ECLI:NL:RBAMS:2015:4335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
KG ZA 15-661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning en onderverhuur via Airbnb in strijd met huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Toy Holding B.V. en een gedaagde huurder. Toy Holding vorderde ontruiming van een huurwoning, omdat de gedaagde in strijd met de huurovereenkomst de woning onderverhuurde via Airbnb. De huurovereenkomst, die op 29 januari 2009 was gesloten, bevatte bepalingen die het onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder verbieden. Toy Holding stelde dat de gedaagde niet daadwerkelijk in de woning woonde, maar deze regelmatig aan toeristen verhuurde, wat door een onderzoek van een detective werd bevestigd. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij incidenteel de woning had verhuurd om geluidsoverlast van een nabijgelegen café te ontlopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder door de woning aan derden ter beschikking te stellen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van drie weken voor de gedaagde om de woning te verlaten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurprijs voor de periode dat hij de woning nog in gebruik had, maar de vordering tot betaling van een boete en afdracht van winst werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de boetebepaling onredelijk bezwarend was. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van Toy Holding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/587895 / KG ZA 15-661 SP/MB
Vonnis in kort geding van 7 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOY HOLDING B.V.,
gevestigd te Heemstede,
eiseres bij dagvaarding van 10 juni 2015,
advocaat mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. K.Chr. Spee te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Toy Holding en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 19 juni 2015 heeft Toy Holding gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde] heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een (overgelegde) pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting waren aanwezig: aan de zijde van Toy Holding: [naam 1], namens zijn vader [naam 2], en mr. Johannsen;
aan de zijde van [gedaagde]: [gedaagde] met mr. Spee.

2.De feiten

2.1.
Toy Holding heeft bij schriftelijke huurovereenkomst van 29 januari 2009 (hierna: de huurovereenkomst) met ingang van 1 maart 2009 aan [gedaagde] verhuurd de woonruimte aan het [adres 1] (eerste verdieping achter, ook aangeduid als [adres 1]) te [woonplaats] (hierna: de woning), tegen een huurprijs van (thans)
€ 945,40 (inclusief watergeld, voorschot servicekosten en cv onderhoud) per maand.
2.2.
In de huurovereenkomst is vermeld dat het gehuurde uitsluitend bestemd is om te worden gebruikt als woonruimte en dat van de huurovereenkomst deel uitmaken de “
ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE”vastgesteld op 30 juli 2003 (hierna: de Algemene Bepalingen).
In artikel 2.1 van de huurovereenkomst is vermeld:
“Deze algemene bepalingen zijn partijen bekend. Huurder heeft hiervan een exemplaar ontvangen.”
Onderaan de huurovereenkomst is onder de door partijen geplaatste handtekeningen vermeld:
“Bijl.:
(…)
algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte
machtigingsformulier
Besluit kleine herstellingen
Afzonderlijke handtekening(en) van huurder(s) voor de ontvangst van een eigen exemplaar van de ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE als genoemd in 2.
Daaronder staan de paraaf van verhuurder en huurder.
2.3.
Toy Holding heeft als productie 1 de huurovereenkomst met bijlagen overgelegd. Het machtigingsformulier en het Besluit kleine herstellingen is separaat geparafeerd door de huurder, de Algemene Bepalingen niet.
2.4.
De Algemene Bepalingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

Gebruik
1.1.
Huurder dient het gehuurde – gedurende de gehele duur van de overeenkomst – daadwerkelijk behoorlijk en zelf te gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming (…). (…)
1.3.
Huurder is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur (…)
1.4
Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.”
2.5.
Toy Holding heeft eerder een bodemprocedure aangespannen tegen [gedaagde] en zijn voormalige partner [naam 3] (hierna: [naam 3]) en ontruiming gevorderd van de eerste en tweede etage gelegen aan de [adres 2], welke ruimte aan de achterzijde (vrijwel) grenst aan de woning. Op de begane grond van het pand aan de [adres 2] wordt (in ieder geval sinds juli 2011) [café] geëxploiteerd. Eerder werd op de begane grond [café 2] geëxploiteerd door [bedrijf], waarvan [gedaagde] destijds directeur was.
2.6.
[gedaagde] heeft bij (de beheerder van) Toy Holding bezwaar gemaakt tegen de huurverhoging van 2012, onder meer vanwege geluidsoverlast vanuit [café].
