ECLI:NL:RBAMS:2015:4339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13/693023-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in cocaïnezaak wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij invoer en bewerking

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, verborgen in sojameel. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het eerste feit betrof de invoer van ongeveer 19,3 kilogram cocaïne, terwijl het tweede feit betrekking had op de bewerking en verwerking van cocaïne. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek op de terechtzittingen van 22 en 23 juni 2015, waarbij de officier van justitie, mr. S. Tammes, en de raadsman van de verdachte, mr. M.L. van Gessel, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 oktober 2012 tot en met 27 oktober 2012 betrokken was bij de invoer van de containers met sojameel, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, omdat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij de bestelling, betaling of invoer van de containers. De enkele aanwezigheid van de verdachte op het moment van aanhouding was onvoldoende om tot een veroordeling te komen.

Ten aanzien van het tweede feit, de bewerking van cocaïne, heeft de rechtbank eveneens geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de cocaïnewasserij. De omstandigheden die door het Openbaar Ministerie naar voren zijn gebracht, zoals e-mailverkeer en observaties, waren niet voldoende om te concluderen dat de verdachte actief betrokken was bij de bewerking van cocaïne. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van beide feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de betrokkenheid van een verdachte duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/693023-12 (Promis)
Datum uitspraak: 7 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats 1], thans verblijvende op het adres [adres, te plaats 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 juni 2015 en 23 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Tammes en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op 7 februari 2013 - tenlastegelegd dat
ten aanzien van feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2012 tot en met 27 oktober 2012 te Rotterdam en/of Breukelen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid sojameel met daarin verstopt en/of daarmee vermengd een hoeveelheid van (ongeveer) 19,3 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 27 oktober 2012 te Breukelen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, een onbekende hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk aanwezig gehad (in een verborgen ruimte en/of in een container op het terrein aan de [adres, te plaats 3]) diverse vaten en/of flacons en/of drums, bevattende nader te bepalen hoeveelheden van diverse chemicaliën en/of zakken activated carbon en/of diverse voorwerpen waaronder (een) maatbeker(s) en/of een digitale weegschaal en/of (een) houten lepel(s) en/of (een) spatel(s) en/of (een) teil(en) en/of sealzakken en/of plastic zakken en/of een pers en/of filters, op welke spatel(s) en/of houten lepel(s) en/of plastic en/of pers en/of zakken residu van een materiaal is aangetroffen, zijnde (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, welke chemicaliën en/of stoffen en/of voorwerpen benodigd zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1 het volgende. Verdachte heeft in de periode van 4 oktober 2012 tot en met 27 oktober 2012 tezamen en in vereniging binnen het grondgebied van Nederland gebracht een hoeveelheid van ongeveer negentien kilogram cocaïne, waarbij de verdachte en de medeverdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het feit. De bewezenverklaring kan worden gebaseerd op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
  • Het aantreffen van de containers met sojameel/cocaïne;
  • Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) over de vaststelling dat het om cocaïne gaat en het gewicht daarvan;
