ECLI:NL:RBAMS:2015:421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13/993030-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van CEO en CFO van een internationaal transportbedrijf voor feitelijk leidinggeven aan fraude en oplichting

In de zaak tegen de CEO en CFO van een internationaal transportbedrijf heeft de rechtbank Amsterdam op 21 januari 2015 uitspraak gedaan. De verdachten werden beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan grootschalige fraude door middel van valse facturen en documenten, evenals oplichting van investeerders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CEO en CFO verantwoordelijk waren voor de manipulatie van financiële gegevens, wat resulteerde in aanzienlijke verliezen voor de investeerders. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat twee andere verdachten niet schuldig waren aan het feitelijk leidinggeven aan de fraude. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat werd gestart na signalen van financiële onregelmatigheden binnen het bedrijf. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, een investeringsmaatschappij, niet-ontvankelijk verklaard omdat aan de verdachten geen straf of maatregel was opgelegd. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachten vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij feitelijk leiding hadden gegeven aan de strafbare gedragingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993030-12 (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
in [land] verblijvende op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12, 13, 18, 20 en 21 november 2014 en 7 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. C. Goedegebuure en J.J.M. van Dis - Setz en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Paardekooper naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan, dan wel opdracht geven tot
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 1] (gemeente [plaats 2]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 3] (Hongarije) ten aanzien van de (digitale) administratie van [transportonderneming] Hungary Kft van 2005 en/of 2006 en/of de inkoopadministratie
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 1] en/of [plaats 4], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 3] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal facturen
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 1] en/of [plaats 4], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 3] (Hongarije) ten aanzien van een drietal documenten die betrekking hebben op [bedrijf 1]
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 1] (gemeente [plaats 2]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 3] (Hongarije) ten aanzien een twee Excelbestanden
  • opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 juli 2007 te [plaats 1] (gemeente [plaats 2]) en/of [plaats 4], in elk geval in Nederland, door die geschriften, te weten een vals/vervalst due diligence rapport en een vals/vervalst interim financieel rapport aan meerdere bankinstellingen en/of aandeelhouders te verstrekken
Daarnaast is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het als bestuurder van [transportonderneming] Beheer B.V. op 14 april 2006 te [plaats 4] en/of [plaats 1] (gemeente [plaats 2]), althans te Nederland, althans te Hongarije, openbaar maken of openbaarmaking opzettelijk toelaten van een onware (geconsolideerde) balans en/of winst- en verliesrekening en/of een onware toelichting op die stukken van [transportonderneming] Beheer B.V.
(feit 5 cumulatief).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest de in de achtste regel van het onder 3 ten aanzien van [bedrijf 1] (ten aanzien van D-210) ten laste gelegde datum “31 december 2006” als “30 oktober 2006”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging van medeverdachten is betoogd dat het Openbaar Ministerie (deels) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van een aantal ten laste gelegde omdat Nederland ten aanzien van die feiten geen rechtsmacht heeft, nu die feiten in het buitenland zijn gepleegd door een buitenlandse rechtspersoon.