2.7. (
De beheerder van) Toy Holding heeft een detective ingeschakeld van Recherchebureau Sterk om onderzoek te doen naar de gang van zaken rond de woning. Op 29 oktober 2014 heeft dit bureau een rapport opgemaakt van het onderzoek, dat is gestart op 16 september 2014. In de samenvatting daarvan staat onder meer:

Op de [adres 1] hebben wij [gedaagde] nooit aangetroffen. Buurtbewoners bevestigen dat [gedaagde] hier feitelijk niet woont. Af en toe, en met name in de weekeinden wordt de woning in gebruik genomen door toeristen. Uit onderzoek is gebleken dat de woning via Airbnb wordt aangeboden.”
2.8.
In het kader van de onder 2.5 genoemde procedure heeft een descente plaatsgevonden op 4 november 2014. In het daarvan vastgelegde proces-verbaal is het volgende vermeld:

[naam 3]:(…) Ik woon in deze woning(aan de [adres 2], vzr
.)
.
De foto’s en reacties van AirBNB hebben betrekking op de woning van [gedaagde] op de [adres 1], niet op deze woning. [gedaagde] beheert mijn account op AirBNB, ik heb daar niets mee te maken en ik verhuur deze woning niet aan toeristen. (…)
Mr. Hammerstein: Het adres “[adres 2]” dat genoemd staat bij de foto’s op AIRBNB is slechts een aanduiding voor toeristen. Die advertentie is speciaal gericht op homoseksuele toeristen. Bij deze groep is die straat een aanbeveling en de woning aan de [adres 1] die via AirBNB verhuurd wordt aan toeristen is hier vlak om de hoek. Het betreft niet deze woning.”
2.9.
Bij brief van 11 november 2014 heeft (de beheerder namens) Toy Holding met onmiddellijke ingang de huurovereenkomst opgezegd, aangezien de woning
– volgens deze brief – in strijd met de Algemene Bepalingen werd verhuurd via Airbnb, zoals mede was gebleken uit de mededeling van mr. Hammerstein tijdens de descente van 4 november 2014.
2.10.
Onder de gedingstukken (producties 1, 2, 4 tot en met 8 en 13 van de zijde van [gedaagde]) bevinden zich verklaringen van buren en bekenden van [gedaagde], inhoudende dat [gedaagde] in de woning woonachtig is (geweest).
Een (ongedateerde) verklaring van [naam 4] (hierna: [naam 4]) in dit verband luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

In de jaren 2010 tot en met 2012 had ik een relatie met [gedaagde]. [gedaagde] had een eigen woning aan het [adres 1] (…) waar hij ook woonde. Ikzelf had een woning aan de [adres 3]. (…)
Omstreeks januari 2013 hebben [gedaagde] en ik samen een woning gehuurd aan de [adres 4]. De woning van [gedaagde] aan het [adres 1] was in principe goed genoeg om daar op proef samen te gaan wonen. [gedaagde] echter had al enige tijd geschil met zijn verhuurder omdat er in het gehuurde sprake was van bovenmatige geluidsoverlast.
Ik weet dat [gedaagde] de verhuurder tot in den treuren heeft verzocht om maatregelen tegen die overlast te treffen. Toen de verhuurder dat niet wilde, hebben wij besloten om de woning aan de [adres 4] te huren.
Het samenwonen ging niet goed en daarom is [gedaagde] teruggekeerd naar het [adres 1]. Medio 2014 hebben [gedaagde] en ik nogmaals geprobeerd om met elkaar verder te gaan en samen te gaan wonen. Dat was in de woning aan de [adres 4] die wij hebben aangehouden. Dat is helaas niet gelukt.
[gedaagde] en ik zien elkaar ook nu nog meerdere malen per week. Mij is bekend dat hij nog steeds woonachtig is aan het [adres 1] en dat hij zo nu en dan aan de [adres 4] verblijft.”
2.11.
[gedaagde] en [naam 4] zijn samen huurders van een woning (met een oppervlakte van ca. 120 m²) aan de [adres 4] (de woning waaraan [naam 4] in zijn onder 2.10 genoemde verklaring refereert, vzr.). Op het naambordje bij de deur staan hun beider namen vermeld.
2.12.
