ECLI:NL:RBAMS:2015:4330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13/733002-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en taakstraf voor verdachte in wapenbezit en gebruik van jammers

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992, heeft de rechtbank Amsterdam op 3 juli 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de handel in wapens en het voorhanden hebben van jammers. Tijdens de zittingen op 5, 8, 9, 11 en 26 juni 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het voorhanden hebben van wapens van categorie II en III en het bezit van een jammer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor een deel nietig was en dat de verdachte niet voldoende bewijs kon worden aangetoond voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen, maar achtte bewezen dat hij op 18 februari 2014 wapens van categorie II voorhanden had en op 8 februari 2014 een jammer. De rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van deze wapens en jammers een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij de taakstraf niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordeling voor openlijke geweldpleging en zijn huidige situatie waarin hij zijn leven weer op de rails heeft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733002-14 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5, 8, 9, 11 en 26 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.Th. Sta en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 27 mei 2014 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij:
zich in de periode van 15 oktober 2012 tot en met 18 februari 2014 schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid tot en/of bij het tezamen en in vereniging met anderen (als beroep of gewoonte) overdragen en/of zonder erkenning verhandelen van wapens en munitie van categorie II en/of III;
op 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, wapens van categorie II en III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
op 8 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een jammer aanwezig heeft gehad;
in de periode van 5 maart 2013 tot en met 18 februari 2014 tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, hoeveelheden jammers heeft verkocht, ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding: partiële nietigheid
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 zoals ten laste gelegd onder ‘o’ dat ziet op de zinsnede ‘
één of meer (onbekend gebleven) wapen(s) en/of munitie van categorie(ën) II en/of III, althans een hoeveelheid wapen(s) en/of patronen’ partieel nietig dient te worden verklaard, nu dit in het licht van het omvangrijke dossier onvoldoende is gespecificeerd en de dagvaarding in zoverre niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De dagvaarding zal dan ook in zoverre nietig worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3 en 4 onder b en c ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het in feit 4 onder a ten laste gelegde heeft hij vrijspraak gevorderd. De officier van justitie wijst ten aanzien van het feit onder 1 op verschillende tapgesprekken, waaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] (verder [medeverdachte 1]) verdachte belde met het verzoek ‘aanstekers’ te halen uit het ouderlijk huis en naar de shop te brengen. Verdachte wist waar hij mee bezig was en wat hij voor anderen moest doen. Zijn opzet was derhalve gericht op zijn eigen bijdrage en op het misdrijf dat hij ondersteunde. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 onder b en c ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte 1], gelet op de OVC gesprekken en verschillende verklaringen van hun familieleden, de in hun woning en op 8 februari 2014 bij verdachte aangetroffen voorwerpen tezamen aanwezig hebben gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van voldoende bewijs. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat verdachte geen enkel aandeel heeft gehad of ondersteuning heeft geleverd bij de totstandkoming van het gronddelict. Er is niet voldaan aan het dubbel opzetvereiste. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van wapens in de woning.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 en 4 betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat, waar in de tapgesprekken over ‘gouden of golden’ werd gesproken, het over jammers zou moeten gaan, immers valt niet uit te sluiten dat daar iets anders mee wordt bedoeld. De raadsman heeft verder bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat de jammer in de auto aanwezig was dan wel dat hij wist dat de jammers in zijn woning lagen of dat hij betrokken was bij de verkoop van de jammer in de Spyshop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiele vrijspraak
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij de verkoop en levering van wapens en munitie niet uit het dossier blijkt.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] (verder [medeverdachte 2]) eigenaar was van de syshop [winkel A] en dat de broer van verdachte, [medeverdachte 1] als vaste medewerker van de Spyshop kan worden beschouwd. Op grond van verschillende OVC-gesprekken [1] stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte bij gelegenheid hand-en-spandiensten verrichtte voor voornoemde medeverdachten. Zo haalde hij op verzoek van [medeverdachte 1] een lipstick (taser), een aansteker (peppersspray) of een jammer uit de woning aan de [adres] die hij vervolgens naar de Spyshop bracht. De rechtbank stelt vast dat onder andere [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] (verder [medeverdachte 3]) in de periode vanaf 13 februari 2014, onder meer vanuit diezelfde shop, wapens en munitie aan Britse undercoveragenten hebben verkocht en geleverd. Echter, uit het dossier blijkt niet dat verdachte daarbij op enigerlei wijze betrokken is geweest. Verder dan de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van een taser of pepperspray gaat het niet. Uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkt immers niet dat verdachte heeft deelgenomen aan de gesprekken en onderhandelingen met de undercoveragenten, dat hij de wapens en munitie zoals deze zijn opgenomen in de tenlastelegging heeft opgehaald of geleverd of dat hij heeft gedeeld in de opbrengst. Daarnaast kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte wist dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wapens verkochten. Kortom, het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om verdachte aan te merken als medeplichtige bij de handel in wapens en meer specifiek de wapens zoals deze onder a tot en met g en i tot en met n ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van het in feit 1 onder h ten laste gelegde, het stroomstootwapen, oordeelt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat dit specifieke wapen in de periode van 15 oktober 2012 tot en met 18 februari 2014 is overgedragen aan de undercoveragente, nu uit de kennisgeving van inbeslagneming alsmede het proces-verbaal van wapenonderzoek blijkt dat dit wapen pas op 16 april 2014 in beslag is genomen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
Vrijspraak ten aanzien van het in feit 2 onder gedachtestreepjes 1 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 2 onder gedachtestreepjes 1 en 4 ten laste gelegde, nu de strafbare betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van het alarmpistool en de munitie niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4 ten laste gelegde
Onder feit 4 zijn handelingen ten laste gelegd ten aanzien van in totaal 38 zogeheten ‘jammers’.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring ten aanzien van de onder b en c genoemde jammers.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde jammers, om verschillende redenen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van verdachte bij de onder a genoemde vijfentwintig ‘Schiphol-jammers’. Voor dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal daarom vrijspraak volgen.
Ten aanzien van de overige dertien jammers overweegt de rechtbank als volgt. Het voorhanden hebben van jammers is slechts strafbaar (op grond van het bepaalde in artikel 161sexies, tweede lid, Sr) indien wordt bewezen verklaard dat verdachte deze jammers voorhanden heeft gehad of ter beschikking heeft gesteld, met het oogmerk dat daarmee stoornis in de gang of in de werking van enig geautomatiseerd werk of werk voor telecommunicatie wordt veroorzaakt. De rechtbank constateert dat het bedoelde oogmerk niet in de tenlastelegging is opgenomen. Dat betekent dat de rechtbank, ook bij een bewezenverklaring van hetgeen is tenlastegelegd, niet zal toekomen aan de kwalificatie daarvan als een strafbaar feit. Verdachte zal in dat geval moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank realiseert zich dat de wet, strikt genomen, een beoordeling van de bewijsvraag vergt, hetgeen onder meer een beschouwing vereist van de verschillende door de raadsman opgeworpen verweren. Dat zou een behoorlijk uitgebreide exercitie worden, die - gelet op het voorgaande - hoe dan ook niet kan leiden tot de vaststelling dat verdachte enig strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank zal zich die exercitie echter besparen, nu zij het niet verantwoord acht de schaarse capaciteit van de rechtspraak in te zetten voor de uitgebreide bespreking van een vraagstuk waar nauwelijks enig reëel belang mee zou worden gediend. Aangezien men kan aannemen dat bovengenoemde tekortkoming in de tenlastelegging het gevolg is van een vergissing, veronderstelt de rechtbank dat het ook niet de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om de rechtbank het genoemde vraagstuk onder deze omstandigheden voor te leggen. Met deze overwegingen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem onder 4 ten laste gelegde.
4.3.2
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 is weergegeven.
4.3.3
Nadere overweging
Wetenschap wapens
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de pepperspray en stroomstootwapens in de woning aan de [adres] en dat hij daarom ook niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voorhanden hebben van deze wapens. Ter onderbouwing van het betoog heeft de raadsman aangevoerd dat de wapens in afgesloten ruimten lagen en aan het zicht waren onttrokken. De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar de verschillende tapgesprekken tussen verdachte en zijn broer, [medeverdachte 1], waaruit blijkt dat verdachte van zijn broer opdrachten kreeg pepperspray en stroomstootwapens uit de woning aan de [adres] te halen en deze naar de Spyshop te brengen. In die gesprekken wordt ook verwezen naar verschillende locaties in het huis waar deze goederen zouden moeten liggen. Verdachte wist dus van de aanwezigheid van de wapens in de woning aan de [adres]. Nu verdachte regelmatig in die woning verbleef, bevonden de wapens zich ook in de machtssfeer van verdachte. Hiervoor is niet noodzakelijk dat de wapens verdachte toebehoorden, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de wapens had.