De rechtbank verwerpt de verweren ten aanzien van de rechtsmacht en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat Nederland alleen rechtsmacht heeft met betrekking tot feiten die door een Nederlander buiten Nederland worden gepleegd voor zover het feiten betreft die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar die feiten zijn begaan, straf is gesteld. Uit het dossier blijkt dat een aantal strafbare handelingen, ten laste gelegd onder 2 t/m 4, (deels) zou zijn begaan buiten Nederland, te weten in Hongarije. De rechtbank stelt echter vast dat Nederland ook ten aanzien van deze feiten rechtsmacht heeft, nu aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Deze feiten zijn immers in de Nederlandse strafwet als misdrijf aangemerkt op grond van artikel 225, eerste of tweede lid, en daarnaast is op deze feiten ook in het Hongaarse Wetboek van Strafrecht, in Hoofdstuk XVOI, Sectie 274 en/of 276 straf gesteld. De omstandigheid dat het Hongaarse Wetboek van Strafrecht de daderschapsvorm ‘feitelijk leiding geven’ niet kent, doet, conform jurisprudentie van de Hoge Raad, aan het voorgaande niet af. [1]
Verder is nog van belang dat, zoals in rubriek 6 nader uiteen zal worden gezet, de rechtbank van oordeel is dat verboden gedragingen die feitelijk zijn uitgevoerd door of ten behoeve van de (dochter)maatschappijen [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Hungary Kft en [transportonderneming] [plaats 5] B.V. strafrechtelijk kunnen worden toegerekend aan de (moeder)maatschappij [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Uit het dossier blijkt immers dat deze handelingen (deels) zijn verricht door personen die werkzaam waren ten behoeve van de moedermaatschappij, dat alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen zijn verricht met het doel om de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] groep – welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. – beter voor te laten komen dan deze daadwerkelijk waren en dus dienstig waren aan de moedermaatschappij en dat de moedermaatschappij erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten – voor zover zij kunnen worden bewezen – in ieder geval zijn medegepleegd door [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. Het verweer, dat een deel van de ten laste gelegde feiten slechts buiten Nederland door een buitenlandse rechtspersoon is gepleegd, faalt derhalve en de officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden waardoor de ontvankelijkheid van de officieren van justitie wordt aangetast.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De transportonderneming [transportonderneming] is in 1928 gestart in [plaats 5] als een familiebedrijf. Als de derde generatie in de persoon van [medeverdachte 1] in 1996 de leiding van het bedrijf van zijn vader [persoon 1] overneemt is er sprake van een internationaal transportbedrijf met buitenlandse vestigingen in Turkije en Hongarije. Na het aantreden van [medeverdachte 1] als leidinggevende maakt het bedrijf, met name in Oost-Europa, een snelle groei door. Eind 1996 wordt in Nederland een nieuwe vestiging geopend op het industrieterrein in [plaats 2]. Vanaf 1998 worden investeringen in Hongarije opgevoerd. [transportonderneming] wordt een volledige logistieke dienstverlener, die in Hongarije kan beschikken over een logistiek distributiecentrum ter grootte van 100.000 vierkante meter. De activiteiten van de onderneming verschuiven eind jaren ‘90 van de 20e eeuw met name van Nederland naar Hongarije. Eind 2005 wordt ook begonnen met de bouw van een distributiecentrum in Roemenië dat in juli 2007 wordt geopend. Verder is de groei van de onderneming ook zichtbaar in de toename van het aantal personeelsleden dat bij de onderneming werkt. Van een familieonderneming groeit het bedrijf in de loop van de jaren uit tot een bedrijf met ongeveer 2.350 werknemers in Nederland, Hongarije en Turkije. De groei doet zich tenslotte ook voor in de gerapporteerde omzet van de onderneming, van 7,25 miljoen gulden in 1997-1998 tot 76 miljoen euro in 2004, 95 miljoen euro in 2005 en 104 miljoen euro in 2006.
De snelle expansie van de [transportonderneming] onderneming, werd gerealiseerd met onder andere financieringen van [bank 1] en de [bank 2]. Aanhoudende liquiditeitstekorten deden (onder meer) de [bank 2] eind 2005 echter besluiten het management van de [transportonderneming] Groep te adviseren op zoek te gaan naar een overnamepartner of een investeringsmaatschappij. Dit om de onderneming (deels) te laten (her)financieren. Het management heeft in [investeringsmaatschappij A] B.V. (verder [investeringsmaatschappij A]) een geïnteresseerde investeringsmaatschappij gevonden. [investeringsmaatschappij A] wilde als investering een deel van de aandelen van de [transportonderneming] onderneming overnemen.
Op 10 mei 2006 vond er vervolgens een herstructurering van de [transportonderneming] Groep plaats. Tot die datum vielen de vennootschappen [transportonderneming] Holding B.V. (gevestigd in [plaats 5]), [transportonderneming] B.V.(gevestigd in [plaats 1]), [transportonderneming] Hungary Kft (gevestigd in [plaats 3], Hongarije), [transportonderneming] SA (gevestigd in Turkije) en [transportonderneming] SRL (gevestigd in Roemenië) direct dan wel indirect onder [transportonderneming] Beheer B.V. De aandelen van de verschillende [transportonderneming] ondernemingen, die tot dan toe volledig in handen waren van de holding, [transportonderneming] Beheer B.V., werden verkocht aan de nieuwe holding, [transportonderneming] Investments B.V. [bank 1] trad als aandeelhouder van [transportonderneming] Beheer B.V. – van 16 september 2005 tot 10 mei 2006 beschikte [bank 1] over 10% van de aandelen van [transportonderneming] Beheer B.V. – terug waardoor vanaf 10 mei 2006 [medeverdachte 1] en zijn vader (opnieuw) de enige aandeelhouders werden van [transportonderneming] Beheer B.V. Vervolgens kocht [transportonderneming] Beheer B.V. per direct 32,5% van de aandelen [transportonderneming] Investments B.V. [bank 3], [bank 2], [bank 1] en [investeringsmaatschappij A] financierden op 10 mei 2006 [transportonderneming] Investments B.V. [investeringsmaatschappij A] verkreeg 48,8% van de aandelen van [transportonderneming] Investments B.V. en [bank 1] (samen met enkele managementleden van de [transportonderneming] Groep) 18,7%. Met deze financieringen werden de oude schulden van de [transportonderneming] Groep (d.w.z. schulden van [transportonderneming] Beheer B.V. aan hoofdzakelijk [bank 2], [bank 3] en [bank 1]) afgelost. Na deelname van [investeringsmaatschappij A] bleef er echter vanwege liquiditeitsspanningen behoefte bestaan aan (aanvullende) kredietverlening en om die reden hebben [bank 2] en investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] in juli 2007 een noodkrediet verstrekt.
In het voorjaar van 2007 heeft [persoon 2], CFO van de [transportonderneming] Groep, in persoonlijke gesprekken aan [persoon 3], voorzitter van de Raad van Commissarissen (verder RvC), gemeld dat hij geen verantwoordelijkheid kon dragen voor de gerapporteerde cijfers van de onderneming. Hij had diverse onjuistheden en/of tekortkomingen in de cijfers van de [transportonderneming] Groep geconstateerd. Hij heeft zijn constateringen in een lijst van 16 punten aan de RvC gemeld. Op deze 16-puntenlijst heeft [medeverdachte 1] op 24 mei 2007 in een extra vergadering van de RvC gereageerd met behulp van onder meer de accountant. Hij heeft per punt een inhoudelijke reactie gegeven en naar de mening van de RvC werden de punten afdoende weerlegd. Feitelijk bleef er één punt staan. Dit punt had betrekking op een factuur van de [transportonderneming] Groep gericht aan [bedrijf 2]. Uit deze factuur kon worden opgemaakt dat de [transportonderneming] Groep kennelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijf 2] en [bedrijf 2] hiervoor € 1.200.000, - diende te betalen. [medeverdachte 1] heeft tijdens de bewuste vergadering van de RvC toegegeven dat deze factuur niet aan [bedrijf 2] was verzonden en dat hij de € 1.200.000, - vanuit eigen middelen had ingebracht. De RvC vond dit punt onacceptabel, maar is na wikken en wegen akkoord gegaan met de verklaring van [medeverdachte 1] en hij mocht aanblijven als CEO. Wel kreeg hij zogezegd een gele kaart met een rood randje. Toen is ook afgedwongen dat er een zware interim CFO zou komen, die een volledig mandaat zou krijgen om te doen en laten wat nodig was.
Op 10 juli 2007 besloot de RvC van de [transportonderneming] Groep echter tot het vervangen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], als respectievelijk CEO en CFO. De RvC heeft vervolgens twee interim-managers aangesteld, te weten [persoon 4] (CEO) en [persoon 5] (CFO). Verder besloot de RvC, in overleg met de financiers, tot het instellen van een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de aanhoudende financiële problemen voordat verdere kredietverruiming aan de orde kon komen.
Op 14 september 2007 is het faillissement uitgesproken van [transportonderneming] Investments B.V. en [transportonderneming] B.V. [transportonderneming] Beheer B.V. failleerde op 2 oktober 2007. Het Hongaarse deel van de onderneming is in november 2007 in staat van faillissement geraakt.
De uitkomst van het onderzoek, onder leiding van de interim CEO en CFO, was voor [investeringsmaatschappij A] en de banken aanleiding om fraude bij de [transportonderneming] Groep te veronderstellen. Er zou namelijk onder andere niet bestaande omzet zijn verantwoord. Aan [onderzoeksbureau A], een particulier onderzoekbureau, onder meer gespecialiseerd in forensische accountancy, is een onderzoeksopdracht verstrekt het vermoeden van fraude bij de [transportonderneming] Groep nader te onderzoeken. [onderzoeksbureau A] heeft dit onderzoek uitgevoerd tussen 16 september 2007 en 11 juli 2008. Met een definitieve rapportage ten behoeve van de opdrachtgevers, onder de titel
"Rapportage inzake onderzoek Project Fox"heeft [onderzoeksbureau A] d.d. 23 oktober 2008 haar onderzoek afgesloten. Dit uitkomsten van dit private onderzoek kunnen op hoofdlijnen als volgt samengevat worden:
  • dat in de omzet van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 valse omzet tot een bedrag van ongeveer € 59 miljoen is opgenomen en dat er derhalve ook valse winst is verantwoord;
  • dat er valse activeringen in de (immateriële) en materiële valse activa (afgekort (I)MVA) zijn geconstateerd, tot een bedrag van € 47,8 miljoen. Dit staat in verband met valse omzetboekingen;
  • dat de intercompany rekeningen (IC) van [transportonderneming] B.V. en [transportonderneming] Hungary Kft zijn gebruikt om de boekingen van omzet en (I)MVA tegen te boeken en daarbij sprake is van valse boekingen;
  • dat omzet en winst zijn gemanipuleerd en dat dit middels valse materiële vaste activa, valse facturen en intercompany boekingen werd verhuld;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de accountant bij de uitvoering van hun werkzaamheden;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de RvC en de aandeelhouders/ financiers die daardoor kennelijk niet beschikten over dezelfde informatie als waarover de directie beschikte.
Op basis van de tussentijdse bevindingen van [onderzoeksbureau A] en/ of op basis van de rapportage in oktober 2008 hebben de [bank 2], [bank 3] en de investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] tussen juli 2008 en januari 2009 aangifte gedaan bij de FIOD. Er is aangifte gedaan van onder meer de volgende gepleegde strafbare feiten: valsheid in geschrifte en/ of verduistering en/ of oplichting en/ of bedrog bij de jaarstukken.
Uit het onderzoek van de FIOD dat vervolgens heeft plaatsgevonden, is gebleken dat er een groot aantal valse facturen en andere documenten zijn opgemaakt door medewerkers van de [transportonderneming] groep. Voorts is gebleken dat die inkoop- en verkoopfacturen zijn verwerkt in de administratie van de [transportonderneming] Groep en dat bepaalde omzet dubbel is geboekt. Daardoor is de omzet en de winst van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 hoger weergegeven dan in werkelijkheid het geval was. Die positief gekleurde cijfers werden telkens gebruikt voor het binnenhalen van nieuwe investeringen om de groei van [transportonderneming] te kunnen financieren en om verliezen te kunnen dekken.

5.De standpunten van de partijen

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich – in een uitgebreid op schrift gesteld requisitoir en een op schrift gestelde repliek – op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen omdat – kort gezegd – verdachte wetenschap had van de strafbare gedragingen en feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare rechtsperso(o)n(en).
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – in uitgebreide pleitaantekeningen bij pleidooi en dupliek – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat – kort gezegd – verdachte geen wetenschap had van de ten laste gelegde feiten, dan wel van de strafbaarheid van de gedragingen, en ten aanzien van de ten laste gelegde feiten niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt van de strafbare rechtsperso(o)n(en).
De rechtbank zal – voor zover nodig – in rubriek 6 nader ingaan op specifieke standpunten van partijen.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
De rol van verdachte binnen de [transportonderneming] groep
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Verdachte is in september 2004 als financieel manager in dienst getreden bij [transportonderneming] Hungary Kft. Daarbij werd hij belast met de interne controle, kostenallocatie per divisie en per klant. In de praktijk was hij echter niet eindverantwoordelijk voor de financiële afdeling, maar lag die verantwoordelijkheid bij [medeverdachte 2]. Verdachte kreeg regelmatig opdrachten van [medeverdachte 2] en ook gaf [medeverdachte 2] direct opdrachten aan andere medewerkers van de financiële administratie in Hongarije. Ook [medeverdachte 1] had direct invloed op de financiële administratie in Hongarije.
De werkzaamheden van verdachte lagen vooral op het gebied van processen, procedures en interne controle voor wat betreft [transportonderneming] Hungary Kft. Daarnaast was hij de directe contactpersoon voor de Hongaarse accountant [accountantskantoor A]. Verdachte verzorgde niet zelf de boekingen in de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft, dit werd gedaan door andere medewerkers van de administratie.
6.2.
Juridisch kader artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
Van feitelijk leidinggeven kan ook sprake zijn als door verdachte voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
Verdachte moet maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is daarvoor geen vereiste.
Verdachte moet bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert. Verdachte moet dus (voorwaardelijke) opzet op de verboden gedraging hebben, Schuld – verdachte had op de hoogte moeten zijn van de verboden gedraging – is onvoldoende. Van bewuste aanvaarding kan echter ook sprake zijn indien hetgeen de verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde feit. Dit betekent dat voor feitelijk leidinggeven voldoende is dat verdachte bekend was met soortgelijke feiten die eerder door de rechtspersoon zijn begaan; de bewuste aanvaarding dat het concrete ten laste gelegde feit begaan zou worden, hoeft dan niet te worden bewezen.
6.3.
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten
6.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft is vervalst door medewerkers van die vennootschap. Deze verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door medewerkers die werkzaam waren ten behoeve van die vennootschap. Ook waren de gedragingen dienstig aan de vennootschap.
De rechtbank is daarnaast voorts van oordeel dat de verboden gedragingen tevens kunnen worden toegerekend aan de moedermaatschappij van vernoemde vennootschap, [transportonderneming] Beheer B.V. en later [transportonderneming] Investments B.V. De gedragingen waren niet alleen dienstig aan de dochtermaatschappij, maar ook aan de moedermaatschappij. De valse administratie is immers niet alleen gebruikt ten behoeve van [transportonderneming] Hungary Kft, maar is tevens opgemaakt ten behoeve van het algemene doel van alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen, namelijk het beter laten voorkomen van de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] Groep, welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Bovendien vermochten [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. erover te beschikken of de gedragingen al dan niet plaats zouden vinden. Immers werden beide maatschappijen feitelijk bestuurd door (deels) dezelfde personen.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte wetenschap had van het feit dat er fictieve- en dubbele omzet in de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft werd opgenomen. Verdachte en andere medewerkers van de administratie in Hongarije kregen van [medeverdachte 2] door dat er omzet moest worden verlegd vanuit Nederland naar Hongarije omdat de kosten, die ten grondslag lagen aan die omzet, in Hongarije waren genomen. Dit is een goedgekeurd accounting principe, dus er hoefde in principe niet te worden getwijfeld aan deze verzoeken. Bovendien hadden de medewerkers van de administratie in Hongarije geen zicht op de financiën van de [transportonderneming] Groep op consolidatieniveau en de financiën van [transportonderneming] B.V. en hadden zij dus geen mogelijkheid en evenmin de verplichting om te controleren of de naar Hongarije verlegde omzet wel werd tegengeboekt in Nederland en of de verlegde bedragen zagen op in Hongarije gemaakte kosten. Weliswaar blijkt uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van verdachte zelf, dat er bij hem op enig moment twijfels ontstonden met betrekking tot aan hem overhandigde facturen, maar uit zijn verklaringen blijkt tevens dat hij geen of ontwijkende antwoorden kreeg op vragen die door hem gesteld werden. Onder die omstandigheden is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de boekingen in de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft vals waren. Uit de verklaring van verdachte blijkt weliswaar dat zijn twijfels op enig moment, namelijk het moment dat hij een groot aantal volgens hem valse facturen overhandigd kreeg, steeds sterker werden, zodat er op dat moment eventueel wel zou kunnen worden gesproken van het aanvaarden van een aanmerkelijke kans, maar deze gebeurtenis vond pas plaats in 2007, dus nadat de fictieve- en dubbele omzet in de administratie was verwerkt. Verdachte moet dus van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
6.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat in de tenlastelegging genoemde (inkoop)facturen valselijk zijn opgemaakt door medewerkers van de [transportonderneming] Groep. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.3.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft, [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments.
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen. Uit het dossier blijkt dat de feitelijke zeggenschap over de strafbare gedragingen lag bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat zij aan verschillende medewerkers opdracht gaven om de facturen op te maken. Verdachte werd hierin niet gekend en had niet de mogelijkheid om te voorkomen dat dit zou gebeuren. Ook als verdachte wist dat er valse facturen werden opgemaakt, was hij dus niet bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedragingen te nemen en kan hij ten aanzien van dit feit dus niet als feitelijk leidinggever worden aangemerkt.
Verder blijkt uit het dossier niet dat verdachte direct betrokken is geweest bij het opmaken van de ten laste gelegde facturen. De enkele opmerking (via e-mail) van verdachte dat hij bepaalde facturen voor de administratie nodig heeft, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte op dat moment wist dat de desbetreffende facturen niet bestonden en hij hiermee opdracht gaf om die vals te laten opmaken. De omstandigheid dat verdachte (sterke) twijfels had bij de echtheid van aan hem overhandigde facturen maakt het voorgaande niet anders.
6.3.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud het dossier staat vast dat de onder 3 ten laste gelegde documenten valselijk zijn opgemaakt. Deze documenten zijn opgemaakt om deze als echt en onvervalst te gebruiken, onder meer naar de Hongaarse accountant [accountantskantoor A]. De verboden gedragingen kunnen, overeenkomstig rubriek 6.3.2 worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft en [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van dit feit door vernoemde rechtspersonen en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het dossier niet dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het opmaken van het investment protocol van 1 januari 2006 (D-213) en dat hij wetenschap had van het opmaken van het document, laat staan dat hij bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om te voorkomen dat dit document werd opgemaakt. Dit document had betrekking op een investering en investeringen bevonden zich niet in het takenpakket van verdachte.
Verdachte is wel betrokken geweest bij het opmaken van de settlement agreement (D-210) en de compensation letter (D-211). Accountant [accountantskantoor A] vroeg tijdens de eindejaarscontrole naar onderliggende documentatie van de [bedrijf 1] investeringen. Verdachte heeft deze vraag uitgezet bij [medeverdachte 2] en ontving vervolgens de valse [bedrijf 1] facturen. Het viel verdachte op dat de percentages in deze facturen niet klopten. Op verzoek van de accountant heeft verdachte toen gevraagd naar de stukken die aan de facturen ten grondslag lagen, maar hij heeft dergelijke stukken niet ontvangen. [accountantskantoor A] stelde daarop voor om een settlement agreement en een compensation letter te laten tekenen en heeft de bewoordingen die gebruikt konden worden, aangedragen. Verdachte heeft deze documenten aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgelegd en laten tekenen.
Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat verdachte, op het moment dat hij deze documenten liet tekenen, wist dat de [bedrijf 1] facturen en de investering waar zij betrekking op hadden, vals waren, noch dat hij de aanmerkelijke kans dat dat het geval was heeft aanvaard. Dat verdachte twijfels had bij de juistheid van de facturen is onvoldoende om die conclusie te kunnen trekken, nu verdachte wist dat er daadwerkelijk werkzaamheden waren verricht door een vennootschap in de invloedssfeer van [bedrijf 1] ten behoeve van het Hongaarse warehouse en de hoogte van de investeringen niet onaannemelijk was gezien de grootte van het warehouse. Nu ook [accountantskantoor A] genoegen nam met deze handelswijze, heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inhoud van de documenten vals was.
6.3.4.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft erkend dat hij de onder 4 ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft verricht, in die zin dat hij de Excelbestanden D-3549 en D-3551 uit de Exact-administratie van [transportonderneming] Hungary Kft heeft gehaald en de daarin voorkomende transacties heeft ‘geclassificeerd’, hetgeen heeft geresulteerd in de bestanden D-3550, D-3550A en D-3552.
De rechtbank stelt ten aanzien van de voornoemde bestanden vast dat de informatie hierin betrekking had op de rekening-courant rekening tussen [transportonderneming] Hungary Kft en [transportonderneming] B.V. De in deze documenten aanwezige geldbedragen gaven dus al voor de wijzigingen door verdachte een zekere (vermeende) financiële relatie tussen deze twee rechtspersonen weer. Verdachte heeft deze informatie slechts geëxpliciteerd. Hij heeft de strekking van de documenten dus niet wezenlijk veranderd. Ook heeft verdachte geen dermate belangrijke informatie uit de documenten verwijderd dat hij het daarmee voor accountant [accountantskantoor A] onmogelijk maakte om nader onderzoek te doen naar de in het document genoemde geldbedragen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat de onder D-3550, D-3550A en D-3552 genummerde documenten niet valselijk zijn opgemaakt of zijn vervalst, zodat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
6.3.5.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de jaarrekening van [transportonderneming] Beheer B.V., het Annual Financial Report 2005, op 14 april 2006 is vastgesteld door het bestuur en de RvC van [transportonderneming] Beheer B.V. Tevens staat vast dat hierin onjuiste informatie is opgenomen.
De rechtbank komt echter niet toe aan de vraag of verdachte enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft gehad bij de openbaarmaking van die onjuiste jaarrekening, aangezien niet bewezen kan worden dat de jaarrekening op of omstreeks 14 april 2006 openbaar is gemaakt. Uit het dossier blijkt immers dat de jaarrekening niet (op die datum) is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Weliswaar is de jaarrekening wel verstuurd aan bankinstellingen, aandeelhouders en klanten – waarmee ook wordt voldaan aan de in artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde criteria van openbaar maken – maar dit is pas op 28 april 2006 gebeurd. Reeds om deze reden moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Op grond van de inhoud van het dossier staat voorts vast dat er ten behoeve van het verkrijgen van de verschillende financieringen meerdere, inhoudelijke onjuiste documenten, waaronder een due diligence rapport en een interim financieel rapport 2006/2007 Q1, door medewerkers van de [transportonderneming] Groep aan meerdere banken en/of investeringsinstellingen zijn verstrekt. Deze verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door medewerkers die werkzaam waren ten behoeve van die vennootschappen. Bovendien waren de gedragingen dienstig aan die vennootschappen en vermochten [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. erover te beschikken of de gedragingen al dan niet plaats zouden vinden.
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen.
Uit het dossier blijkt niet van enige betrokkenheid laat staan van een leidinggevende rol van verdachte bij de verstrekking van een vervalst due diligence rapport en een vervalst interim financieel rapport aan de banken en investeerders in [transportonderneming]. Om die reden moet verdachte vrijgesproken worden het onder 5 ten laste gelegde feitelijk leiding geven aan of opdracht geven tot gebruikmaken van die vervalste rapporten.

7.De vordering van de benadeelde partij

Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, is
[investeringsmaatschappij A]in de vordering niet-ontvankelijk.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
[investeringsmaatschappij A]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.T. Beuving en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2015.

Voetnoten

1.HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 469.