ECLI:NL:RBAMS:2015:420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13/993051-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van CEO en CFO van een internationaal transportbedrijf voor feitelijk leidinggeven aan grootschalige fraude en oplichting van investeerders

In de zaak tegen de CEO en CFO van een internationaal transportbedrijf heeft de rechtbank Amsterdam op 21 januari 2015 uitspraak gedaan. De verdachten zijn veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan grootschalige en stelselmatige fraude door middel van valse facturen en documenten, alsook voor het oplichten van meerdere investeerders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, door het opmaken van valse documenten en het verstrekken van onjuiste financiële informatie, investeerders hebben bewogen tot het verstrekken van aanzienlijke bedragen, wat resulteerde in een verlies van miljoenen euro's voor deze investeerders. De rechtbank heeft de rol van de verdachten als feitelijk leidinggevenden benadrukt, waarbij zij verantwoordelijk werden gehouden voor de frauduleuze handelingen die binnen de organisatie plaatsvonden. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de betrokkenen. De zaak heeft geleid tot een faillissement van de onderneming, met als gevolg dat ongeveer 2400 werknemers hun baan verloren. De rechtbank heeft ook de impact van de fraude op de investeerders en de bredere financiële gemeenschap in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993051-11 (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
in [land] verblijvende op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12, 13, 18, 20 en 21 november 2014 en 7 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. C. Goedegebuure en J.J.M. van Dis - Setz en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. M. Bakker en C.P. Posthuma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan, dan wel opdracht geven tot
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] [plaats 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal verkoopfacturen
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 13 december 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van de (digitale) administratie van [transportonderneming] Hungary Kft van 2005 en/of 2006 en/of de inkoopadministratie
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal facturen
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een drietal documenten die betrekking hebben op [bedrijf 1]
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 2 april 2007 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal settlement agreements en compensation letters
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op 5 oktober te [plaats 2] en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van 54 lease overeenkomsten
  • opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 juli 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, door die geschriften, te weten een vals/vervalst due diligence rapport en een vals/vervalst interim financieel rapport aan meerdere bankinstellingen en/of aandeelhouders te verstrekken
  • oplichting door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, door meerdere bankinstelling en/of aandeelhouders te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 138,4 miljoen euro en/of het aangaan van een schuld van ongeveer 126,7 miljoen euro, door hen onjuiste financiële cijfers te verstrekken
Daarnaast is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
  • het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften op 12 september 2006 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) door meerdere valse/vervalste inkoopfacturen [bedrijf 8] te verstrekken aan [accountantskantoor A]
  • het medeplegen van valsheid in geschrift op 28 april 2006 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), althans te Nederland, althans te Hongarije, ten aanzien van een letter of representation
  • het medeplegen met een ander als bestuurder van [transportonderneming] Beheer B.V. op 14 april 2006 te [plaats 5] en/of [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), althans te Nederland, althans te Hongarije, openbaar maken of openbaarmaking opzettelijk toelaten van een onware (geconsolideerde) balans en/of winst- en verliesrekening en/of een onware toelichting op die stukken van [transportonderneming] Beheer B.V.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest de in de achtste regel van het onder 4 ten aanzien van [bedrijf 1] (ten aanzien van D-210) ten laste gelegde datum “31 december 2006” als “30 oktober 2006”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
De rechtbank leest de in de negende regel van het onder 4 ten aanzien van de valse settlements ten laste gelegde documentnummers “D55”als “D155” en“D200” als “D202”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
De rechtbank leest het in de 22e en 46e regel van de cumulatief onder 7 ten laste gelegde oplichting weergegeven geldbedrag “126,7 miljoen” als “136,7 miljoen”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (deels) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Nederland heeft rechtsmacht ten aanzien van strafbare feiten gepleegd in Nederland en strafbare feiten (mede)gepleegd door een Nederlander in het buitenland. Nederland heeft echter geen rechtsmacht ten aanzien van feiten die door een niet-Nederlander zijn gepleegd in het buitenland.
Volgens de literatuur en de jurisprudentie komt de feitelijk leidinggever geen eigen locus delicti toe, maar volgt hij de pleegplaats van de rechtspersoon, die als dader van het strafbare feit wordt aangemerkt. Nu verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde geen deelnemingsvorm, maar slechts feitelijk leiding geven ten laste is gelegd, zal om Nederlandse rechtsmacht aan te kunnen nemen, vast moeten komen te staan dat deze feiten zijn (mede)gepleegd door één van de in de tenlastelegging genoemde Nederlandse rechtspersonen. Uit het dossier blijkt echter dat ten aanzien van (een groot deel van) deze strafbare feiten alleen de Hongaarse rechtspersoon als pleger kan worden aangemerkt. Verdachte moet daarom partieel worden vrijgesproken van het leiding geven aan het plegen van deze feiten door de Nederlandse rechtspersonen. Ten aanzien van het resterende feitencomplex, heeft Nederland geen rechtsmacht en moet het Openbaar Ministerie dus niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 februari 1991 bepaald dat het standpunt dat, ook al zou een verdachte zelf de Nederlandse nationaliteit bezitten, de Nederlandse strafwet niet toepasselijk is op een verdachte aan wie verweten wordt feitelijk leiding te hebben gegeven aan een misdrijf dat door een Duitse rechtspersoon in Duitsland is begaan, niet juist is. Beslissend is of het strafbare feit dat aan verdachte wordt verweten door de wet van het land waar het misdrijf werd begaan strafbaar is gesteld. [1]
Daarnaast was [transportonderneming] Hungary Kft tot mei 2006 een volle dochter van [transportonderneming] Beheer B.V. en daarna van [transportonderneming] Investments B.V. Zij hadden de zeggenschap in [transportonderneming] Hungary Kft en bepaalden wat er wel of niet werd geboekt in de administratie. De strafbare feiten kunnen dus ook aan de Nederlandse (moeder)vennootschappen worden toegerekend.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat Nederland alleen rechtsmacht heeft met betrekking tot feiten die door een Nederlander buiten Nederland worden gepleegd voor zover het feiten betreft die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar die feiten zijn begaan, straf is gesteld. Uit het dossier blijkt dat een aantal strafbare handelingen, ten laste gelegd onder 2 t/m 4, (deels) zou zijn begaan buiten Nederland, te weten in Hongarije. De rechtbank stelt echter vast dat Nederland ook ten aanzien van deze feiten rechtsmacht heeft, nu aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Deze feiten zijn immers in de Nederlandse strafwet als misdrijf aangemerkt op grond van artikel 225, eerste of tweede lid, en daarnaast is op deze feiten ook in het Hongaarse Wetboek van Strafrecht, in Hoofdstuk XVOI, Sectie 274 en/of 276 straf gesteld. De omstandigheid dat het Hongaarse Wetboek van Strafrecht de daderschapsvorm ‘feitelijk leiding geven’ niet kent, doet, conform jurisprudentie van de Hoge Raad, aan het voorgaande niet af. [2]
Verder is nog van belang dat, zoals in rubriek 6 nader uiteen zal worden gezet, de rechtbank van oordeel is dat verboden gedragingen die feitelijk zijn uitgevoerd door of ten behoeve van de (dochter)maatschappijen [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Hungary Kft en [transportonderneming] [plaats 1] B.V. strafrechtelijk kunnen worden toegerekend aan de (moeder)maatschappij [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Uit het dossier blijkt immers dat deze handelingen (deels) zijn verricht door personen die werkzaam waren ten behoeve van de moedermaatschappij, dat alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen zijn verricht met het doel om de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] groep – welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. – beter voor te laten komen dan deze daadwerkelijk waren en dus dienstig waren aan de moedermaatschappij en dat de moedermaatschappij erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten – voor zover zij kunnen worden bewezen – in ieder geval zijn medegepleegd door [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. Het verweer van de verdediging, dat een deel van de ten laste gelegde feiten slechts buiten Nederland door een buitenlandse rechtspersoon is gepleegd, faalt derhalve en de officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden waardoor de ontvankelijkheid van de officieren van justitie wordt aangetast.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De transportonderneming [transportonderneming] is in 1928 gestart in [plaats 1] als een familiebedrijf. Als de derde generatie in de persoon van [medeverdachte 1] in 1996 de leiding van het bedrijf van zijn vader [persoon 1] overneemt is er sprake van een internationaal transportbedrijf met buitenlandse vestigingen in Turkije en Hongarije. Na het aantreden van [medeverdachte 1] als leidinggevende maakt het bedrijf, met name in Oost-Europa, een snelle groei door. Eind 1996 wordt in Nederland een nieuwe vestiging geopend op het industrieterrein in [plaats 3]. Vanaf 1998 worden investeringen in Hongarije opgevoerd. [transportonderneming] wordt een volledige logistieke dienstverlener, die in Hongarije kan beschikken over een logistiek distributiecentrum ter grootte van 100.000 vierkante meter. De activiteiten van de onderneming verschuiven eind jaren ‘90 van de 20e eeuw met name van Nederland naar Hongarije. Eind 2005 wordt ook begonnen met de bouw van een distributiecentrum in Roemenië dat in juli 2007 wordt geopend. Verder is de groei van de onderneming ook zichtbaar in de toename van het aantal personeelsleden dat bij de onderneming werkt. Van een familieonderneming groeit het bedrijf in de loop van de jaren uit tot een bedrijf met ongeveer 2.350 werknemers in Nederland, Hongarije en Turkije. De groei doet zich tenslotte ook voor in de gerapporteerde omzet van de onderneming, van 7,25 miljoen gulden in 1997-1998 tot 76 miljoen euro in 2004, 95 miljoen euro in 2005 en 104 miljoen euro in 2006.
