ECLI:NL:RBAMS:2015:4679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
13-669131-14 (A), 13-701659-15 (B) en 18-065764-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en inreisverbod van Somaliër

Op 23 juli 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een Somaliër, geboren in 1981, die niet ingeschreven was in de Basisregistratie Personen maar feitelijk verbleef op een adres in Nederland. De rechtbank behandelde twee zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, die betrekking hadden op ernstige misdrijven, waaronder poging tot zware mishandeling en het overtreden van een inreisverbod. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee personen in Amsterdam op respectievelijk 18 maart en 14 juni 2014. Tijdens de zitting op 9 juli 2015 werd de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het primair ten laste gelegde had begaan, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling in zaak A. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten in zaak A onder 2 en 3, en in zaak B, maar dat hij in zaak A onder 1 vrijgesproken werd. De rechtbank honoreerde het beroep op overmacht van de verdachte met betrekking tot de inreisverboden, gezien de problematische situatie in Somalië en de mislukte uitzetting door de Nederlandse overheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete werd gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/669131-14 (A), 13/701659-15 (B) en 18/065764-13 (tul)
Datum uitspraak: 23 juli 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 1981,
niet ingeschreven in Basisregistratie Personen, maar feitelijk verblijvende op het adres [adres, te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2015.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. A.A. Boersma (zaak A, verder: de raadsman) en P.M.A.C. van der Wouw (zaak B, verder: de raadsvrouw), naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [persoon 1] (met kracht) eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht, in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [persoon 1] (met kracht) eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht, in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [persoon 2] (met kracht) eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen/op het hoofd en/of de nek/hals en/of de arm(en), in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [persoon 2] (met kracht) eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen/op het hoofd en/of de nek/hals en/of de arm(en), in elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2014 tot en met 14 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
Zaak B
hij op of omstreeks 10 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman primair betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu verdachte elke betrokkenheid bij dit incident ontkent. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de gang van zaken onvoldoende duidelijk is, zodat niet kan worden bewezen dat sprake is van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling. Verdachte moet dan van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat sprake was van een poging tot doodslag, zodat verdachte van dat gedeelte zal worden vrijgesproken. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wel is bewezen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het slachtoffer [persoon 2] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat de verwondingen door [verdachte] zijn toegebracht. Tegen de politie ter plaatse heeft hij verklaard dat [verdachte] een Somalier is en ook een bewoner van de [locatie A] . Hoewel getuige [getuige 1] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij het toebrengen van het letsel niet heeft gezien, bevestigt hij de ruzie die eraan vooraf ging en dat [verdachte] (een Somalische jongen) erbij betrokken was. Na afloop heeft [getuige 1] gezien dat deze [verdachte] wegliep met een mesje in zijn hand. Ter plaatse heeft [getuige 1] aan de politie een foto op zijn telefoon getoond van deze [verdachte] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij degene is die op die foto, inmiddels opgenomen in het dossier, staat afgebeeld. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de [verdachte] is die het letsel bij [persoon 2] heeft veroorzaakt.
Voor de vraag of sprake is van een poging tot zware mishandeling is van belang dat de rechtbank van oordeel is dat het letsel is veroorzaakt met een mes. [persoon 2] heeft weliswaar niet kunnen zien wat voor voorwerp verdachte in zijn hand had, maar hij weet wel dat het een scherp voorwerp was. [getuige 1] is er – ook bij de rechter-commissaris – duidelijk over dat hij verdachte heeft zien weglopen met een mes. Dat sprake is geweest van een mes wordt daarnaast ondersteund door hetgeen de getuige [getuige 2] ter plaatse tegen de politie heeft verklaard.
