ECLI:NL:RBAMS:2015:4333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13/733004-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het overdragen en voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het overdragen en voorhanden hebben van (vuur)wapens van categorie II en III, alsook bijbehorende munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 november 2013 tot en met 14 februari 2014 betrokken was bij de overdracht van wapens en munitie, waaronder een stroomstootwapen en nabootsingen van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van het handelen van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verhandelen van wapens, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733004-14 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5, 8, 9, 11 en 26 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.Th. Sta en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.M. Rombouts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 27 mei 2014 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij:
in de periode van 22 november 2013 tot en met 14 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, wapens en/of munitie van categorie II en/of III heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad;
op 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
op 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, wapens van categorie I onder 7, zijnde nabootsingen van echte vuurwapens, aanwezig heeft gehad.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding: partiële nietigheid
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 zoals ten laste gelegd onder ‘h’ dat ziet op de zinsnede ‘
één of meer (onbekend gebleven) wapen(s) en/of munitie van categorie(ën) II en/of III, althans een hoeveelheid wapen(s) en/of patronen’ partieel nietig dient te worden verklaard, nu dit in het licht van het omvangrijke dossier onvoldoende is gespecificeerd en de dagvaarding in zoverre niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De dagvaarding zal dan ook in zoverre nietig worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in feit 1 onder a tot en met e ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 onder f en g, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte niet uit de bewijsmiddelen blijkt. De officier van justitie heeft voorts betoogd dat het onder 2 en 3 bewezen kan worden verklaard, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt voorop dat hij geen formele verweren in de zin van niet-ontvankelijkheidsverweren of bewijsuitsluitingsverweren voert. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder f en g ten laste gelegde, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte bij die onderdelen betrokken is geweest. De raadsman heeft verder bepleit, ten aanzien van het in feit 1 onder a tot en met e ten laste gelegde, dat verdachte de wapens al jaren in zijn bezit had en dat hij de wapens heeft verkocht aan de undercoveragenten, omdat hij daartoe is uitgelokt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft hij betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het aangetroffen stroomstootwapen niet werkte en derhalve niet is aan te merken als een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 1 onder f en g ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 1 onder f en g ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij deze feiten niet uit het dossier blijkt, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde. Uit het aanvullend wapenrapport [1] blijkt immers dat het stroomstootwapen niet werkend was en dat de kunststof kast in het stroomstootwapen, waarin de elektronica van het wapen zit, niet demontabel is. De rechtbank leidt hieruit af dat het defect niet eenvoudig verholpen kan worden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het voorwerp geen wapen betreft in de zin van artikel 2 categorie II van de Wet wapens en munitie, nu immers met het voorwerp geen elektrische stroomstoot kan worden gegeven en personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
4.3.2
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, zich schuldig heeft gemaakt aan het in feit 1 onder a tot en met e en in feit 3 ten laste gelegde, zoals in rubriek 5 weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 februari 2014 te Hoofddorp, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens wapens en/of munitie van categorie(ën) II en/of III heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad, te weten:
een wapen van categorie II, te weten een machinepistool, kaliber 9 x 19 mm br. en voorzien van de inscriptie "MICRO-UZI 9 mm IMI-ISREAL en
een wapen van categorie III, te weten een revolver , merk Zastava en model M83/93 en
een onderdeel en hulpstuk die specifiek bestemd waren voor een wapen van categorie II en van wezenlijke aard waren, te weten een patroonmagazijn, kaliber 9 x 19mm, geschikt voor een machinepistool, een wapen van categorie II en een geluidsdemper, kaliber 9 mm, geschikt om te worden bevestigd op het aangetroffen machinepistool van het onbekende merk en
munitie van categorie III, te weten 9 patronen, 9 mm luger en bodemstempel IMI 9 mm luger en
munitie van categorie III, te weten 6 patronen, kaliber .359 magnum en bodemstempel HP.357 magnum;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 18 februari 2014 te Hoofddorp, wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7º van de Wet Wapens en Munitie gelet op gelet op 3, onder a van de Regeling Wapens en Munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad, te weten:
een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een revolver welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een revolver van het merk Smith & Wesson model 19 combat en