  • Het briefje aangetroffen in één van de containers met de nummers die corresponderen met de zakken waarin de cocaïne zat;
  • De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte het papier had met de nummers van de zakken waarin de cocaïne zat;
  • De aanwezigheid van twee Zuid-Amerikanen bij het lossen van de zakken. De ervaring leert dat er altijd iemand uit het land van herkomst bij is om de lading te controleren;
  • Het sms-bericht van de medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte:
  • De aanwezigheid van de cocaïnewasserij op het terrein van de medeverdachte [medeverdachte 2];
  • De wisselende verklaringen waarom de containers juist op het terrein van de medeverdachte [medeverdachte 2] moesten worden afgeleverd;
  • De vaststelling dat de containers qua ruimte goed bij de medeverdachte [medeverdachte 3] hadden kunnen worden afgeleverd;
  • De medewerking van de medeverdachte [medeverdachte 3] die zijn bedrijfsactiviteiten kort voor ontvangst wijzigt van handel in schroot naar handel in bonenmeel;
  • De vaststelling dat de medeverdachte [medeverdachte 3] op dat gebied geen activiteiten heeft ontplooid;
  • De nietszeggende en op punten leugenachtige of in ieder geval onwaarschijnlijke verklaringen van de verdachten. Geen van vijven weten iets, maar ondertussen zijn in ieder geval vier van hen met hun handen in de cocaïne aangetroffen.
Ook feit 2 kan worden bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
  • Het aantreffen van de geheime ruimte op het terrein van de medeverdachte [medeverdachte 2] waarin een cocaïnewasserij was ingericht. Uit de sporen in die ruimte blijkt dat de wasserij ook is gebruikt;
  • Op het gehele terrein zijn sporen van cocaïne en vloeistoffen aangetroffen die worden gebruikt voor het wassen van cocaïne;
  • De mailwisseling met [firma 1] waarin de medeverdachte [medeverdachte 2] informeert naar de levering van honderd cans methylethylketon en bij [firma 2] naar ammoniak en zoutzuur;
  • De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] dat verdachte een sleutel van het terrein had en daar ook veel kwam;
  • De container met schroot uit Paraquay;
  • De foto’s op de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 4] van een container met schroot en de verzegeling van die container;
  • Het bezoek aan Paraquay door verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de schriftelijke pleitaantekeningen, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Feit 1 kan niet worden bewezen nu het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat voor een bewezenverklaring dat verdachte op enig moment wetenschap heeft gehad van het traject voorafgaand aan zijn aanhouding. Er kan dan ook geen sprake zijn van enige vorm van (voorwaardelijk) opzet op het invoeren van verdovende middelen. Dit geldt ook voor het aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne.
Voorts dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken nu geen bewijs voorhanden is waaruit voortvloeit dat verdachte in verband kan worden gebracht met het bewerken/bereiden/verwerken van cocaïne en het voorhanden hebben van de daartoe benodigde chemicaliën en productiematerialen dan wel dat hij hierover heeft beschikt.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de stukken in het dossier gaat de rechtbank van het volgende uit.
Op 4 oktober 2012 arriveerden twee containers in de haven van Rotterdam vermoedelijk geladen met sojameel, afkomstig uit Bolivia. Volgens de Bill of Lading bevatten de containers elk zevenhonderd papieren zakken ‘
Flour of discards of bean for the production of Balanced’. De geadresseerde was volgens voornoemde Bill of Lading [medeverdachte 3], wonende op het adres [adres, te plaats 4].
Op 5 oktober 2012 besloot de douane te Rotterdam een controle in te stellen in de containers, naar aanleiding van ontvangen informatie van de Dienst Ipol van de KLPD. Deze informatie luidde als volgt:
De autoriteiten verzoeken een controle in te stellen in twee containers. Het vermoeden bestaat dat er verdovende middelen in worden vervoerd omdat:

1. Het bedrijf van export [exportbedrijf 1] plotseling van product veranderde, van schroot naar bonenmeel;

2. Het bedrijf eerder geëxporteerd had naar Mozambique, een risicoland;

3. Smokkelen van cocaïne in bonenmeel een bekende smokkelmethode is.

Op 9 oktober 2012 werd de controle uitgevoerd en werd de inhoud van een zak sojameel positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. Beide containers zijn vervolgens inbeslaggenomen en overgedragen aan de douane. Het Team Bijzondere Bijstand van de douane Rotterdam heeft vervolgens een aantal monsters genomen uit de partij meel. Een deel van het meel had een afwijkende kleur en deze werden in het laboratorium getest. Dit resulteerde in een positieve uitslag op de aanwezigheid van cocaïne. In totaal werden 21 zakken met een afwijkende kleur meel aangetroffen. In opdracht van de officier van justitie zijn negentien zakken uit de containers verwijderd en in iedere container is één zak meel met de afwijkende kleur teruggeplaatst. Deze zakken hadden de nummers 1335 en 335.
Op 26 oktober 2012 werd door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) een observatie uitgevoerd op de containers en vond een gecontroleerde aflevering plaats. Bij de observatie werd waargenomen dat de containers om 13.10 uur te Rotterdam op een vrachtwagen met oplegger zijn geladen en dat de containers om 14.40 uur werden afgeleverd op het adres [adres, te plaats 3]. Op voornoemd adres staat ingeschreven het sloopbedrijf [sloopbedrijf 1] van de medeverdachte [medeverdachte 2].
Op 27 oktober 2012 werd door het observatieteam gezien dat de inhoud van de containers werd gelost door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]. Er werd besloten over te gaan tot aanhouding. De medeverdachte [medeverdachte 3] werd aangehouden in Amsterdam op het terrein waar zijn carwash was gevestigd.
Op 27 oktober 2012 werd door de medewerkers van de Forensische Opsporing het terrein aan de [adres, te plaats 3] onderzocht, zo ook de twee containers met daarin de balen sojameel. In één van de containers hing een papier aan de wand met daarop nummers die, blijkens de bemonstering door het NFI, correspondeerden met de balen waarin cocaïne zat. De teruggeplaatste zak met het nummer 1335 stond apart van de andere zakken op een stapel met pallets.
Volgens verklaringen die zijn afgelegd door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], had de medeverdachte [medeverdachte 3] in Bolivia diervoeder besteld. Dit was ook de informatie die hij had doorgegeven aan verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2], die toestemming had gegeven de containers op zijn terrein te laten plaatsen omdat de medeverdachte [medeverdachte 3] hiervoor gebrek aan ruimte had en bovendien was de grond van zijn terrein onverhard. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaringen, dat diervoeder zou zijn besteld, nu het tegendeel niet is gebleken. Voornoemde verklaringen worden immers niet weersproken door enig bewijsmiddel. Integendeel: e-mailverkeer met [exportbedrijf 1] en tevens e-mailverkeer met [persoon 1] lijken dit te bevestigen nu hierin wordt aangegeven dat het zou gaan om de levering van ‘
discard bean flour, balanced for pigs en poultry.’De constatering dat in de containers uiteindelijk cocaïne wordt aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet kan volgen dat verdachte voorafgaand aan zijn komst naar het terrein waar de containers waren afgeleverd, bij de totstandkoming van de invoer van de containers betrokken is geweest of op de hoogte was van de aanwezigheid van zakken sojameel met daarin cocaïne. De door de officier van justitie in haar requisitoir aangevoerde, wellicht verdachte, omstandigheden kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de verlengde invoer van cocaïne dan wel dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de zakken met sojameel. Het kale gegeven dat verdachte op het moment van zijn aanhouding gelijktijdig met de medeverdachten in of nabij de container aanwezig was, is evenwel onvoldoende om tot medeplegen te concluderen, zelfs al zou kunnen worden aangenomen dat verdachte heeft gadegeslagen dat de medeverdachten strafbare gedragingen hebben verricht en zich daarvan niet heeft gedistantieerd. Er is immers niet gebleken dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het bestellen, betalen, invoeren of vervoeren van de containers waardoor niet kan worden gesteld dat sprake was van een bewust en nauw samenwerkingsverband.
Ten aanzien van feit 2
Op 27 oktober 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op de [adres, te plaats 3]. Naast de containers met daarin sojameel vermengd met cocaïne, werd een container aangetroffen die was ingericht als een zogenaamde cocaïnewasserij met daarin opgeslagen een hoeveelheid chemicaliën zoals methylethylketon en zoutzuur, verpakkingsmateriaal zoals vaten en jerrycans, een weegschaal, lepels en teiltjes, en sporen van cocaïne onder andere in filterdoeken. Daarnaast werd cocaïne aangetroffen in een koffiezetapparaat. Op 31 oktober 2012 werd voornoemd perceel wederom doorzocht. Bij binnentreden in de autogarage bleek al snel dat de ruimte groter was dan de daarnaast gelegen kantine. Tijdens de evaluatie van het onderzoek op 27 oktober 2012 was het vermoeden al ontstaan dat een verborgen niet onderzochte ruimte aanwezig moest zijn in één van de gebouwen op het terrein. In de garage achter een kast bleek vervolgens een deur verborgen te zitten. Nadat deze deur was geopend werd een ruimte aangetroffen waar onder meer de volgende goederen werden aangetroffen: een pers, een zelfgemaakte droogkast, een hoeveelheid cocaïne in koffiefilters en een afzuigunit. Volgens het NFI zijn voornoemde productiematerialen en chemicaliën geschikt voor het maken dan wel bewerken van cocaïne.
Wat daar ook van zij, bovengenoemde omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs op dat cocaïne is bewerkt, vervaardigd of gewassen in de ten laste gelegde periode. De omstandigheden die daarvoor door de officier van justitie naar voren zijn gebracht, te weten de reis die verdachte heeft gemaakt naar Paraquay en het e-mailverkeer dat heeft plaatsgevonden gaande over het inwinnen van informatie over chemicaliën, waarvan overigens is gebleken dat geen bestelling is geplaatst dan wel een daadwerkelijke levering van chemicaliën heeft plaatsgevonden, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat cocaïne is bewerkt in de tenlastegelegde periode.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 aldus niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2015.