Productie 11 van [gedaagde] bevat sms/whattsapp-correspondentie van [gedaagde] met de bedrijfsleider van [café] waarin [gedaagde] met name in 2011 en 2012 melding maakt van geluidsoverlast vanuit het horeca-etablissement.
2.13.
Onder de gedingstukken (productie 14 van [gedaagde]) bevindt zich (onder meer) een foto van de woning met een naambordje van [gedaagde] bij de deurbel.
2.14.
Bij brief van 13 mei 2015 heeft Toy Holding aan [gedaagde] geschreven dat onderzoek (het onder 2.7 genoemde onderzoek, vzr.) is ingesteld naar aanleiding van klachten van overlast door het wisselend gebruik van het gehuurde door toeristen. In de brief is vermeld dat [gedaagde] niet op de huuropzegging van
11 november 2014 heeft gereageerd, dat blijkens de gegevens van Airbnb de onderverhuur korte tijd is stopgezet, maar dat sinds februari 2015 (weer) recensies zijn geschreven over de woning. Verder staat in de brief dat de handelwijze van [gedaagde] wanprestatie oplevert en ontbinding van de huurovereenkomst alsook ontruiming rechtvaardigt en dat met het oog daarop een bodemprocedure zal worden gestart. Voorts is vermeld dat Toy Holding aanspraak maakt op de contractuele boete en op afdracht van de door onderverhuur verkregen inkomsten, alsmede op buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten voor de detective.
2.15.
[gedaagde] heeft op de brieven van 11 november 2014 en 11 mei 2015 niet
(inhoudelijk) gereageerd en de woning is niet ontruimd.
2.16.
Op de website van Airbnb staan (positieve) recensies van toeristen (over hun verblijf in de woning, waarin onder meer de gastvrijheid van [naam 3] en [gedaagde] wordt geroemd. Volgens een recente printscreen van Airbnb wordt aangeboden een “[omschrijving]”, waarbij foto’s staan van de woning. Er staan recensies in van mei 2015. Erbij is vermeld: “Recensies (78)”

3.Het geschil

3.1.
Toy Holding vordert, samengevat:
- ontruiming van de woning, binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, met machtiging van Toy Holding om die ontruiming zonodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen;
alsmede veroordeling van [gedaagde]:
- om een bedrag van € 945,40 per maand aan Toy Holding te betalen voor zover het gebruik van de woning door of namens [gedaagde] voortduurt;
- tot betaling aan Toy Holding van een bedrag van € 25.000,- binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis, als voorschot op de krachtens huurovereenkomst verbeurde boete en winstafdracht;
- tot het staken en gestaakt houden van het in gebruik dan wel onderhuur afstaan van het gehuurde aan (een) derde(n), op straffe van dwangsommen;
- tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan Toy Holding, waaronder de kosten van de detective en de beheerder, begroot op € 8.633,50;
- tot betaling van de proceskosten aan Toy Holding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Toy Holding heeft, samengevat, haar vorderingen als volgt toegelicht.
Volgens de huurovereenkomst en Algemene Bepalingen dient [gedaagde] de woning zelf daadwerkelijk te bewonen en te gebruiken, uitsluitend overeenkomstig de bestemming volgens de huurovereenkomst (als woning). Het is niet toegestaan de woning onder te verhuren. [gedaagde] heeft in strijd met zijn verplichtingen gehandeld door de woning wel onder te verhuren, via Airbnb. Uit het onderzoek van de detective blijkt voorts dat [gedaagde] niet (langer) zelf in de woning woont. Aannemelijk is dat hij met zijn vriend woont in de [adres 4]. Hij is (mede)huurder van die woning en zijn naam staat bij de deurbel. [gedaagde] heeft op de brief van
14 november 2014 niet gereageerd. Hij is even gestopt met het verhuren van de woning via Airbnb, maar heeft deze activiteiten in februari 2015 weer hervat, ondanks eerdergenoemde brief. In februari 2015 (2x), maart 2015 (2x) en in april/mei 2015 zijn er nog recensies op Airbnb geplaatst.
