Op 23 juli 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een Somaliër, geboren in 1981, die niet ingeschreven was in de Basisregistratie Personen maar feitelijk verbleef op een adres in Nederland. De rechtbank behandelde twee zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, die betrekking hadden op ernstige misdrijven, waaronder poging tot zware mishandeling en het overtreden van een inreisverbod. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee personen in Amsterdam op respectievelijk 18 maart en 14 juni 2014. Tijdens de zitting op 9 juli 2015 werd de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het primair ten laste gelegde had begaan, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling in zaak A. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten in zaak A onder 2 en 3, en in zaak B, maar dat hij in zaak A onder 1 vrijgesproken werd. De rechtbank honoreerde het beroep op overmacht van de verdachte met betrekking tot de inreisverboden, gezien de problematische situatie in Somalië en de mislukte uitzetting door de Nederlandse overheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete werd gelast.