ECLI:NL:RBAMS:2015:4331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13/733003-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van wapens en munitie met vrijspraak voor handel in wapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1961, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twee wapens en bijbehorende munitie, maar sprak hem vrij van de handel in wapens. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op meerdere data in juni 2015. De officier van justitie, mr. G.Th. Sta, vorderde een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder blijvende hersenbeschadiging en het ontbreken van recidivegevaar.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor een deel nietig was en dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de verkoop van wapens. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een schietsleutelhangel en een alarmpistool, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en besloot dat de gevangenisstraf niet langer mocht zijn dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van bepaalde in beslag genomen goederen en de teruggave van andere goederen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733003-14 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5, 8, 9, 11 en 26 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.Th. Sta en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Leferink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 27 mei 2014 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij:
in de periode van 22 november 2013 tot en met 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, wapens en munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen;
op 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, wapens en munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding: partiële nietigheid
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 zoals ten laste gelegd onder ‘h’ dat ziet op de zinsnede ‘
één of meer (onbekend gebleven) wapen(s) en/of munitie van categorie(ën) II en/of III, althans een hoeveelheid wapen(s) en/of patronen’ partieel nietig dient te worden verklaard, nu dit in het licht van het omvangrijke dossier onvoldoende is gespecificeerd en de dagvaarding in zoverre niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De dagvaarding zal dan ook in zoverre nietig worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het eerste feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1]). De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol van verdachte voor [medeverdachte 1]. De officier van justitie heeft ten aanzien van het tweede feit gesteld dat de wapens in het tuinhuisje van verdachte zijn aangetroffen in ‘zijn domein’ en dat hij derhalve wel op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde alsmede het in feit 2 onder c en e ten laste gelegde. De raadsman heeft ten aanzien van het eerste feit aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op 13 februari 2014 de aan de undercoveragenten geleverde wapens aan [medeverdachte 1] heeft overgedragen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat meerdere mensen toegang hadden tot het terrein en de schuur van verdachte en dat verdachte niet wist dat er een wapen van het merk Zastava in zijn schuur lag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiele vrijspraak
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij de verkoop en levering van wapens en munitie, zoals deze zijn opgenomen in de tenlastelegging, niet buiten redelijke twijfel uit het dossier blijkt.
De rechtbank gaat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] op 13 februari 2014 vanuit de Spyshop van [medeverdachte 2] met twee Britse undercoveragenten heeft onderhandeld over de verkoop van wapens en munitie. Nadat [medeverdachte 1] met deze undercoveragenten een prijs had afgesproken voor de wapens, is [medeverdachte 1] op de fiets de wapens gaan halen. [1] Direct nadat [medeverdachte 1] de Spyshop had verlaten heeft hij verdachte gebeld en gezegd dat hij langs zou komen voor ‘die banden, desnoods zonder binnenbanden’. [2] Uit de observaties blijkt dat [medeverdachte 1] vanuit de Spyshop rechtstreeks naar verdachte is gefietst, het terrein van verdachte is opgereden en even later fietsend het terrein weer heeft verlaten. [medeverdachte 1] is vervolgens in de richting van de [adres] gefietst. Toen [medeverdachte 1] daar aankwam, kwam medeverdachte [medeverdachte 3] uit de woning met een tas in zijn hand. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn vervolgens de boxengang binnen gegaan. Daarna is gezien dat [medeverdachte 1] de boxengang verliet en wegfietste en dat [medeverdachte 3] zonder tas de trap weer opliep. Toen [medeverdachte 1] weer bij de Spyshop aankwam, is waargenomen dat hij een tas uit zijn fietstas pakte en daarmee de Spyshop binnenging. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden op zijn minst genomen verdacht te noemen, maar kan de strafbare betrokkenheid van verdachte – bij de verkoop van de specifiek in de tenlastelegging opgenomen wapens en bijbehorende munitie – hieruit niet zonder meer worden afgeleid. De rechtbank wil aannemen dat waar over ‘banden en binnenbanden’ wordt gesproken dit is aan te merken als versluierd taalgebruik en dat [medeverdachte 1] en verdachte vermoedelijk spraken over wapens en munitie. [medeverdachte 1] heeft verdachte namelijk direct gebeld en bezocht nadat hij de undercoveragenten bepaalde wapens had verkocht. Echter, nu [medeverdachte 1] na zijn bezoek aan verdachte naar de [adres] is gefietst en aldaar van [medeverdachte 3] een tas overhandigd heeft gekregen en hij later met een tas de Spyshop is binnengegaan, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het verdachte is die in de avond van 13 februari 2014 de bedoelde wapens en/of munitie heeft overgedragen aan [medeverdachte 1]. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 2 onder b, c en e
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 2 onder b ten laste gelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat de taser een wapen van categorie II is in de zin van de Wet wapens en munitie. Het betreffende wapenrapport ontbreekt immers. Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem in feit 2 onder c en e ten laste gelegde, nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen van het merk Zastava en bijbehorende munitie in de schuur.
4.3.2
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, zich schuldig heeft gemaakt aan de in feit 2 onder a, d en f ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 bedoelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 18 februari 2014 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad:
a. een wapen van categorie II, te weten een schietsleutelhangel, merk onbekend en kaliber .22 lr en
d) een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, merk Albrecht Kind en model Berloque en
f) munitie van categorie III, te weten 2 patronen, kaliber 2 mm penvuur.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft blijvende hersenbeschadiging opgelopen, waardoor hij blijvend lawaai in zijn hoofd ervaart. De raadsman heeft verder verzocht er rekening mee te houden dat er geen recidivegevaar is en dat verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman verzoekt derhalve aan hem een voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee wapens en bijbehorende munitie.
Het voorhanden hebben van (vuur)wapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Door dergelijk handelen wordt de maatschappelijke veiligheid immers ernstig aangetast, nu deze wapens en de bijbehorende munitie kunnen worden gebruikt voor ernstige criminele activiteiten. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbaar risico opgeroepen voor het leven en de veiligheid van personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel van 14 april 2015 uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in 2007 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het bezit en de handel in wapens.
De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door de verdediging ter terechtzitting naar voren zijn gebracht met verwijzing naar een voorlichtingsrapport van 20 mei 2014, opgesteld door A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging mede acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens varieert van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden tot negen maanden per (vuur)wapen. Voor het voorhanden hebben van munitie betreft het oriëntatiepunt een geldboete. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de straf de aangetroffen munitie als strafvermeerderende factor beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte – in afwijking van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd – wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en partieel wordt vrijgesproken van feit 2 en gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in sterk matigende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet, alles overwegende, aanleiding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt. De rechtbank zal het bevel tot gevangenneming derhalve afwijzen.

9.Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 2 tot en met 5 en 16 tot en met 31 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst te onttrekken aan het verkeer en de goederen onder 1 en 6 tot en met 12 terug te geven aan verdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De in beslag genomen goederen onder 2 tot en met 5 en 16 tot en met 31 op de beslaglijst zullen worden onttrekken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 1 en 6 tot en met 12 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het in feit 1 onder h ten laste gelegde nietig.
Verklaart het onder 1 en in feit 2 onder b, c en e ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in feit 2 onder a, d en f ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in feit 2 onder a bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
ten aanzien van het in feit 2 onder d bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van het in feit 2 onder f bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
goederen onder 2 tot en met 5 en 16 tot en met 31 op de beslaglijst
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
goederen onder 1 en 6 tot en met 12 op de beslaglijst
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2015.

Voetnoten

1.ZD01.06.06.0032-0035
2.ZD01.06.02.0563
3.ZD01.07.02.0148 e.v.