[gedaagde] is aldus tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, wat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. Op de uitkomst van een bodemprocedure kan in dit opzicht vooruit worden gelopen. Toy Holding heeft bij ontruiming een spoedeisend belang, nu aan de door haar niet toegestane verhuur op zo kort mogelijke termijn een eind dient te komen. Ook heeft Toy Holding recht op afdracht van de winst die [gedaagde] met de verhuur heeft behaald, en op de contractueel overeengekomen boete. Daarnaast dient hij alle door Toy Holding gemaakte kosten te betalen, waaronder die voor de inschakeling van het recherchebureau.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat een spoedeisend belang aan de zijde van Toy Holding ontbreekt. Dit verweer wordt verworpen. Toy Holding heeft er een belang bij dat de door haar verhuurde woning overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt. Voor zover dat niet het geval is dient daaraan zo spoedig mogelijk een einde te komen. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
4.2.
Voorop staat dat het wettelijk uitgangspunt bij de huur en verhuur van woonruimte is dat de huurder niet bevoegd is het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven (behoudens gebruik van een gedeelte van de zelfstandige woning, waarin de huurder zijn hoofdverblijf heeft) (artikel 7:244 van het Burgerlijk Wetboek).
In artikel 2.1 van de huurovereenkomst en in de van de huurovereenkomst deel uitmakende Algemene Bepalingen is dit uitgangspunt nader uitgewerkt, zoals hiervoor bij de feiten weergegeven bij 2.2 en 2.4. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is voldoende aannemelijk dat de Algemene Bepalingen aan [gedaagde] ter hand zijn gesteld. In artikel 2.1 van de door [gedaagde] ondertekende huurovereenkomst is dat immers vermeld. Daarnaast zijn de Algemene Bepalingen als bijlage genoemd onderaan de huurovereenkomst, welke vermelding door [gedaagde] is geparafeerd. Dat op de afzonderlijke pagina’s van de (overgelegde) Algemene Bepalingen (anders dan op het Machtigingsformulier en het Besluit Kleine Herstellingen) een handtekening van [gedaagde] ontbreekt, doet daaraan, anders dan [gedaagde] heeft bepleit, niet af. Het betoog van [gedaagde] dat de bedingen uit de Algemene Bepalingen waarop Toy Holding haar vorderingen baseert vernietigbaar zijn omdat de Algemene Bepalingen niet aan hem ter hand zijn gesteld wordt voorshands dan ook niet gevolgd.
4.3.
Dat de Algemene Bepalingen in zijn geheel onverbindend (want onredelijk bezwarend) zouden zijn vanwege het daarin opgenomen boetebeding, zoals [gedaagde] subsidiair betoogt, of dat dit in ieder geval zou gelden voor het onderverhuurverbod, vermag de voorzieningenrechter niet in te zien. Het verbod om de woning aan derden af te staan kan moeilijk als onredelijk bezwarend worden aangemerkt, nu het ook uitgangspunt van de wetgever en algemeen gebruikelijk is dat een woning in beginsel bestemd is voor (eigen) bewoning door de huurder.
Voor zover het boetebeding onredelijk bezwarend zou zijn (waarover hierna meer), impliceert dat niet de (ver)nietig(baar)heid van de Algemene Bepalingen als geheel.
De inhoud van het in de Algemene Bepalingen opgenomen verbod op onderhuur kan dan ook aan [gedaagde] worden tegengeworpen, waarbij overigens wordt opgemerkt dat [gedaagde] ook al op grond van alleen de huurovereenkomst en de wettelijke bepalingen de woning zelf dient te bewonen en niet zonder toestemming van Toy Holding in onderhuur aan derden af mag staan.
4.4.