De snelle expansie van de [transportonderneming] onderneming, werd gerealiseerd met onder andere financieringen van [bank 1] en de [bank 2]. Aanhoudende liquiditeitstekorten deden (onder meer) de [bank 2] eind 2005 echter besluiten het management van de [transportonderneming] Groep te adviseren op zoek te gaan naar een overnamepartner of een investeringsmaatschappij. Dit om de onderneming (deels) te laten (her)financieren. Het management heeft in [investeringsmaatschappij A] (verder [investeringsmaatschappij A]) een geïnteresseerde investeringsmaatschappij gevonden. [investeringsmaatschappij A] wilde als investering een deel van de aandelen van de [transportonderneming] onderneming overnemen.
Op 10 mei 2006 vond er vervolgens een herstructurering van de [transportonderneming] Groep plaats. Tot die datum vielen de vennootschappen [transportonderneming] Holding B.V. (gevestigd in [plaats 1]), [transportonderneming] B.V.(gevestigd in [plaats 2]), [transportonderneming] Hungary Kft (gevestigd in [plaats 4], Hongarije), [transportonderneming] SA (gevestigd in Turkije) en [transportonderneming] SRL (gevestigd in Roemenië) direct dan wel indirect onder [transportonderneming] Beheer B.V. De aandelen van de verschillende [transportonderneming] ondernemingen, die tot dan toe volledig in handen waren van de holding, [transportonderneming] Beheer B.V., werden verkocht aan de nieuwe holding, [transportonderneming] Investments B.V. [bank 1] trad als aandeelhouder van [transportonderneming] Beheer B.V. – van 16 september 2005 tot 10 mei 2006 beschikte [bank 1] over 10% van de aandelen van [transportonderneming] Beheer B.V. – terug waardoor vanaf 10 mei 2006 [medeverdachte 1] en zijn vader (opnieuw) de enige aandeelhouders werden van [transportonderneming] Beheer B.V. Vervolgens kocht [transportonderneming] Beheer B.V. per direct 32,5% van de aandelen [transportonderneming] Investments B.V. [bank 3], [bank 2], [bank 1] en [investeringsmaatschappij A] financierden op 10 mei 2006 [transportonderneming] Investments B.V. [investeringsmaatschappij A] verkreeg 48,8% van de aandelen van [transportonderneming] Investments B.V. en [bank 1] (samen met enkele managementleden van de [transportonderneming] Groep) 18,7%. Met deze financieringen werden de oude schulden van de [transportonderneming] Groep (d.w.z. schulden van [transportonderneming] Beheer B.V. aan hoofdzakelijk [bank 2], [bank 3] en [bank 1]) afgelost. Na deelname van [investeringsmaatschappij A] bleef er echter vanwege liquiditeitsspanningen behoefte bestaan aan (aanvullende) kredietverlening en om die reden hebben [bank 2] en investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] in juli 2007 een noodkrediet verstrekt.
In het voorjaar van 2007 heeft [persoon 2], CFO van de [transportonderneming] Groep, in persoonlijke gesprekken aan [persoon 3], voorzitter van de Raad van Commissarissen (verder RvC), gemeld dat hij geen verantwoordelijkheid kon dragen voor de gerapporteerde cijfers van de onderneming. Hij had diverse onjuistheden en/of tekortkomingen in de cijfers van de [transportonderneming] Groep geconstateerd. Hij heeft zijn constateringen in een lijst van 16 punten aan de RvC gemeld. Op deze 16-puntenlijst heeft [medeverdachte 1] op 24 mei 2007 in een extra vergadering van de RvC gereageerd met behulp van onder meer de accountant. Hij heeft per punt een inhoudelijke reactie gegeven en naar de mening van de RvC werden de punten afdoende weerlegd. Feitelijk bleef er één punt staan. Dit punt had betrekking op een factuur van de [transportonderneming] Groep gericht aan [bedrijf 2]. Uit deze factuur kon worden opgemaakt dat de [transportonderneming] Groep kennelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijf 2] en [bedrijf 2] hiervoor € 1.200.000, - diende te betalen. [medeverdachte 1] heeft tijdens de bewuste vergadering van de RvC toegegeven dat deze factuur niet aan [bedrijf 2] was verzonden en dat hij de € 1.200.000, - vanuit eigen middelen had ingebracht. De RvC vond dit punt onacceptabel, maar is na wikken en wegen akkoord gegaan met de verklaring van [medeverdachte 1] en hij mocht aanblijven als CEO. Wel kreeg hij zogezegd een gele kaart met een rood randje. Toen is ook afgedwongen dat er een zware interim CFO zou komen, die een volledig mandaat zou krijgen om te doen en laten wat nodig was.
Op 10 juli 2007 besloot de RvC van de [transportonderneming] Groep echter tot het vervangen van [medeverdachte 1] en verdachte, als respectievelijk CEO en CFO. De RvC heeft vervolgens twee interim-managers aangesteld, te weten [persoon 4] (CEO) en [persoon 5] (CFO). Verder besloot de RvC, in overleg met de financiers, tot het instellen van een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de aanhoudende financiële problemen voordat verdere kredietverruiming aan de orde kon komen.
Op 14 september 2007 is het faillissement uitgesproken van [transportonderneming] Investments B.V. en [transportonderneming] B.V. [transportonderneming] Beheer B.V. failleerde op 2 oktober 2007. Het Hongaarse deel van de onderneming is in november 2007 in staat van faillissement geraakt.
De uitkomst van het onderzoek, onder leiding van de interim CEO en CFO, was voor [investeringsmaatschappij A] en de banken aanleiding om fraude bij de [transportonderneming] Groep te veronderstellen. Er zou namelijk onder andere niet bestaande omzet zijn verantwoord. Aan [onderzoeksbureau A], een particulier onderzoekbureau, onder meer gespecialiseerd in forensische accountancy, is een onderzoeksopdracht verstrekt het vermoeden van fraude bij de [transportonderneming] Groep nader te onderzoeken. [onderzoeksbureau A] heeft dit onderzoek uitgevoerd tussen 16 september 2007 en 11 juli 2008. Met een definitieve rapportage ten behoeve van de opdrachtgevers, onder de titel
"Rapportage inzake onderzoek Project Fox"heeft [onderzoeksbureau A] d.d. 23 oktober 2008 haar onderzoek afgesloten. Dit uitkomsten van dit private onderzoek kunnen op hoofdlijnen als volgt samengevat worden:
  • dat in de omzet van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 valse omzet tot een bedrag van ongeveer € 59 miljoen is opgenomen en dat er derhalve ook valse winst is verantwoord;
  • dat er valse activeringen in de (immateriële) en materiële valse activa (afgekort (I)MVA) zijn geconstateerd, tot een bedrag van € 47,8 miljoen. Dit staat in verband met valse omzetboekingen;
  • dat de intercompany rekeningen (IC) van [transportonderneming] B.V. en [transportonderneming] Hungary Kft zijn gebruikt om de boekingen van omzet en (I)MVA tegen te boeken en daarbij sprake is van valse boekingen;
  • dat omzet en winst zijn gemanipuleerd en dat dit middels valse materiële vaste activa, valse facturen en intercompany boekingen werd verhuld;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de accountant bij de uitvoering van hun werkzaamheden;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de RvC en de aandeelhouders/ financiers die daardoor kennelijk niet beschikten over dezelfde informatie als waarover de directie beschikte.
Op basis van de tussentijdse bevindingen van [onderzoeksbureau A] en/ of op basis van de rapportage in oktober 2008 hebben de [bank 2], [bank 3] en de investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] tussen juli 2008 en januari 2009 aangifte gedaan bij de FIOD. Er is aangifte gedaan van onder meer de volgende gepleegde strafbare feiten: valsheid in geschrifte en/ of verduistering en/ of oplichting en/ of bedrog bij de jaarstukken.
Uit het onderzoek van de FIOD dat vervolgens heeft plaatsgevonden, is gebleken dat er een groot aantal valse facturen en andere documenten zijn opgemaakt door medewerkers van de [transportonderneming] groep. Voorts is gebleken dat die inkoop- en verkoopfacturen zijn verwerkt in de administratie van de [transportonderneming] Groep en dat bepaalde omzet dubbel is geboekt. Daardoor is de omzet en de winst van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 hoger weergegeven dan in werkelijkheid het geval was. Die positief gekleurde cijfers werden telkens gebruikt voor het binnenhalen van nieuwe investeringen om de groei van [transportonderneming] te kunnen financieren en om verliezen te kunnen dekken.

5.De standpunten van de partijen

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich – in een uitgebreid op schrift gesteld requisitoir en een op schrift gestelde repliek – op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen omdat – kort gezegd – verdachte wetenschap had van de strafbare gedragingen en feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare rechtsperso(o)n(en).
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – in uitgebreide pleitaantekeningen bij pleidooi en dupliek – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat – kort gezegd – verdachte geen wetenschap had van de ten laste gelegde feiten, dan wel van de strafbaarheid van de gedragingen, en ten aanzien van de ten laste gelegde feiten niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt van de strafbare rechtsperso(o)n(en).
De rechtbank zal – voor zover nodig – in rubriek 6 nader ingaan op specifieke standpunten van partijen.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
De rol van verdachte binnen de [transportonderneming] Groep
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Verdachte is in 1998 als CFO in dienst getreden van de [transportonderneming] Groep. Deze functie heeft hij feitelijk vervuld tot de aanstelling van [persoon 5] in 2007. Weliswaar is gebleken dat tussendoor twee personen zijn aangenomen om de functie van verdachte over te nemen, maar dat is nooit daadwerkelijk gebeurd. [persoon 6] is halverwege 2005 aangenomen, maar zou eerst een trainee-traject doorlopen, waarna hij de functie van verdachte zou overnemen na afsluiting van het lopende boekjaar. Dit is echter nooit gebeurd omdat hij in december 2005 alweer ontslag heeft genomen. Op 1 december 2006 is vervolgens [persoon 2] aangesteld als CFO van de hele [transportonderneming] Groep. Verdachte zou het boekjaar 2006 echter nog afsluiten en bleef dus ook toen betrokken bij de onderneming. In het begin van 2007 constateerde [persoon 2] meerdere zaken die bij hem vragen opriepen. Hierop heeft hij gezegd dat hij geen eindverantwoordelijkheid kon dragen, terwijl hij niet begreep hoe de cijfers tot stand waren gekomen. Begin mei heeft hij daarom een lijst met kritiekpunten opgesteld en ter beschikking laten stellen aan de RvC. Naar aanleiding hiervan is hij ontslagen. Vanaf 2006 tot in 2007 liep ondertussen het traject waarbij de [transportonderneming] Groep werd geherfinancierd, zoals in rubriek 4 beschreven. Uit het dossier blijkt dat verdachte zeer actief betrokken was bij dit proces en ook over ruime kennis van de financiële situatie van de [transportonderneming] Groep beschikte.
Gelet hierop en hetgeen uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte, wordt het verweer van de verdediging – kort gezegd – inhoudende dat verdachte vanaf september 2005 een functie buiten de [transportonderneming] groep kreeg en – op enkele uitzonderingen na – niet meer betrokken was bij de financiën van de [transportonderneming] Groep, verworpen.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte de financiële afdelingen in Nederland en Hongarije in de gehele ten laste gelegde periode niet aanstuurde. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit het dossier blijkt dat zowel medewerkers van de financiële administratie in Hongarije als medewerkers van – onder andere – de financiële administratie in Nederland tijdens de gehele ten laste gelegde periode opdrachten kregen van verdachte. Uit die opdrachten blijkt bovendien dat verdachte zich zowel op detailniveau als op consolidatieniveau met de financiën bezig hield. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] nauw samenwerkten en de gehele organisatie financieel aanstuurden, ook nadat verdachte formeel geen CFO meer was.
6.2.
De betrouwbaarheid van verklaringen
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van (medeverdachten) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat deze verklaringen – kort gezegd – onjuist, ongeloofwaardig en op aannames gebaseerd zijn en dus onbetrouwbaar zijn. Subsidiair – voor zover de rechtbank zou overwegen die verklaringen wel tot het bewijs te bezigen – heeft de verdediging verzocht deze personen ter terechtzitting als getuige te horen zodat een oordeel kan worden gevormd over de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaring die [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, blijkt dat een deel van zijn verklaringen bij de FIOD en [onderzoeksbureau A] is gekleurd door informatie die hij later heeft verkregen over frauduleuze activiteiten binnen de [transportonderneming] Groep. Hierdoor is er een duidelijk verschil te zien tussen de verklaringen die [medeverdachte 5] bij de FIOD en [onderzoeksbureau A] heeft afgelegd en de verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Dit doet echter niet af aan de verklaringen die [medeverdachte 5] heeft afgelegd over zijn feitelijke contact met [verdachte] en de opdrachten en informatie die hij daarbij doorkreeg. Op dat punt heeft [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris gelijk verklaard aan zijn eerdere verklaringen, dan wel verklaard dat hij het niet (precies) meer weet. Algemeen moet aangenomen worden dat het geheugen van getuigen kort na een gebeurtenis op zijn scherpst is en met de jaren steeds verder vervaagd. Nu de verhoren van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris pas in maart, respectievelijk juli 2013 hebben plaatsgevonden en er dus een aanzienlijke tijd was verstreken sinds de ten laste gelegde feiten en de eerdere verhoren van [medeverdachte 5], is het niet onaannemelijk dat hij zich bepaalde zaken niet meer goed kan herinneren. Deze omstandigheid maakt zijn eerdere verklaringen niet automatisch ongeloofwaardig of onbetrouwbaar. De rechtbank ziet in het verhoor van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris ook overigens geen aanleiding om zijn eerdere verklaringen onbetrouwbaar te achten en van het bewijs uit te sluiten.
Het voorgaande is ook van toepassing op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. Ook zij kunnen zich bij hun verhoor in oktober 2012, respectievelijk januari 2013 niet alles meer herinneren. Zoals hiervoor is overwogen, is dat gezien het tijdsverloop echter niet onaannemelijk en betekent dat dus niet dat hun eerdere verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 3] heeft de verdediging aangevoerd dat uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat zijn eerdere verklaringen zijn gebaseerd op aannames en niet op eigen waarnemingen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit het verhoor van [medeverdachte 3] echter dat hij (soms) geen specifieke herinnering meer heeft aan gebeurtenissen. Voor het overige wijkt zijn verklaring bij de rechter-commissaris niet dermate af van zijn eerdere verklaringen bij de FIOD, dat deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verklaringen van [medeverdachte 6] ten aanzien van zijn werkverhouding met verdachte aantoonbaar ongeloofwaardig en op onderdelen zelfs kennelijk leugenachtig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat verdachte meerdere malen verzoeken heeft gedaan aan [medeverdachte 6] dan wel hem opdrachten heeft gegeven, zowel met betrekking tot het verleggen van omzet naar Hongarije als met betrekking tot detailonderdelen van de financiële administratie. Bovendien blijkt niet alleen uit de verklaring van [medeverdachte 6], maar ook uit de rest van het dossier, dat verdachte leidinggevende van [medeverdachte 6] was. Dat [medeverdachte 6] daarnaast ook contact had met zijn broer [medeverdachte 1] doet daar niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] onbetrouwbaar te achten en dus uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank acht het voorts niet noodzakelijk om het onderzoek te heropenen om de genoemde personen ter terechtzitting als getuigen te horen teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Ook de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging worden derhalve verworpen.
6.3.
Juridisch kader artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
6.4.
De rol van verdachte binnen het ‘fraudecomplex’
Uit het dossier blijkt dat er gedurende meerdere jaren sprake is geweest van grootschalige fraude binnen de [transportonderneming] Groep. Deze fraude lijkt er in de kern op gericht te zijn geweest om het bedrijf snel te kunnen laten groeien en hiertoe steeds nieuwe financiering aan te trekken. Om [transportonderneming] voor financiers een aantrekkelijke investering te maken, wilde men een substantiële omzetgroei en winst laten zien. Om die reden zijn enerzijds grote hoeveelheden fictieve omzet in de financiële administratie verwerkt en is bepaalde omzet dubbel, namelijk bij meerdere dochtermaatschappijen in de financiële administratie verwerkt. Anderzijds werden grote bedragen aan fictieve investeringen in de financiële administratie verwerkt. Ook werden verschillende documenten opgemaakt om het bestaan van deze fictieve- en/of dubbele omzet en fictieve investeringen naar de externe accountants en andere partijen, zoals banken en investeringsinstellingen, te bevestigen. Ten slotte zijn de door voornoemde fraude ontstane fictieve financiële (jaar)cijfers van de geconsolideerde [transportonderneming] Groep verstrekt aan banken en investeringsinstellingen.
Gezien de enorme omvang en stelselmatigheid van voornoemde fraude kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat er binnen de [transportonderneming] Groep een cultuur van frauderen was, die op consolidatieniveau werd aangestuurd. Immers zouden alleen personen die op consolidatieniveau functioneerden in staat zijn geweest om de fictieve- en dubbele omzet in balans te laten zijn met de fictieve investeringen en in staat zijn om te bepalen hoe de financiën van de [transportonderneming] Groep zich – fictief – moesten ontwikkelen teneinde financieringen te kunnen verkrijgen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onmogelijk dat individuele medewerkers van [transportonderneming], die functioneerden op het niveau van de administratie van bijvoorbeeld [transportonderneming] B.V. of [transportonderneming] Hungary Kft, de fraude hebben geïnitieerd en zelf hebben bepaald welke bedragen aan fictieve- of dubbele omzet en fictieve investeringen in de administratie moesten worden verwerkt. Ook zouden dergelijke medewerkers dit nooit kunnen hebben doen zonder dat dit moet zijn opgevallen bij één of meerdere personen die op consolidatieniveau functioneerden.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] gedurende de gehele ten laste gelegde periode samen verantwoordelijk waren voor de financiën van de [transportonderneming] Groep op consolidatieniveau en voor het contact met banken en investeringsinstellingen. Uit de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen blijkt dat zij op dit punt samen optrokken en beiden beschikten over ruime en gedetailleerde kennis van de financiële positie van de [transportonderneming] Groep. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat verdachte en [medeverdachte 1] zich samen en ieder voor zich ook op detailniveau bezighielden met de financiële afwikkeling van inkoopfacturen (investeringen) en verkoopfacturen (omzet). Gelet hierop en gelet op de verklaringen van meerdere medewerkers dat zij verdachte en [medeverdachte 1] – kort gezegd – als twee-eenheid zagen op het gebied van de financiën, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte 1] samen verantwoordelijk zijn geweest voor het initiëren en laten uitvoeren van de fraude door – ondergeschikte – medewerkers van de [transportonderneming] Groep. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] samen en/of alleen direct betrokken zijn geweest bij een deel van de in deze zaak ten laste gelegde frauduleuze handelingen en daar dus wetenschap van hebben gehad. Gelet op het hiervoor overwogene kan het naar het oordeel van de rechtbank niets anders dan dat zij hebben geweten van de omvang van de gehele fraude en dus op zijn minst de voorwaardelijke opzet hebben gehad op alle ten laste gelegde verboden gedragingen.
Gelet op het voorgaande kan eveneens worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan alle in rubriek 7 bewezen verklaarde frauduleuze handelingen. Verdachte was samen met [medeverdachte 1] leidinggevende van de [transportonderneming] Groep, en gaf bovendien leiding aan de medewerkers op de administratie. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben de frauduleuze handelingen geïnitieerd en gaven hier ook direct leiding aan. Zij hebben de fraude steeds grotere proporties laten aannemen om telkens weer nieuwe financieringen binnen te halen. Verdachte gaf ook persoonlijk rechtstreeks opdrachten ten aanzien van de vervalsingen. Het verweer van de verdediging dat verdachte geen enkele wetenschap had van de fraude, slaagt dan ook niet.
6.5.
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten
6.5.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde (verkoop)facturen valselijk zijn opgemaakt. Deze verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [transportonderneming] B.V. en [transportonderneming] [plaats 1] B.V. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door medewerkers die werkzaam waren ten behoeve van die vennootschappen. Ook waren de gedragingen dienstig aan de vennootschappen.
De rechtbank is daarnaast voorts van oordeel dat de verboden gedragingen tevens kunnen worden toegerekend aan de moedermaatschappij van vernoemde vennootschappen, [transportonderneming] Beheer B.V. en later [transportonderneming] Investments B.V. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door verdachte en [medeverdachte 1], die werkzaam waren ten behoeve van zowel moeder- als dochtermaatschappij. De gedragingen waren niet alleen dienstig aan de dochtermaatschappij, maar ook dienstig aan de moedermaatschappij. De valse facturen zijn immers niet alleen opgemaakt om de in facturen genoemde bedragen op te kunnen nemen in de financiële administratie van [transportonderneming] B.V. of [transportonderneming] [plaats 1] B.V., maar zijn tevens opgemaakt ten behoeve van het algemene doel van alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen, namelijk het beter laten voorkomen van de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] Groep, welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Bovendien vermochten [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. erover te beschikken of de gedragingen al dan niet plaats zouden vinden. Immers werden beide maatschappijen feitelijk bestuurd door (deels) dezelfde personen.