een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool welke door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk IWI en model Desert Eagle en
een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool welke door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Smith & Wesson model 1911 Personal Defence.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in feit 1 onder a tot en met e en de onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een deels voorwaardelijke straf, zodat verdachte niet meer komt vast te zitten. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de media-aandacht die de zaak heeft gekregen en met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk feit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig gemaakt aan het overdragen en voorhanden hebben van (vuur)wapens van categorie II en III, bijbehorende munitie, een hulpstuk en een onderdeel. Het voorhanden hebben maar bovenal het overdragen/verhandelen van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Door dergelijk handelen wordt de maatschappelijke veiligheid immers ernstig aangetast, nu deze wapens en de bijbehorende munitie kunnen worden gebruikt voor ernstige criminele activiteiten. Verdachte heeft met deze overdracht een onaanvaardbaar risico opgeroepen voor het leven en de veiligheid van personen.
Daarnaast heeft verdachte nabootsingen van een revolver en pistolen voorhanden gehad. Deze wapens zijn voor bedreiging of afdreiging geschikt, zodat tegen het bezit van dergelijke voorwerpen streng dient te worden opgetreden.
Verdachte heeft wapens en munitie verkocht aan twee Britten die hadden verteld dat zij in Nederland waren om een schuld te innen. Verdachte heeft daarmee de bereidheid getoond zich bewust te begeven in een circuit waarin met zijn wapens vermoedelijk ernstige strafbare feiten zouden gaan worden gepleegd. Hij heeft zijn eigen belangen voorop gesteld en heeft niet gedacht aan de mogelijke gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de rechter is veroordeeld. De rechtbank weegt verder mee in het voordeel van verdachte dat hij steeds openheid van zaken heeft gegeven, hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en hij zijn leven weer probeert op te pakken. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 augustus 2014 dat over verdachte is uitgebracht en de brief van 19 mei 2015 van zorgbedrijf PsyQ.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging mede acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben en/of overdragen van (vuur)wapens varieert van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden tot negen maanden per (vuur)wapen. Voor het voorhanden en/of overdragen van munitie betreft het oriëntatiepunt een geldboete. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de straf de overgedragen munitie evenals de overgedragen patroonmagazijn en geluidsdemper als strafvermeerderende factor beschouwen.
Media-aandacht
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige strafzaak veel media-aandacht heeft gekregen. Dat deze zaak door de media is opgepikt en dat hierover gepubliceerd is, komt de rechtbank niet vreemd voor gelet op de aard en omvang van het opsporingsonderzoek.
Media-aandacht is nu eenmaal inherent aan dit soort strafzaken. Zoals blijkt uit de beoordeling van de zaak in dit vonnis, heeft de verdachte die aandacht mede door zijn eigen handelen op zich geladen. De rechtbank is het met de raadsman eens dat uitlatingen van (onder andere) de korpschef in de media onaanvaardbaar zijn geweest, maar de rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte door de genoemde uitlatingen in de media daadwerkelijk zodanig is benadeeld dat strafvermindering dat nadeel zou moeten compenseren. De rechtbank zal dan ook geen strafvermindering toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte – in afwijking van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd – partieel wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder 1 en geheel wordt vrijgesproken van feit 2 en gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet, alles overwegende, aanleiding een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van aanzienlijke duur passend. De rechtbank zal het bevel tot gevangenneming daarom afwijzen.

9.Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 5 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst te onttrekken aan het verkeer en het goed onder 6 terug te geven aan verdachte.
De raadsman heeft gesteld zich ten aanzien van het beslag te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 5 op de beslaglijst zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van het in beslag genomen goed onder 6 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36c, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het in feit 1 onder h ten laste gelegde nietig.
Verklaart het in feit 1 onder f en g en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in feit 1 onder a tot en met e en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 onder a
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
ten aanzien van feit 1 onder b
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 1 onder c
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 1 onder d en e
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
6 (zes)maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
de in beslaggenomen goederen onder 1 tot en met 5 op de beslaglijst
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
het in beslaggenomen goed onder 6 op de beslaglijst
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2015.

Voetnoten

1.ZD01.08.04.0212