsdien dwangsommen verbeurd. Een administratief beroep moet immers worden gekwalificeerd als aanvraag in de zin van artikel 4:17 Awb. Het besluit dat volgt op dit beroep wordt niet ambtshalve genomen. De officier van justitie had de verbeurde dwangsommen op het uitblijven van de beslissing op administratief beroep moeten vaststellen. Als daarom expliciet wordt verzocht is het nemen van een dwangsombesluit een beschikking op aanvraag in de zin van artikel 4:17 Awb. Voor deze beslistermijn is geen termijn bepaald, zodat de officier van justitie binnen redelijke termijn op deze aanvraag had moeten beslissen. Het dwangsombesluit vanwege het niet tijdig beslissen op beroep is niet genomen, ook niet nadat betrokkene de officier van justitie in gebreke heeft gesteld. Ook daarom is de officier van justitie dwangsommen verschuldigd. De officier van justitie had hierover een beslissing moeten nemen, hetgeen hij niet heeft gedaan, hoewel daartoe in gebreke te zijn gesteld. Dientengevolge is de officier van justitie wederom dwangsommen verschuldigd. Daarom had betrokkene immers verzocht en de officier van justitie was in gebreke gesteld. De officier van justitie had wederom dwangsommen moeten vaststellen. Ook dat is niet gebeurd. De dwangsombesluiten hadden al moeten zijn genomen en de dwangsommen hadden al moeten zijn betaald. Het is betrokkene niet duidelijk waarom de officier van justitie weigert te reageren op de brieven van betrokkene.
2.4.
De officier van justitie heeft vooreerst aangevoerd dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de beslissing op beroep binnen de beslistermijn is genomen en aan betrokkene via CVOM bekend is gemaakt. De beslistermijn was opgeschort door de hersteltermijnbrief. De beslistermijn eindigde op 16 januari 2013, terwijl de beslissing op administratief beroep op 27 december 2012 bekend gemaakt is. De ingebrekestelling was dus prematuur en er was geen sprake van het niet tijdig nemen van het besluit. Reeds daarom is de dwangsomregeling niet van toepassing. De officier van justitie wijst er nog op dat betrokkene slechts heeft meegedeeld dat de termijn om te beslissen is verstreken en dat niet wordt aangemaand om een besluit te nemen. Betrokkene heeft niet op juiste wijze in gebreke gesteld. Voorts wijst de officier van justitie erop dat betrokkene, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, haar beroepsgronden niet heeft aangevuld. Het administratief beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ook dientengevolge is verweerder geen dwangsommen verschuldigd.

Beoordeling

3.1.
De officier van justitie heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de beslissing op administratief beroep op juiste wijze aan betrokkene bekend is gemaakt. De verzonden beslissing is niet overgelegd. De officier van justitie verwijst slechts naar een motivering op het zaaksoverzicht van 26 november 2014. De verzending van de beslissing is niet op het zaaksoverzicht opgenomen en evenmin op het door de officier van justitie overgelegde ‘schema van het dossier’. Ook anderszins is niet gebleken dat de beslissing is verzonden.
3.2.
De kantonrechter constateert dat de officier van justitie de termijn waarbinnen zij de beslissing op het administratief beroep van betrokkene bekend had moeten maken vergaand heeft laten verstrijken. De beslistermijn eindigde in beginsel op 18 december 2012, maar is opgeschort met vier weken als gevolg van de herstelverzuimbrief van de officier van justitie van 8 oktober 2012, zodat de beslistermijn eindigde op 16 januari 2013. Dientengevolge was de brief van 18 december 2012 (ontvangen per post op 19 december 2012) van betrokkene prematuur. Van een ingebrekestelling die na het verlopen van de beslistermijn is verstuurd is niet gebleken. Reeds daarom is betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep. Ten overvloede staat vast dat de officier van justitie inmiddels een (inhoudelijke) beslissing op het administratief beroep heeft genomen, die met het indienen van de stukken met betrekking tot het onderhavige dossier bij betrokkene bekend is geworden. Daarmee is het belang van betrokkene bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op administratief beroep komen te ontvallen. Een belang kan niet worden ontleend aan het verzoek om dwangsommen vast te stellen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
3.3.
Het artikel 4:17 lid 1 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven aan de aanvrager voor elke dag dat het in gebreke is. Er moet derhalve sprake zijn van een beschikking op aanvraag. Deze bepaling is ingevolge artikel 7:27 Awb ook van toepassing op het niet tijdig nemen van een beslissing op beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1290) overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:17 Awb volgt dat deze bepaling niet van toepassing is op besluiten van algemene strekking of ambtshalve beschikkingen, tenzij in een bijzondere wet anderszins is bepaald. In de uitspraak van 10 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in lijn met de hiervoor genoemde uitspraak geoordeeld dat geen dwangsom kan worden verbeurd bij het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een, in dat geval, ambtshalve genomen dwangsombesluit. Hieruit volgt dat het karakter van het besluit waartegen het rechtsmiddel wordt aangewend bepalend is voor de vraag of in die procedure een dwangsom kan worden verbeurd. Slechts in het geval een primair besluit een beschikking op aanvraag betreft, kan in de vervolgprocedure een dwangsom worden verbeurd.
3.4.
Een beschikking waarbij een verkeersboete is opgelegd, zoals in dit geval, is eveneens een ambtshalve te nemen beschikking. Op grond van de uitspraak van 10 december 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verbeurt de officier van justitie geen dwangsommen indien hij niet tijdig beslist op het administratief beroep van betrokkene gericht tegen de ambtshalve opgelegde verkeersboete.
3.5.
De dwangsommen zijn dus niet verbeurd. Dat betekent dat betrokkene geen belang meer heeft bij het beroep. Op grond van al het voorgaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.6.
Ten aanzien van de dwangsommen vanwege het niet tijdig nemen van dwangsombesluiten volgt uit de voornoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 16 april 2014 en 10 december 2014 rechtstreeks dat ten aanzien daarvan geen dwangsommen kunnen worden verbeurd.
3.7.
Dat betekent dat betrokkene geen belang meer heeft bij het beroep, zodat dit beroepschrift ook daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.8.
Gelet op het voorgaande hoeft de vraag of betrokkene het beroepschrift onredelijk laat heeft ingediend en daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, niet te worden beantwoord.
3.9.
De verzochte proceskostenvergoeding wordt bij deze uitkomst van de procedure afgewezen.