Met betrekking tot de rol van verdachte verwijst de rechtbank ten aanzien van dit feit – en alle opvolgende feiten – naar hetgeen in rubriek 6.4 is overwogen. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zeer direct betrokken is geweest bij het inboeken van de valse omzet, waar de ten laste gelegde (verkoop)facturen als onderbouwing voor dienen. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte directe opdrachten gaf met betrekking tot het inboeken van deze fictieve omzet. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte hierbij niet informeerde naar ‘onderhanden werk’ dat nog aan het eind van het jaar moest worden ingeboekt. Uit de verklaringen van de bedrijven waarop de facturen betrekking hadden, blijkt immers dat zij nooit de genoemde diensten hebben afgenomen van [transportonderneming], en deze bedragen (of vergelijkbare bedragen) ook nooit hebben betaald. Bovendien blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] dat ze wisten dat er geen sprake was van onderhanden werk, maar van valse omzetboekingen en facturatie.
6.5.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft is vervalst door medewerkers van die vennootschap. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.5.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft, [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ook bij deze verboden gedragingen een actieve en sturende rol speelde. Immers heeft verdachte bij [medeverdachte 6] geïnformeerd naar de omzet (in Nederland) van enkele grote klanten en deze omzet vervolgens (kennelijk) doorgegeven aan medewerkers van de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft met de opdracht die omzet in de digitale administratie op te nemen. Gezien het overzicht over de cijfers van de [transportonderneming] Groep op consolidatieniveau, kan het niet anders dan dat verdachte vervolgens heeft opgemerkt dat de ‘verlegde’ omzet vervolgens niet werd tegengeboekt in Nederland. Ook kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de geconsolideerde omzet van de [transportonderneming] Groep nooit zo hoog kon zijn als wat uiteindelijk in de geconsolideerde jaarrekening van [transportonderneming] Beheer B.V. werd vermeld.
6.5.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat in de tenlastelegging genoemde (inkoop)facturen vals zijn opgemaakt. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.5.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft, [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V.
Ook ten aanzien van dit feit blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, al dan niet samen met [medeverdachte 1], een directe en opdrachtgevende rol had bij het opmaken van (ten minste een deel van) de valse (inkoop)facturen.
6.5.4.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
6.5.4.1. Ten aanzien van ‘[bedrijf 1]’
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.5.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Hungary Kft, [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V.
6.5.4.2. Ten aanzien van ‘Valse settlements’
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.5.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Investments B.V. en [transportonderneming] Hungary Kft.
6.5.4.3. Ten aanzien van ‘Heftrucks’
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.5.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en [transportonderneming] Beheer B.V.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rol van verdachte voorts nog dat het gelet op de betrokkenheid van verdachte bij alle investeringen en zijn directe betrokkenheid bij het leasen van de ten laste gelegde vorkheftrucks niet anders kan dan dat hij wist dat de vorkheftrucks niet bestonden.
6.5.5.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde (inkoop)facturen [bedrijf 8] op enig moment door medewerkers van de [transportonderneming] Groep aan [accountantskantoor A] zijn verstrekt. Deze documenten zijn immers door [onderzoeksbureau A] bij [accountantskantoor A] in beslag genomen.
De rechtbank komt echter niet toe aan de vraag of verdachte enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft gehad bij het naar [accountantskantoor A] toe gebruik maken van die documenten. Het dossier bevat immers geen enkele onderbouwing van de datum waarop deze stukken aan [accountantskantoor A] zouden zijn verstrekt, zodat niet kan worden bewezen dat dat op of omstreeks 12 september 2006 is gebeurd.
6.5.6.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
6.5.6.1. Ten aanzien van de ‘letter of representation’
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde letter of representation op 28 april 2006 is opgemaakt en ondertekend door verdachte en [medeverdachte 1]. Tevens staat vast dat de inhoud van dit document onjuist is, aangezien gebleken is dat de jaarrekening (2005) onjuistheden en onvolkomenheden van materieel belang bevatte. Gelet op hetgeen in rubriek 6.4 is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op het moment van tekenen van de letter of representation bekend was met de onjuistheden en onvolkomenheden in de jaarrekening van 2005 en dus, samen met [verdachte], opzettelijk een vals geschrift heeft opgemaakt.
Het verweer van de verdediging, dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij niet als feitelijk bestuurder kan worden aangemerkt, wordt verworpen. Voor een bewezenverklaring van een kwalificatiedelict zoals het onderhavige is immers niet noodzakelijk dat een verdachte zelf voldoet aan die kwalificatie, maar slechts dat hij dat feit samen met een ander pleegt dit wel aan die kwalificatie voldoet. Nu [medeverdachte 1] bestuurder was van [transportonderneming] Beheer B.V. en verdachte en [medeverdachte 1] het ten laste gelegde tezamen en in vereniging hebben gepleegd, kan het feit worden bewezen.
6.5.6.2. ten aanzien van het openbaar maken van de onware balans
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat de jaarrekening van [transportonderneming] Beheer B.V., het Annual Financial Report 2005, op 14 april 2006 is vastgesteld door het bestuur en de RvC van [transportonderneming] Beheer B.V. Tevens staat vast dat hierin onjuiste informatie is opgenomen.
De rechtbank komt echter niet toe aan de vraag of verdachte enige strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij het opmaken van die onjuiste jaarrekening en de openbaarmaking daarvan, aangezien niet bewezen kan worden dat de jaarrekening op of omstreeks 14 april 2006 openbaar is gemaakt. Uit het dossier blijkt immers dat de jaarrekening niet (op die datum) is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Weliswaar is de jaarrekening wel verstuurd aan bankinstellingen, aandeelhouders en klanten – waarmee ook wordt voldaan aan de in artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde criteria van openbaar maken – maar dit is pas op en na 28 april 2006 gebeurd. Om deze reden moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
