7.4.Artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 (Besluit 1/80) luidt als volgt:
“Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na één jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.”
8. In het hiervoor genoemde arrest Akdas heeft het Hof vastgesteld dat artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 rechtstreeks toepasselijk is. Dat betekent dat Turkse onderdanen zich rechtstreeks op deze bepaling kunnen beroepen om ervoor te zorgen dat daarmee strijdige nationaalrechtelijke regels buiten toepassing worden gelaten.
Het Hof heeft voorts vastgesteld dat een situatie waarin voormalige migrerende Turkse werknemers die naar Turkije zijn teruggekeerd en die op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 een sociale uitkering zoals de aanvullende prestatie blijven ontvangen, terwijl deze is ingetrokken in het geval van onderdanen van de Unie die niet meer in de lidstaat wonen waar deze werd toegekend, niet onverenigbaar wordt geacht te zijn met de vereisten van artikel 59 van het Aanvullend Protocol.
In de eerste plaats is daartoe overwogen dat artikel 39, vierde lid, van het Aanvullend Protocol uitdrukkelijk voorziet in de uitvoer naar Turkije van onder meer de invaliditeitspensioenen die werknemers van Turkse nationaliteit op grond van de regelgeving van een of meer lidstaten hebben verworven. In de tweede plaats is overwogen dat artikel 2, eerste streepje, van Besluit 3/80 de personele werkingssfeer van dit besluit bepaalt, zonder nadere precisering. Ten laatste heeft het Hof vastgesteld dat betrokkenen naar Turkije zijn teruggekeerd, nadat zij in Nederland arbeidsongeschikt waren geworden. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (onder andere het arrest van 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93) heeft het Hof overwogen dat een Turks staatsburger die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat heeft behoord in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80, aan dit besluit geen recht van voortgezet verblijf op het grondgebied van die staat ontleent, nadat hij door een arbeidsongeval blijvend arbeidsongeschikt is geworden en dus voorgoed de arbeidsmarkt heeft verlaten. In die omstandigheden kan niet met succes worden betoogd dat betrokkenen het grondgebied van Nederland op eigen initiatief en zonder gegronde reden hebben verlaten en dat een dergelijk gedrag leidde tot het verlies van de krachtens de associatie EEG-Turkije verworven rechten. Bijgevolg komt het Hof tot het oordeel dat de situatie van betrokkenen, voor zover zij naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij het recht om in Nederland te verblijven hadden verloren omdat zij er arbeidsongeschikt waren geworden, voor de toepassing van artikel 59 van het Aanvullend Protocol niet nuttig kan worden vergeleken met de situatie van onderdanen van de Unie. Deze laatsten mogen immers vrij reizen en verblijven op het grondgebied van de lidstaten en behouden zo het recht om te blijven wonen in de lidstaat waarin de betrokken prestatie is toegekend, zodat onderdanen van de Unie enerzijds mogen beslissen het grondgebied van die staat te verlaten waardoor zij deze uitkering verliezen en anderzijds steeds naar de betrokken lidstaat mogen terugkeren.
9. Gelet op hetgeen het Hof in het arrest Akdas heeft overwogen, zal de rechtbank beoordelen of eiser, die naar Turkije is teruggekeerd, indien hij een toeslag op zijn WIA-uitkering zou mogen ontvangen op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80, in een gunstiger situatie zou verkeren als bedoeld in artikel 59 van het Aanvullend Protocol, dan EU-onderdanen wier toeslag is ingetrokken wegens het wonen buiten Nederland.
Daartoe is van belang dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het verblijfsrecht van een Turks onderdaan in een ontvangende lidstaat ingevolge artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 wordt verleend, accessoir is aan het verrichten van legale arbeid. Het Hof heeft in het arrest Akdas (onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest Bozkurt) overwogen dat het recht om in een ontvangende lidstaat te verblijven vervalt wanneer een Turks onderdaan de arbeidsmarkt definitief heeft verlaten, bijvoorbeeld omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geworden.
10. Ter zitting is aan de orde geweest dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in zijn uitspraak van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3176 nadrukkelijk heeft overwogen dat het Hof het verblijfsrecht dat voortvloeit uit het associatierecht bepalend heeft geacht in geschillen als de onderhavige en dat de Raad daarom niet toe komt aan een beoordeling van de vraag of op grond van nationaal recht sprake is van een verblijfsrecht. 11. De rechtbank begrijpt het arrest Akdas aldus, dat het recht om in een ontvangende lidstaat te verblijven niet vervalt wanneer een Turks onderdaan de arbeidsmarkt niet definitief heeft verlaten. Gelet op het voorbeeld dat het Hof in dit arrest noemt voor het uitgaan van de situatie dat iemand de arbeidsmarkt definitief heeft verlaten, namelijk het volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn, gaat de rechtbank er van uit dat indien een betrokkene gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, hij niet geacht wordt de arbeidsmarkt voorgoed te hebben verlaten.
De rechtbank constateert in dit verband dat eiser een WIA-uitkering ontvangt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55. Eiser is dus niet volledig, maar gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden geconcludeerd dat eiser de arbeidsmarkt voorgoed heeft verlaten.
Op grond van het associatierecht heeft eiser ten tijde hier van belang dus nog een verblijfsrecht in Nederland. Nu het Hof dit verblijfsrecht bepalend heeft geacht in geschillen als de onderhavige, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of op grond van nationaal recht al dan niet eveneens sprake is van een verblijfsrecht.
Eiser verkeert dan ook in een andere positie dan de Turkse onderdanen op wie het arrest Akdas betrekking heeft. Het arrest Akdas heeft betrekking op personen die in Nederland blijvend non-actief zijn geworden en daardoor niet langer een verblijfsrecht op grond van het associatierecht hadden. In het geval van eiser echter is geen sprake van verlies van verblijfsrecht op grond van het associatierecht. De redenering die in het arrest Akdas wordt gevolgd met betrekking tot artikel 59 van het Aanvullend Protocol gaat in het geval van eiser dan ook niet op. Het beroep van eiser op het arrest Akdas kan derhalve niet leiden tot het door hem gewenste gevolg.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht aan eiser een toeslag op zijn WIA-uitkering heeft geweigerd op grond dat hij in Turkije woont en een verblijfsrecht in Nederland heeft.
13. Het beroep is dan ook ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.