[gedaagde] heeft erkend de woning (in zijn geheel) diverse malen aan derden (toeristen) te hebben onderverhuurd, via Airbnb. Dit blijkt ook uit de verklaringen van [naam 3] en mr. Hammerstein tijdens de descente op 4 november 2014 in het kader van de onder 2.5 genoemde procedure en uit de teksten en recensies op de website van Airbnb. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit slechts incidenteel is gebeurd, met name af en toe in de weekends, en dat dit te maken had met de geluidsoverlast vanuit het beneden gelegen [café], waardoor hij noodgedwongen moest uitwijken naar de woning in de [adres 4], die hij, om diezelfde reden, samen met een vriend heeft gehuurd. [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat slechts van incidentele verhuur via Airbnb sprake is geweest. [gedaagde] zelf heeft desgevraagd verklaard in 2014 “ongeveer 10 keer” en in 2015 “10 à 12 x” (gedurende 2 of 3 nachten à € 119,- per nacht) de woning via Airbnb aan toeristen te hebben verhuurd. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als
‘incidenteel’ te kwalificeren, daargelaten dat ook ‘incidentele’ onderverhuur van de gehele woning als een tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst kan worden aangemerkt. Ook de tientallen recensies op Airbnb wijzen op het structureel ter beschikking stellen van de woning aan toeristen. Dat deze recensies voor het grootste deel betrekking zouden hebben op (een) andere woning(en) van de voormalige partner van [gedaagde], [naam 3], heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Daar komt bij dat het in gebruik geven van de woning aan derden door [gedaagde], na de brief van 4 november 2014, waarbij Toy Holding in niet mis te verstane bewoordingen heeft meegedeeld dat dit niet was toegestaan, niet is gestaakt, maar veeleer lijkt te zijn geïntensiveerd. Het jaar 2015 is immers pas voor de helft voorbij, terwijl de verhuur al minimaal gelijk lijkt te zijn aan die van 2014. Verder heeft [gedaagde] meegedeeld in de problemen te zullen komen als hij de woning niet langer kan verhuren, omdat hij dan de huur voor de woning aan de [adres 4] niet meer kan opbrengen, terwijl hij de inkomsten uit verhuur van de woning daarvoor nodig heeft. Ook dit wijst erop dat de woning stelselmatig wordt onderverhuurd.
4.6.
Dat dit alles een noodgreep zou zijn om aan de geluidsoverlast van [café] te ontkomen, heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar blijkt uit de door hem in het geding gebrachte sms-correspondentie dat hij in het verleden geluidsoverlast heeft ervaren en dat hij dat destijds bij de bedrijfsleider van het café onder de aandacht heeft gebracht, maar dat betrof de jaren 2011 en (de eerste helft van) 2012. [gedaagde] heeft de stelling van Toy Holding dat in 2012 isolatiemaatregelen zijn genomen, waarna hij niet meer heeft geklaagd, niet, althans onvoldoende, betwist. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] Toy Holding over deze door hem ervaren geluidsoverlast heeft aangeschreven, behoudens zijn bezwaar tegen de huurverhoging in 2012. Voorts blijkt uit de recensies van toeristen over de woning niets met betrekking tot geluidsoverlast. Maar zelfs als daarvan sprake is (geweest), dan zijn er andere methoden om dit aan te pakken en rechtvaardigt dat niet het zonder toestemming van de verhuurder onderverhuren van de woning.
4.7.
Al met al kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] door de woning aan derden (toeristen) in gebruik te geven tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat voldoende aannemelijk is dat (de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat) dit de ontbinding van de huurovereenkomst en dus de gevorderde ontruiming rechtvaardigt.
4.8.
Dat het verhuren van woningen via Airnbnb een betrekkelijk nieuw verschijnsel is waarover de politiek en rechters nog geen eenduidig beleid (zouden) hebben ontwikkeld, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. De casus ten grondslag liggend aan het vonnis van de kantonrechter waarop hij zich in dit verband heeft beroepen (van deze rechtbank van 26 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3903) verschilt in zoverre van de onderhavige zaak, dat in die zaak (behoudens een eenmalige uitzondering) sprake was van verhuur van (een) kamer(s), waarbij de huurster met haar kinderen gelijktijdig ook in de ter beschikking gestelde woning verbleef en dat de (onder)verhuur ten tijde van het vonnis was beëindigd. Voorts was geen sprake van meerdere door de desbetreffende huurster gehuurde woningen.
4.9.
De vraag of [gedaagde] al dan niet (ook) nog (regelmatig) zelf in de woning verblijft – waarover de lezingen van partijen tegenover elkaar staan – behoeft in het licht van het voorgaande geen beantwoording. In het kader van een belangenafweging wordt daarbij nog wel opgemerkt dat niet in geschil is dat [gedaagde] (mede-)huurder is van een (ruime) woning in Amsterdam, zodat aannemelijk is dat hij bij een ontruiming uit de woning nog wel een (ander) dak boven zijn hoofd heeft, waarin hij tot op heden, zoals ook kan worden afgeleid uit de verklaring van [naam 4] (geciteerd bij) 2.10 en uit het feit dat op het naambordje bij de deur (ook) zijn naam is vermeld, in elk geval (eveneens) met een zekere regelmaat verblijft.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde ontruiming wordt toegewezen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, wordt een ontruimingstermijn van drie (3) weken na de betekening van het vonnis daarbij redelijk geacht. De gebruiksvergoeding van € 945,40 per maand, voor de periode dat het gebruik door [gedaagde] van het gehuurde voortduurt zal eveneens worden toegewezen.
4.11.
Naast de ontruiming en de gebruiksvergoeding heeft Toy Holding veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van de contractuele boete, tot afdracht van de winst en tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4.12.
Voor de verschuldigdheid van de boete en de winstafdracht heeft Toy Holding zich beroepen op de Algemene Bepalingen, luidend:

Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.”
4.13.
Zoals hiervoor reeds overwogen bij 4.2 acht de voorzieningenrechter [gedaagde] in beginsel aan deze Algemene Bepalingen gebonden, nu voldoende aannemelijk is dat deze aan hem ter hand zijn gesteld. [gedaagde] heeft zich er echter tevens op beroepen dat de boetebepaling in de Algemene Voorwaarden onredelijk bezwarend is en daarom buiten toepassing dient te blijven. Op dit punt zal de voorzieningenrechter [gedaagde] volgen, op grond van de volgende overwegingen.
4.14.
Het beding op grond waarvan de boete wordt gevorderd betreft een algemene voorwaarde en vooralsnog wordt aangenomen dat [gedaagde] als ‘consument’ kan worden gekwalificeerd. Ingevolge artikel 3 lid 3 van de ‘Richtlijn oneerlijke bedingen’ kunnen als oneerlijk worden aangemerkt onder meer de bedingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn. Tot die bedingen behoort het beding (artikel 1 aanhef en onder e) dat tot doel of tot gevolg heeft ‘de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.’ Nu in het beding waarop de gevorderde boete is gebaseerd geen limiet is gesteld aan de te verbeuren boete, kan, zoals in dit geval, de boete oplopen tot een bedrag dat in geen redelijke verhouding meer staat tot de geleden schade. Dit betekent dat niet valt uit te sluiten dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat (op grond van artikel 3:40 lid 2 BW in verbinding met artikel 6:233 aanhef en onder a. BW) het boetebeding nietig is. De op grond daarvan gevorderde boete wordt daarom afgewezen.
4.15.
Wat betreft de afdracht van winst en de buitengerechtelijke kosten, waarvan de kosten voor het recherchebureau het overgrote deel uitmaken, geldt dat Toy Holding, mede gelet op de verzwaarde motiveringseisen die daaraan in kort geding worden gesteld, onvoldoende heeft gesteld ten aanzien van haar (separate) spoedeisend belang bij deze vorderingen. Ten aanzien van de kosten voor het recherchebureau heeft [gedaagde] daarnaast terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat deze noodzakelijk waren, nu [gedaagde] er nooit een geheim van heeft gemaakt dat hij de woning via Airbnb heeft verhuurd en Toy Holding via een rechtstreekse benadering van [gedaagde] waarschijnlijk ook antwoord op een aantal vragen had kunnen krijgen. Voor de overige kosten ontbreekt een deugdelijke grondslag. Daarnaast heeft [gedaagde] de hoogte van de genoemde vorderingen betwist, welke betwisting niet op voorhand als ongegrond terzijde kan worden geschoven. Ook deze vorderingen zijn daarom in dit kort geding niet toewijsbaar.
4.16.
De vordering tot het staken van de onderverhuuractiviteiten op straffe van een dwangsom wordt eveneens afgewezen, aangezien Toy Holding daarbij onvoldoende belang heeft, nu de ontruiming wordt toegewezen.
4.17.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van Toy Holding.
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie (3) weken na de betekening van dit vonnis de onroerende zaak aan het [adres 1] met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van Toy Holding, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde
5.2.
veroordeelt [gedaagde], indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en Toy Holding de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan Toy Holdingde kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot voldoening aan Toy Holding van een bedrag van
€ 945,40 per maand, onverminderd latere huurverhogingen, indien en voor zover het gebruik van de woning door of vanwege [gedaagde] voortduurt, voor of uiterlijk op de eerste dag van elke kalendermaand;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Toy Holding begroot op:
– € 77,84 € 77,84 aan explootkosten,
– € 77,84 € 613,- aan griffierecht en
– € 77,84 € 816,- aan salaris advocaat
alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MB