Verdachte heeft dus met een mes meermalen in de richting van [persoon 2] gestoken en hem in zijn hoofd geraakt. Uit de verklaring van [persoon 2] volgt bovendien dat verdachte wild en krachtig heeft gestoken. Dit handelen is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat behoudens bewijs van het tegendeel, dat ontbreekt, moet worden aangenomen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van dat letsel. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde
op 14 juni 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [persoon 2] met kracht meermalen met een mes in het hoofd heeft gestoken;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
op 14 juni 2014 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
op 10 april 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het in zaak A onder 2 primair bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van het in zaak B bewezen geachte heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte een beroep op overmacht toekomt en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe gewezen op de problematische situatie in Somalië en in het bijzonder in Zuid- en Centraal Somalië, waar verdachte vandaan komt. Zij heeft er ook op gewezen dat een poging om verdachte op 21 december 2014 (gedwongen) uit te zetten, is mislukt omdat de Somalische immigratieautoriteiten zonder bekende reden niet akkoord gingen. Tot slot heeft zij een bericht overgelegd van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland, waaruit blijkt dat IOM Nederland niet kan helpen bij een vrijwillige terugkeer naar Zuid- en Centraal Somalië. De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen geachte aangesloten bij hetgeen de raadsvrouw in zaak B heeft aangevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich veel moeite heeft getroost terug te keren naar Somalië, is de rechtbank van oordeel dat hem toch een beroep op overmacht toekomt, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
Ten tijde van het in zaak A onder 3 bewezen geachte had de Nederlandse overheid aanvankelijk mogelijkheden verdachte te laten terugkeren naar Somalië en de Nederlandse overheid heeft op 21 december 2014 ook geprobeerd verdachte daadwerkelijk uit te zetten. Deze uitzetting is echter niet doorgegaan, doordat de Somalische overheid hiermee niet akkoord ging. Door toedoen van de Somalische overheid is zodoende de gedwongen uitzetting van verdachte feitelijk niet mogelijk gebleken.
Daarnaast is het voor de rechtbank aannemelijk geworden dat het voor verdachte onmogelijk was vrijwillig terug te keren. Daarvoor is – naast de mislukte gedwongen uitzetting – van belang dat verdachte niet beschikt over reisdocumenten en IOM Nederland niet kan helpen bij een terugkeer naar Zuid- en Centraal Somalië.
Niet is gebleken dat sinds de mislukte uitzetting de omstandigheden voor een – vrijwillige of gedwongen – terugkeer zijn veranderd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat ook als verdachte volledig had meegewerkt aan een terugkeer naar Somalië, het voor hem onmogelijk was geweest om voor 14 juni 2014 respectievelijk 10 april 2015 te zijn teruggekeerd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de in zaak A onder 3 en zaak B bewezen geachte feiten sprake is van overmacht. Verdachte dient dan ook ter zake van die feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor zaak A onder 2 uitsluit. Verdachte is daarvoor dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 2 primair en 3 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 250,-.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [persoon 2] meerdere keren in het hoofd gestoken. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 2] . Daarnaast worden door steekincidenten de gevoelens van onveiligheid in de omgeving en de samenleving versterkt. Dat daarvan in de onderhavige zaak ook sprake van was, komt naar voren in de waarnemingen van verbalisanten die ter plaatse kwamen. Zij zagen dat er veel emotie was bij de aanwezige menigte en zij hoorden mensen schreeuwen en zagen anderen druk gebaren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel van Justitiële Documentatie van 17 juni 2015. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld en dat verdachte ter zake van die veroordeling nog in een proeftijd liep. De rechtbank houdt ook rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarvoor is ook van belang dat de rechtbank niet toekomt aan een strafoplegging ten aanzien van de in zaak A onder 3 en zaak B bewezen geachte feiten. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 juni 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 18/065764-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 1 juli 2013 van de politierechter te Leeuwarden, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 primair en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 3 en in zaak B bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Broek
Spijkerbroek (4776408)
2 2.00 STK Shirt
1x grijze, 1x paars/blauw (4776410)
3 1.00 STK Trui Kl: grijs
(4776411)
4 2.00 PR Schoenen Kl: bruin
(4776412)
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 1 juli 2013 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een geldboete van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vijf dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2015.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.