Jammer feit 3
Uit het tussen verdachte en zijn broer getapte gesprek blijkt dat de in de nacht van 8 februari 2014 aangehouden drie verdachten een hek kapot hadden gemaakt, binnen zijn gegaan en dingen bekeken hebben, waarna zij zijn aangehouden toen zij onderweg terug waren naar de auto. In die auto is een goudkleurige jammer aangetroffen. Als [medeverdachte 1] dan aan verdachte vraagt: “
Hebben ze dat goud bij jullie gevonden?”en [medeverdachte 1] antwoordt: “
Ja. Ze zijn de auto aan het doorzoeken”en “
Ja, ze hebben het bij ons gevonden”dan kan het niet anders dan dat met ‘goud’ wordt gedoeld op de jammer. Te meer nu uit niets blijkt dat er nog andere zaken zijn aangetroffen in de auto. Verdachte zegt later in datzelfde gesprek tegen zijn broer op de vraag of ze wapens hebben:
“Nee, we hebben niks behalve dat goud.”Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 en 4.3.3 vervatte bewijsmiddelen en overwegingen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 18 februari 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie II voorhanden heeft gehad, te weten:
  • veertien wapens van categorie II, te weten een busje pepperspray, met opschrift Pfefferspray Selbstschutz en een busje met CS-gas, merk UMAREX, Perfecta CS, Stop Attack en een busje met CS-gas, merk PISTO Concorde en elf busjes pepperspray, met opschrift van Chinese tekens en/of in de vorm van een aansteker en
  • achttien wapens van categorie II, te weten twee stroomstootwapens, merk Terminator 007, Car-Key Stunn Gun en met bijzonderheid BMW Logo en vier stroomstootwapens, merk YUSHUN en model dYS-968-100.D.Z. en in de vorm van een lipstick en tien stroomstootwapens, merk YUSHUN en model dYS-968-100.D.Z. en één stroomstootwapen, in de vorm van een mobiele telefoon en één stroomstootwapen, in de vorm van een mobiele telefoon en model JJ-6500;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 8 februari 2014 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, één GSM- en/of UMTS-jammer zijnde een apparaat, bedoeld om het mobiel telefoonverkeer in GSM- en/of UMTS frequentiebanden in de directe omgeving van het apparaat geheel onmogelijk te maken door het uitzenden van een breedbandig stoorsignaal geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1, 2, 3 en 4 onder b en c bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het gegeven dat de ten laste gelegde periode te ruim is genomen en dat als verdachte al enig strafbaar feit heeft gepleegd, dat vanaf 21 september 2014 is. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte weer op school zit, zijn leven weer heeft opgepakt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn toekomstplannen zou verstoren. De raadsman heeft derhalve verzocht een straf op te leggen overeenkomstig de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een jammer en meerdere busjes pepperspray en stroomstootwapens voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Voorts is bewezen dat verdachte zonder vergunning een signaal jammer aanwezig had. Een signaal jammer is gebouwd en ontworpen om mobiel telefoonverkeer en plaatsbepaling door middel van het GPS systeem te verstoren dan wel onmogelijk te maken en wordt in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. De verstoring van het gsm- en gps-verkeer door signaal jammers kan tevens voor levensgevaarlijke situaties zorgen, omdat ook hulpdiensten in de directe omgeving niet meer mobiel bereikbaar zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel van 14 april 2015 uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in 2009 voor openlijke geweldpleging is veroordeeld tot een werkstraf, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor een feit als het onderhavige.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte – in afwijking van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd – wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, partieel van feit 2 en geheel wordt vrijgesproken van feit 4 en gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in sterk matigende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het in feit 1 onder o ten laste gelegde nietig.
Verklaart het in feit 1, feit 2 onder gedachtestreepjes 1 en 4 en feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in feit 2 onder gedachtestreepjes 2 en 3 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2015.

Voetnoten

1.ZD01.06.02.0089, ZD01.06.02.0090, ZD01.06.02.0096