6.5.7.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen, staat vast dat door [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments gebruik is gemaakt van vervalste documenten door die documenten te verstrekken aan de [bank 2], [bank 3], [investeringsmaatschappij A] en [bank 1]. Bovendien staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat die partijen door het verstrekken van die documenten zijn bewogen tot het (her)financieren van de [transportonderneming] Groep, terwijl zij dat nooit hadden gedaan als zij bekend waren met de daadwerkelijke financiële (jaar)cijfers van de [transportonderneming] Groep. Uit het dossier is immers gebleken dat de [transportonderneming] Groep in werkelijkheid verlies maakte en dus sprake was van een geheel andere investeringspropositie dan werd voorgesteld. Zowel [bank 2], [bank 3], [investeringsmaatschappij A] als [bank 1] hebben verklaard dat de aan hen gepresenteerde financiële (jaar)cijfers voor hen de primaire reden waren om in de [transportonderneming] Groep te investeren. Hoewel bijvoorbeeld [bank 2] al eerdere banden had met [transportonderneming], ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om het causale verband tussen de verstrekte onjuiste financiële (jaar)cijfers en het verstrekken van de financieringen door [bank 2], [bank 3], [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] niet bewezen te kunnen achten. Ook de omstandigheden dat bepaalde financieringen samenhangen met eerder verstrekte financieringen en dat partijen die eenmaal een bedrijf hebben gefinancierd er vervolgens een belang bij hebben om dat bedrijf te blijven financieren omdat ze anders – als het bedrijf failliet zou gaan – het risico lopen hun gehele financiering kwijt te raken, doen aan het voorgaande niet af, aangezien alle ten laste gelegde financieringen uiteindelijk verstrekt zijn op grond van de aan de betrokken partijen verstrekte (onjuiste) financiële (jaar)cijfers.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 6vervatte bewijsoverwegingen het volgende bewezen
 Het onder 1 ten laste gelegde, te weten dat:
[transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] [plaats 1] B.V., op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 14 september 2007, te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]),
een groot aantal verkoopfacturen, waaronder
A) vijf facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 3] BV en de datum van 30 oktober 2004 (3x) en 13 december 2004 en 29 december 2004, telkens voor een transport van Venray NL naar Oost Europa (D-084, p.1/13 t/m 5/13), en
B) zes facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 4] BV en de datum van 17 december 2004 (2x) en 27 december 2004 (4x), telkens voor een transport van BE (België) naar TR (Turkije) (D-084, p. 6/13 t/m 11/13), en
C) twee facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 5] BV en de datum van 29 december 2004 (2x), telkens een transport van Enschede NL naar Oost Europa (D-084, p. 12/13 en 13/13), en
D) drie facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 3] BV en de datum van 30 november 2005 en 13 december 2005 en 30 december 2005, telkens voor een transport van Venray NL naar Oost Europa (D-163, p. 1/6 t/m 3/6), en
E) een factuur voorzien van de geadresseerde [bedrijf 5] BV en van de datum van 13 december 2005 (D-165, p. 1/1), voor een transport van Enschede NL naar Oost Europa, en
F) zes facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 4] BV en van de datum van 30 december 2005 (6x), telkens voor een transport van BE (België) naar TR (Turkije) (D-192, p. 1/6 t/m 6/6), en
G) twee facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 5] BV en van de datum van 30 november 2005 en 30 december 2005, telkens een transport van Enschede NL naar Oost Europa (D-230, p. 1/5 en 2/5), en
H) drie facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 3] BV en van de datum van 19 december 2006 en 27 december 2006 en 29 december 2006, telkens voor een transport van Venray NL naar Oost Europa (D-163 p. 4/6 t/m 6/6), en
I) vier facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 4] BV en van de datum van 27 december 2006 (2x) en 29 december 2006 (2x), telkens voor een transport van BE (België) naar TR (Turkije) (D-164, p. 1/4 t/m 4/4), en
J) drie facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 4] BV en van de datum van 27 december 2006 en 29 december 2006 (2x), telkens voor een transport van BE (België) naar TR (Turkije) (D-230, p. 3/5 t/m 5/5), en
K) vier facturen voorzien van de geadresseerde [bedrijf 16] en van de datum van 12 oktober 2006 en 27 oktober 2006 en 6 november 2006 en 29 november 2006, telkens voor een transport vanuit Roemenië (D-102, p. 1/4 t/m 4/4), en
L) een factuur voorzien van de geadresseerde [bedrijf 2] BV en voorzien van de datum van 31 maart 2007 voor 'Pick-up charges Q1 Turkey' (D-3548, p. 4/4), en
M) een 'Supplier Account Report' voorzien van de naam en blokstempel van [bedrijf 3] en van de datum van 19 januari 2007 (D-3536, p. 4 en 5),
zijnde telkens geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk hebben opgemaakt, immers hebben [transportonderneming] BV en/of [transportonderneming] Beheer BV en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] [plaats 1] B.V. - zakelijk weergegeven -
in die verkoopfacturen
- onder A en D telkens vermeld dat er een transport van Venray NL naar Oost Europa is verricht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder B en F telkens vermeld dat er een transport van BE (België) naar TR (Turkije) is verricht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder C en E en G telkens vermeld dat er een transport van Enschede NL naar Oost Europa is verricht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder A en B en C en D en E en F en G doen voorkomen dat er een (schriftelijke of mondelinge) overeenkomst aan die factuur ten grondslag lag, terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van enige contractuele relatie, en
- onder I en J telkens vermeld dat er een transport van BE (België) naar TR (Turkije) is verricht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder G telkens vermeld dat er een transport van Enschede NL naar Oost Europa is verricht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en/of [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder K telkens vermeld dat er een transport vanuit Roemenië is verricht door [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid door [transportonderneming] B.V. dat transport niet is verricht, en
- onder L vermeld dat 1.200.000 EUR in rekening wordt gebracht wegens 'Pick-up charges Q1 Turkey', terwijl deze werkzaamheden nooit zijn verricht door [transportonderneming], en
- onder I en J en K en L doen voorkomen dat er een (schriftelijke of mondelinge) overeenkomst aan die factuur ten grondslag lag, terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van enige contractuele relatie, en

-in dat 'Supplier Account Report' onder M doen voorkomen alsof deze afkomstig was van [bedrijf 3] en gemaakt was door [bedrijf 3] en gestempeld was door [bedrijf 3], terwijl in werkelijkheid dat 'Supplier Account Report' niet afkomstig was van [bedrijf 3] en gemaakt was door [bedrijf 3] en door [bedrijf 3] voorzien was van een blokstempel,

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat:
[transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft, op tijdstippen in de periode van 13 december 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en te [plaats 4] (Hongarije),
de (digitale) administratie van [transportonderneming] Hungary Kft van 2005 en 2006, bestaande onder meer uit boekingsverslagen en grootboekrekeningen en de Final Trial Balance, en de inkoopadministratie,
zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
hebben vervalst,
immers hebben [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft opzettelijk en in strijd met de waarheid in de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft onder meer Excelbestanden en boekingsverslagen en grootboekrekeningen en in de Final Trial Balance Group Reporting (2005) en in de Final Audited Trial Balance (2006) fictieve omzet en dubbele omzet tot een bedrag van ongeveer euro 45,5 miljoen als echt en onvervalst opgenomen,
terwijl een groot deel van deze omzetboekingen dubbel, dat wil zeggen reeds bij [transportonderneming] BV waren geboekt, en fictief waren en terwijl de in die administratie opgenomen facturen vals waren,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven.
 Het onder
3ten laste gelegde, te weten dat:
[transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of te [plaats 4] (Hongarije), telkens
een groot aantal facturen, waaronder
A) een factuur van 18 oktober 2005 van [bedrijf 6] BV te Almere aan [transportonderneming] Hungary Kft, voor de levering van '4 [bedrijf 6] elektrische hoogstapeltrucks, model 1.8 TS', voor een totaalbedrag van EUR 336.524,24 (D-148, p. 1), en
B) zes facturen van [bedrijf 8] aan [transportonderneming] te Istanbul voor de levering van 'irems development' van
- 28 februari 2005 voor een bedrag van EUR 145.000 (D-168, p. 1)
- 29 april 2005 voor een bedrag van EUR 138.000 (D-168, p. 2)
- 30 juni 2005 voor een bedrag van EUR 125.500 (D-168, p. 3)
- 31 augustus 2005 voor een bedrag van EUR 135.400 (D-168, p. 4)
- 31 oktober 2005 voor een bedrag van EUR 128.900 (D-168, p. 5)
- 30 december 2005 voor een bedrag van EUR 165.350 (D-168, p. 6), en
C) een Internal invoice van 31 december 2005 met de omschrijving 'Various invoicing for Irems development' voor een totaalbedrag van EUR 838.150 (D-168, p. 7), en
D) een factuur van 12 december 2005 van [bedrijf 9] b.v. te [plaats 2] aan [transportonderneming] b.v. voor de levering 'SKO 24/L 13.4 FP 80/6 Batterijen, kabels and zegels', voor een bedrag van EUR 910.540 (D-123), en
E) vier facturen van [bedrijf 1] aan [transportonderneming] BV van
- 29 juli 2005 voor de levering van 'Project I. - In [transportonderneming] IIIb, installation of sprinkler system for aerosol products', voor een bedrag van EUR 1.196.705 (D-3556, p. 4)
- 18 augustus 2005 voor de levering van 'Project II. - In [transportonderneming] IV freezing compartment upgrading to -28'c ', voor een bedrag van EUR 1.795.057 (D-3556, p. 5)
- 19 oktober 2005 voor de levering van 'Project III. - In [transportonderneming] IIIb, installation of sprinkler system for aerosol products', voor een bedrag van EUR 1.196.705 (D-3556, p. 6)
- 11 november 2005 voor de levering van 'Project IV. - In [transportonderneming] IV freezing compartment upgrading to -28'c ', voor een bedrag van EUR 1.795.057 (D-3556, p. 7), en

F) drie facturen van [bedrijf 6] BV aan [transportonderneming] Kft van

- 11 januari 2006 voor de levering van 10 stuks 'SC 150 slide shaft reach truck, typ MD07-1.8ts' en 7 stuks 'ETX180w. Man Up speed store. Typ Z2r1850', voor een totaalbedrag van EUR 1.182.000 (D-148, p. 2)
- 14 juni 2006 inzake een aanbetaling op ordernummer 102869 voor [bedrijf 6] forktrucks, voor een totaalbedrag van EUR 175.000 (D-148, p. 3)
- 20 juli 2006 voor de levering van [bedrijf 6] forktrucks, voor een totaalbedrag van EUR 1.008.000 (D-148, p. 4), en

G) drie facturen van [bedrijf 8] aan [transportonderneming] Hungary Kft van

- 30 mei 2006 voor de levering van 'new development for transmission + storage of digital security pictures', voor een bedrag van EUR 100.000 (D-169, p. 1)
- 31 augustus 2006 voor de levering van 'Down payment, radio frequency Network - warehouse [naam]', voor een bedrag van EUR 71.835 (D-169, p. 2)
- 29 december 2006 voor de levering van diverse goederen, voor een totaalbedrag van EUR 1.045.000 (D-169, p. 4), en
H) een factuur van 4 juli 2006 van [bedrijf 9] b.v. aan [transportonderneming] b.v. voor de levering van een 'Thermo Pan Box Bod' en een 'Refrigerator unit', voor een totaalbedrag van EUR 952.087 (D-125), en
I) een factuur van 31 december 2006 van [bedrijf 9] b.v. aan [transportonderneming] KFT, voor een totaalbedrag van EUR 958.760 (D-126), en
J) een factuur van 29 november 2006 van [bedrijf 10] B.V. aan [transportonderneming] Hungary Kft, voor de levering van 200 stuks 'Symbol 1060 KIT SRS-1 8L', voor een totaalbedrag van EUR 400.000 (D-135), en
K) een factuur van 21 december 2006 van [bedrijf 10] B.V. aan [transportonderneming] Hungary Kft, voor de levering van 200 stuks 'Symbol 1060 KIT SRS-1 8L' en 200 stuks 'Symbol 1040 VTHP SW Licentie' en 1 stuk 'Symbol WSS1060 lilon batttery', voor een totaalbedrag van EUR 425.483,73 (D-136), en
L) een factuur van 21 december 2006 van [bedrijf 11] aan [transportonderneming] Hungary Kft. voor de levering van de conform offerte 00478 geleverde garage benodigdheden, voor een bedrag van EUR 100.000 (D-131), en
M) een factuur van 30 november 2006 van [bedrijf 12] B.V. aan [transportonderneming] Hungary Kft voor de levering van 30 'Containerchassis Renders', voor een totaalbedrag van EUR 607.000 (D-150), en
N) een factuur van 28 december 2006 van [bedrijf 13] b.v. aan [transportonderneming] Hungary KFT. voor de levering van de conform offerte nr. 3211 genoemde garage equipment, voor een bedrag van EUR 100.000 (D-154), en
O) vier facturen van [bedrijf 14] S.R.L. aan [transportonderneming] Hungary Kft. van
- 6 juni 2006 voor de levering van 'Diesel fuel pump station Construction ()', voor een bedrag van EUR 75.000 (D-193, p. 1)
- 12 juli 2006 voor de levering van 'Integrated Security System ()', voor een bedrag van EUR 400.000 (D-193, p. 2)
- 24 augustus 2006 voor de levering van 'Diesel fuel pump station Construction ()', voor een bedrag van EUR 75.000 (D-193, p. 3)
- 27 november 2006 voor de levering van 'Ceiling sprinkler installation ()', voor een bedrag van EUR 1.410.750 (D-193, p. 4), en
P) een factuur van 15 november 2006 van [bedrijf 15] aan [transportonderneming] Hungary Kft voor een totaalbedrag van EUR 104.700 (D-194), en
Q) een factuur van 29 augustus 2006 van [bedrijf 17] aan [transportonderneming] Kft. met de omschrijving 'Racking Downpayment' voor een bedrag van EUR 910.350 (D-195)
zijnde telkens een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt, immers hebben [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft - zakelijk weergegeven -
in die facturen A en B en C en D en E en F en G en H en I en J en K en L en M en N en O en P en Q
- vermeld dat die factuur afkomstig was van de in die factuur opgenomen leverancier/crediteur, terwijl die factuur in werkelijkheid niet afkomstig was van die leverancier/crediteur, en
- vermeld dat er een prestatie/levering is verricht tegen een aldaar opgenomen factuurbedrag, terwijl in werkelijkheid die prestatie/levering niet is verricht en dat factuurbedrag in werkelijkheid niet in rekening is gebracht,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven.
 Het onder
4ten laste gelegde, te weten dat:
[transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of te [plaats 4] (Hongarije), telkens
geschriften te weten:
- een investment protocol d.d. 1 januari 2006 (D-213), en
- een settlement agreement d.d. 30 oktober 2006 (transactieovereenkomst) (D-210), en
- een compensation letter d.d. 31 december 2006 (schuldverrekening) (D-211),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt, immers hebben [transportonderneming] Hungary Kft en/of en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. in strijd met de waarheid
- in D-213 opgenomen dat de investeringen [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden tot een bedrag van ongeveer euro 6,0 miljoen, en
- in D-210 opgenomen dat middels de settlement agreement een deel van de investeringen [bedrijf 1] tot een bedrag van euro 2,9 miljoen verrekend zou worden met een claim van 4,0 miljoen op [bedrijf 1] die door [transportonderneming] BV zou zijn ontvangen en waarmee de voornoemde investeringen door [transportonderneming] BV zouden zijn betaald, en
- in D-211 opgenomen dat het restantbedrag van ongeveer 1,1 miljoen door [transportonderneming] BV nog vergoed zou moeten worden aan [transportonderneming] Hungary Kft,
terwijl in werkelijkheid die investeringen niet hebben plaatsgevonden en die investeringen niet zijn betaald en niet zijn verrekend met de claim op [bedrijf 1] en het bedrag van de claim op [bedrijf 1] niet is ontvangen door [transportonderneming] B.V.,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven;
en
[transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft., op tijdstippen in de periode van 2 april 2007 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of [plaats 5] en/of te [plaats 4] (Hongarije), telkens
geschriften te weten:
- settlement agreements d.d. 31 december 2006 (transactieovereenkomst), D-171(1-3), D-196 (1-4), D-127, D-128, D-175 (1-3), D-200, D-137, D-138, D-151, D-198, D-132, D-155, D-202, en
- compensation letters d.d. 31 december 2006 (schuldverrekening), D-172 (1-3), D-197 (1 t/m 4), D-129, D-130, D-176 (1t/m3), D-201, D-139, D-140, D-152, D-199, D-133, D-156, D-203,
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt,

immers hebben [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft. in strijd met de waarheid opgenomen dat de investeringen tot een bedrag van euro 12,4 miljoen door [transportonderneming] BV zouden zijn betaald en [transportonderneming] Hungary Kft de betaling van deze investeringen zou moeten vergoeden aan [transportonderneming] B.V., terwijl in werkelijkheid die investeringen niet hebben plaatsgevonden en die investeringen niet zijn betaald en verrekend,

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededaders telkens feitelijke leiding hebben gegeven;
en
[transportonderneming] [plaats 1] B.V. en [transportonderneming] Beheer B.V. op 5 oktober 2004, te [plaats 2] telkens geschriften, te weten:
- lease overeenkomsten D28 en D70 (1-53)
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – hebben vervalst, immers hebben [transportonderneming] [plaats 1] B.V. en [transportonderneming] Beheer B.V. in de operational leaseovereenkomsten tussen [bedrijf 16] B.V. en [transportonderneming] [plaats 1] B.V opgenomen dat op de geplande afleverdatum 8 oktober 2004, een aantal, althans 54 Vorkheftrucks type 1.8 ts en WP 2320 en SC 3240 en GPC2040S door [transportonderneming] [plaats 1] B.V. zouden worden geleverd ten behoeve van een Sale en Leaseback overeenkomst met [bedrijf 16] B.V., terwijl in werkelijkheid die heftrucks niet waren gekocht door [transportonderneming] [plaats 1] B.V.,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededaders feitelijke leiding hebben gegeven.