Ten aanzien van het beroepschrift tegen de beslissing op administratief beroep

4.1.
Ingevolge artikel 6:20 lid 3 Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. De kantonrechter zal dan ook overgaan tot beoordeling van de gronden tegen de (inhoudelijke) beslissing op administratief beroep. Daarbij zal de kantonrechter de rechtmatigheid van de door de politie gegeven (initiële) beschikking en tevens de rechtmatigheid van de door de officier van justitie gegeven beslissing op het administratief beroep toetsen (zie HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0090, en voor fictieve besluiten zie HR 3 november 1999, VR 1999,89/ ECLI:NL:HR:1998:ZD1448).
4.2.
Betrokkene heeft ter zitting voor het eerst aangevoerd dat uit het proces verbaal van de politie niet te achterhalen is of de verbalisant op juiste wijze is beëdigd. Ook de beslissing op het administratief beroep lijkt volgens betrokkene onbevoegdelijk te zijn genomen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie het administratief beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu betrokkene niet tijdig gronden heeft aangevoerd hoewel daarvoor een redelijke termijn was gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat betrokkene de herstelverzuimbrief van 8 oktober 2012 niet heeft ontvangen. Het beroep gericht tegen de beslissing op administratief beroep wordt dientengevolge ongegrond verklaard.
4.4.
De kantonrechter zal vervolgens beoordelen of de initiële beschikking in stand kan blijven. Daartoe wordt overwogen als volgt.
4.5.
Het standpunt van betrokkene dat de initiële beschikking is opgelegd door een daartoe niet bevoegde opsporingsambtenaar gaat niet op. Uit het zaaksoverzicht blijkt dat de gedraging is geconstateerd door een brigadier van politie, die de belofte heeft afgelegd. Dit is niet een buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 142 Wetboek van Strafvordering, maar een algemeen opsporingsambtenaar. Dit wordt ook bevestigd in de door de gemachtigde overgelegde de brief van de officier van justitie van 8 november 2012. Een akte van beëdiging met betrekking tot het verlenen van de opsporingsbevoegdheid is daarom niet vereist. De kantonrechter gaat voorbij aan het enkele vermoeden dat de beslissing op administratief beroep onbevoegdelijk is genomen. Blijkens deze beslissing heeft de officier van justitie deze genomen. De kantonrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid daarvan.
4.6.
Gelet verder op de inhoud van de door de verbalisant op ambtsbelofte opgemaakte verklaring in het zich in het dossier bevindende zaakoverzicht, is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate komen vast te staan dat de aan betrokkene verweten gedraging is verricht. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de sanctie zouden moeten leiden. Dit betekent dat de sanctie de terecht aan betrokkene is opgelegd en dat het administratief beroep tegen de initiële sanctie ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op administratief beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op administratief beroep ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de initiële beschikking ongegrond;
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Sissing en uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2015.
de kantonrechter de griffier
Datum verzending:
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, Postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam, en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd