4.3.1Partiele vrijspraak
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij de verkoop en levering van wapens en munitie niet uit het dossier blijkt.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] (verder [medeverdachte 2]) eigenaar was van de syshop [winkel A] en dat de broer van verdachte, [medeverdachte 1] als vaste medewerker van de Spyshop kan worden beschouwd. Op grond van verschillende OVC-gesprekkenstelt de rechtbank voorts vast dat verdachte bij gelegenheid hand-en-spandiensten verrichtte voor voornoemde medeverdachten. Zo haalde hij op verzoek van [medeverdachte 1] een lipstick (taser), een aansteker (peppersspray) of een jammer uit de woning aan de [adres] die hij vervolgens naar de Spyshop bracht. De rechtbank stelt vast dat onder andere [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] (verder [medeverdachte 3]) in de periode vanaf 13 februari 2014, onder meer vanuit diezelfde shop, wapens en munitie aan Britse undercoveragenten hebben verkocht en geleverd. Echter, uit het dossier blijkt niet dat verdachte daarbij op enigerlei wijze betrokken is geweest. Verder dan de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van een taser of pepperspray gaat het niet. Uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkt immers niet dat verdachte heeft deelgenomen aan de gesprekken en onderhandelingen met de undercoveragenten, dat hij de wapens en munitie zoals deze zijn opgenomen in de tenlastelegging heeft opgehaald of geleverd of dat hij heeft gedeeld in de opbrengst. Daarnaast kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte wist dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wapens verkochten. Kortom, het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om verdachte aan te merken als medeplichtige bij de handel in wapens en meer specifiek de wapens zoals deze onder a tot en met g en i tot en met n ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van het in feit 1 onder h ten laste gelegde, het stroomstootwapen, oordeelt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat dit specifieke wapen in de periode van 15 oktober 2012 tot en met 18 februari 2014 is overgedragen aan de undercoveragente, nu uit de kennisgeving van inbeslagneming alsmede het proces-verbaal van wapenonderzoek blijkt dat dit wapen pas op 16 april 2014 in beslag is genomen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 2 onder gedachtestreepjes 1 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 2 onder gedachtestreepjes 1 en 4 ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van het alarmpistool en de munitie niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4 ten laste gelegde
Onder feit 4 zijn handelingen ten laste gelegd ten aanzien van in totaal 38 zogeheten ‘jammers’.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring ten aanzien van de onder b en c genoemde jammers.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde jammers, om verschillende redenen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van verdachte bij de onder a genoemde vijfentwintig ‘Schiphol-jammers’. Voor dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal daarom vrijspraak volgen.
Ten aanzien van de overige dertien jammers overweegt de rechtbank als volgt. Het voorhanden hebben van jammers is slechts strafbaar (op grond van het bepaalde in artikel 161sexies, tweede lid, Sr) indien wordt bewezen verklaard dat verdachte deze jammers voorhanden heeft gehad of ter beschikking heeft gesteld, met het oogmerk dat daarmee stoornis in de gang of in de werking van enig geautomatiseerd werk of werk voor telecommunicatie wordt veroorzaakt. De rechtbank constateert dat het bedoelde oogmerk niet in de tenlastelegging is opgenomen. Dat betekent dat de rechtbank, ook bij een bewezenverklaring van hetgeen is tenlastegelegd, niet zal toekomen aan de kwalificatie daarvan als een strafbaar feit. Verdachte zal in dat geval moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank realiseert zich dat de wet, strikt genomen, een beoordeling van de bewijsvraag vergt, hetgeen onder meer een beschouwing vereist van de verschillende door de raadsman opgeworpen verweren. Dat zou een behoorlijk uitgebreide exercitie worden, die - gelet op het voorgaande - hoe dan ook niet kan leiden tot de vaststelling dat verdachte enig strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank zal zich die exercitie echter besparen, nu zij het niet verantwoord acht de schaarse capaciteit van de rechtspraak in te zetten voor de uitgebreide bespreking van een vraagstuk waar nauwelijks enig reëel belang mee zou worden gediend. Aangezien men kan aannemen dat bovengenoemde tekortkoming in de tenlastelegging het gevolg is van een vergissing, veronderstelt de rechtbank dat het ook niet de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om de rechtbank het genoemde vraagstuk onder deze omstandigheden voor te leggen. Met deze overwegingen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem onder 4 ten laste gelegde.
4.3.3Nadere overweging
Wetenschap wapens
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de pepperspray en stroomstootwapens in de woning aan de [adres] en dat hij daarom ook niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voorhanden hebben van deze wapens. Ter onderbouwing van het betoog heeft de raadsman aangevoerd dat de wapens in afgesloten ruimten lagen en aan het zicht waren onttrokken. De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar de verschillende tapgesprekken tussen verdachte en zijn broer, [medeverdachte 1], waaruit blijkt dat verdachte van zijn broer opdrachten kreeg pepperspray en stroomstootwapens uit de woning aan de [adres] te halen en deze naar de Spyshop te brengen. In die gesprekken wordt ook verwezen naar verschillende locaties in het huis waar deze goederen zouden moeten liggen. Verdachte wist dus van de aanwezigheid van de wapens in de woning aan de [adres]. Nu verdachte regelmatig in die woning verbleef, bevonden de wapens zich ook in de machtssfeer van verdachte. Hiervoor is niet noodzakelijk dat de wapens verdachte toebehoorden, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de wapens had.
Jammer feit 3
Uit het tussen verdachte en zijn broer getapte gesprek blijkt dat de in de nacht van 8 februari 2014 aangehouden drie verdachten een hek kapot hadden gemaakt, binnen zijn gegaan en dingen bekeken hebben, waarna zij zijn aangehouden toen zij onderweg terug waren naar de auto. In die auto is een goudkleurige jammer aangetroffen. Als [medeverdachte 1] dan aan verdachte vraagt: “
Hebben ze dat goud bij jullie gevonden?”en [medeverdachte 1] antwoordt: “
Ja. Ze zijn de auto aan het doorzoeken”en “
Ja, ze hebben het bij ons gevonden”dan kan het niet anders dan dat met ‘goud’ wordt gedoeld op de jammer. Te meer nu uit niets blijkt dat er nog andere zaken zijn aangetroffen in de auto. Verdachte zegt later in datzelfde gesprek tegen zijn broer op de vraag of ze wapens hebben:
“Nee, we hebben niks behalve dat goud.”Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen.