4.3.1Vrijspraak van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde
Op grond van de stukken in het dossier gaat de rechtbank van het volgende uit.
Op 4 oktober 2012 arriveerden twee containers in de haven van Rotterdam, vermoedelijk geladen met sojameel, afkomstig uit Bolivia. Volgens de Bill of Lading bevatten de containers elk zevenhonderd papieren zakken ‘
Flour of discards of bean for the production of Balanced’. De geadresseerde was volgens voornoemde Bill of Lading [medeverdachte 3], wonende op het adres [adres, te plaats 2].
Op 5 oktober 2012 besloot de douane te Rotterdam een controle in te stellen in de containers, naar aanleiding van ontvangen informatie van de Dienst Ipol van de KLPD. Deze informatie luidde als volgt:
De autoriteiten verzoeken een controle in te stellen in twee containers. Het vermoeden bestaat dat er verdovende middelen in worden vervoerd omdat:
1. Het bedrijf van export [exportbedrijf 1] plotseling van product veranderde, van schroot naar bonenmeel;
2. Het bedrijf eerder geëxporteerd had naar Mozambique, een risicoland;
3. Smokkelen van cocaïne in bonenmeel een bekende smokkelmethode is.
Op 9 oktober 2012 werd de controle uitgevoerd en werd de inhoud van een zak sojameel positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. Beide containers zijn vervolgens inbeslaggenomen en overgedragen aan de douane. Het Team Bijzondere Bijstand van de douane Rotterdam heeft vervolgens een aantal monsters genomen uit de partij meel. Een deel van het meel had een afwijkende kleur en deze werden in het laboratorium getest. Dit resulteerde in een positieve uitslag op de aanwezigheid van cocaïne. In totaal werden 21 zakken met een afwijkende kleur meel aangetroffen. In opdracht van de officier van justitie zijn negentien zakken uit de containers verwijderd en in iedere container is één zak meel met de afwijkende kleur teruggeplaatst. Deze zakken hadden de nummers 1335 en 335.
Op 26 oktober 2012 werd door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) een observatie uitgevoerd op de containers en vond een gecontroleerde aflevering plaats. Bij de observatie werd waargenomen dat de containers om 13.10 uur te Rotterdam op een vrachtwagen met oplegger zijn geladen en dat de containers om 14.40 uur werden afgeleverd op het adres [adres, te plaats 1]. Op voornoemd adres staat ingeschreven het sloopbedrijf [sloopbedrijf 1] van verdachte.
Op 27 oktober 2012 werd door het observatieteam gezien dat de inhoud van de containers werd gelost door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]. Er werd besloten over te gaan tot aanhouding. De medeverdachte [medeverdachte 3] werd aangehouden in Amsterdam op het terrein waar zijn carwash was gevestigd.
Op 27 oktober 2012 werd door de medewerkers van de Forensische Opsporing het terrein aan de [adres, te plaats 1] onderzocht, zo ook de twee containers met daarin de balen sojameel. In één van de containers hing een papier aan de wand met daarop nummers die, blijkens de bemonstering door het NFI, correspondeerden met de balen waarin cocaïne zat. De teruggeplaatste zak met het nummer 1335 stond apart van de andere zakken op een stapel met pallets.
Volgens verklaringen die zijn afgelegd door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], had de medeverdachte [medeverdachte 3] in Bolivia diervoeder besteld. Dit was ook de informatie die hij had doorgegeven aan de medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte, die toestemming had gegeven de containers op zijn terrein te laten plaatsen omdat de medeverdachte [medeverdachte 3] hiervoor gebrek aan ruimte had en bovendien was de grond van zijn terrein onverhard. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaringen, dat diervoeder zou zijn besteld, nu het tegendeel niet is gebleken. Voornoemde verklaringen worden immers niet weersproken door enig bewijsmiddel. Integendeel: e-mailverkeer met [exportbedrijf 1] en tevens e-mailverkeer met [persoon] lijken dit te bevestigen nu hierin wordt aangegeven dat het zou gaan om de levering van ‘
discard bean flour, balanced for pigs en poultry.’De constatering dat in de containers uiteindelijk cocaïne is aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet kan volgen dat verdachte voorafgaand aan het lossen van de containers, bij de totstandkoming van de invoer van de containers betrokken is geweest of op de hoogte was van de aanwezigheid van zakken sojameel met daarin cocaïne. De door de officier van justitie in haar requisitoir aangevoerde, wellicht verdachte, omstandigheden kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de verlengde invoer van cocaïne dan wel dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de zakken met sojameel. Het kale gegeven dat verdachte op het moment van zijn aanhouding gelijktijdig met de medeverdachten in of nabij de containers aanwezig was, is evenwel onvoldoende om tot medeplegen te concluderen, zelfs al zou kunnen worden aangenomen dat verdachte heeft gadegeslagen dat de medeverdachten strafbare gedragingen hebben verricht en zich daarvan niet heeft gedistantieerd. Er is immers niet gebleken dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het bestellen, betalen, invoeren of vervoeren van de containers waardoor niet kan worden gesteld dat sprake was van een bewust en nauw samenwerkingsverband.
Ten aanzien van feit 3
Op 27 oktober 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op de [adres, te plaats 1]. Naast de containers met daarin sojameel vermengd met cocaïne, werd een container aangetroffen die was ingericht als een zogenaamde cocaïnewasserij met daarin opgeslagen een hoeveelheid chemicaliën zoals methylethylketon en zoutzuur, verpakkingsmateriaal zoals vaten en jerrycans, een weegschaal, lepels, teiltjes en sporen van cocaïne onder andere in filterdoeken. Daarnaast werd cocaïne aangetroffen in een koffiezetapparaat. Op 31 oktober 2012 werd voornoemd perceel wederom doorzocht. Bij binnentreden in de autogarage bleek al snel dat de ruimte groter was dan de daarnaast gelegen kantine. Tijdens de evaluatie van het onderzoek op 27 oktober 2012 was het vermoeden al ontstaan dat een verborgen niet onderzochte ruimte aanwezig moest zijn in één van de gebouwen op het terrein. In de garage achter een kast bleek vervolgens een deur verborgen te zitten. Nadat deze deur was geopend werd een ruimte aangetroffen waar onder meer de volgende goederen werden aangetroffen: een pers, een zelfgemaakte droogkast, een hoeveelheid cocaïne in koffiefilters en een afzuigunit. Volgens het NFI zijn voornoemde productiematerialen en chemicaliën geschikt voor het maken dan wel bewerken van cocaïne.
Wat daar ook van zij, bovengenoemde omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs op dat cocaïne is vervaardigd, bewerkt of gewassen in de ten laste gelegde periode. De omstandigheden die daarvoor door de officier van justitie naar voren zijn gebracht, te weten de reis die de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gemaakt naar Paraquay en het e-mailverkeer dat heeft plaatsgevonden gaande over het inwinnen van informatie over chemicaliën, waarvan overigens is gebleken dat geen bestelling is geplaatst dan wel een daadwerkelijke levering van chemicaliën heeft plaatsgevonden, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat cocaïne is bewerkt in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 3 aldus niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.