 Het onder
6ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 28 april 2006, te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) tezamen en in vereniging met een ander,
een zogeheten "letter of representation"/bevestigingsbrief - zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededader in strijd met de waarheid in voornoemde brief met als onderwerp jaarrekening 2005 d.d. 28 april 2006 (D-1005) onder andere opgenomen: "Derhalve bevestigen wij dat de jaarrekening geen onjuistheden en/of onvolkomenheden van materieel belang bevat", zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
 Het onder
7ten laste gelegde, te weten dat:
[transportonderneming] Beheer B.V. of [transportonderneming] Investments B.V., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 juli 2007, in Nederland,
opzettelijk gebruik hebben gemaakt van
- een vervalst Due Diligence rapport d.d. 24 april 2006 ten behoeve van de herfinanciering door [investeringsmaatschappij A] (D-179/D-012), en
- een vervalst interim financieel rapport d.d. 22 mei 2007 opgemaakt door [accountantskantoor A] (D-021/D-1000),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. wisten dat die geschriften bestemd waren om te gebruiken als ware het echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. genoemde rapportages hebben verstrekt aan werknemers van de [bank 2 (vestiging 1)] ([bank 2]) en [bank 2 (vestiging 2)] ([bank 2 (vestiging 2)]) en de [bank 3] N.V. en [investeringsmaatschappij A] en de [bank 1],
en bestaande die vervalsing hierin dat in beide geschriften een onjuiste omzet en opbrengsten en investeringen werden vermeld
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijk leiding hebben gegeven;
en
[transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 juli 2007, in Nederland,
zichzelf wederrechtelijk hebben bevoordeeld door het aanwenden van één of meer listige kunstgrepen
immers hebben [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V.,
bankinstellingen en aandeelhouders, te weten
de [bank 2 (vestiging 1)]([bank 2]) en [bank 2 (vestiging 2)] ([bank 2 (vestiging 2)]) en de [bank 3] N.V. en [investeringsmaatschappij A] en de [bank 1]
bewogen
- tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 138,4 miljoen euro, en
- het aangaan van een schuld van ongeveer euro 136,7 miljoen,
immers hebben zij
- in de gepresenteerde en gerapporteerde financiële cijfers, (D-162 (Annual Financial Report 2005), in de geconsolideerde winst- en verliesrekening en in de geconsolideerde balans bij de posten "Sales" over 2004 en "Sales" 2005 en "Fixed Assets" per 31 december 2005 een te hoog bedrag van euro 753.933, - (Sales over 2004) en euro 20.331.335 (Sales over 2005) en euro 11.920.674 (Fixed Assets) vermeld, en
- in de gepresenteerde en gerapporteerde financiële cijfers, "D-021 (Interim Financial Reporting 2006/2007 Q1) in de geconsolideerde winst- en verliesrekening en in de geconsolideerde balans (2007) bij de post "Total sales", "BRI, 2007, Q1" een te hoog bedrag van euro 1.200.000, - vermeld, en in de geconsolideerde winst- en verliesrekening en in de geconsolideerde balans (2006) bij de posten "Total sales", "BRI, 2006, YTD" en "Total of fixed assets", "[transportonderneming] Investments BV, 31/12/2006" een te hoog bedrag van euro 34.074.646 (Total sales) en euro 24.805.272 (Total of fixed assets) vermeld,
waardoor die bankinstellingen en aandeelhouders werden bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 138,4 miljoen euro en het aangaan van een schuld van ongeveer euro 136,7 miljoen,
aan bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10. Motivering van de straffen en maatregelen
10.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 t/m 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever van de [transportonderneming] Groep gedurende een periode van meer dan twee jaren schuldig gemaakt aan grootschalige fraude. Dit vond zijn oorsprong in de wens om een noodlijdend bedrijf toch te laten voortbestaan en uit te bouwen. In plaats van moeilijke keuzes te maken, zoals het veranderen van de bedrijfsvoering en te kiezen voor reorganisatie kozen de verdachten voor grootschalige malversatie.
De verdachten hebben door hun frauduleuze handelen banken en bedrijven bewogen om miljoenen euro’s aan het bedrijf te lenen of als investering te verstrekken.
Uit verklaringen van medewerkers van de [transportonderneming] Groep komt naar voren dat er druk op hen werd uitgeoefend om strafbare feiten te plegen. Medewerkers hebben voor hun aandeel in de fraude een strafbeschikking ontvangen en zijn daarom nu gebrandmerkt met een strafblad.
Het faillissement van [transportonderneming] heeft een grote impact gehad. Ongeveer 2400 werknemers hebben hun baan verloren en er hebben zich een groot aantal concurrente crediteuren gemeld met een totaal aan vorderingen van meer dan 100 miljoen euro.
Daarnaast hebben de handelingen van verdachte het vertrouwen geschaad dat in gepubliceerde jaarrekeningen kan worden gesteld en is de concurrentie door verdachte’s handelen jarenlang vervalst.
Voor de strafoplegging zal aansluiting worden gezocht bij de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS afspraken. Voor verdachte is een gevangenisstraf daarom op zijn plaats. Daarbij speelt dat verdachte zich nooit heeft uitgelaten over de ondergang van de onderneming en ook ter terechtzitting geen blijk heeft gegeven inzicht te hebben in zijn eigen rol bij deze enorme fraude. Hij is met een schouderophalen verder gegaan met zijn leven en geniet een riant leven met de inkomsten uit de Luxemburgse vennootschap. Om die reden zou in beginsel een gevangenisstraf van 52 maanden aan verdachte moeten worden opgelegd.
De zaak staat nu bijna zeven jaren nadat de faillissementen zijn uitgesproken en vijfenhalf jaar na het doen van aangifte door de kredietverstrekkers op zitting. Pas met de doorzoeking op 15 april 2010 bij het accountantskantoor [accountantskantoor A] en de daaropvolgende aanhoudingen konden de verdachten echter weet hebben van een eventuele strafvervolging. Op 12 juni 2012, nog geen tweeënhalf jaar later, stond de zaak voor regie op zitting. Daarna is echter ruim twee jaren besteed aan aanvullend onderzoek, met name op verzoek van de verdediging van verdachte. Het tijdsverloop komt dus deels op het conto van de verdediging van verdachte. Hoewel deze zaak zeer complex en omvangrijk is en er daarom geen sprake kan zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, moet er echter wel – zij het beperkt – rekening worden gehouden met de duur van het onderzoek en de tijdspannen tussen de regiezitting en de inhoudelijke behandeling. Daarom is een strafverlaging ten opzichte van de aanvankelijk voorgenomen eis van toepassing en moet aan verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden worden opgelegd.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat – in geval van een strafoplegging – rekening moet worden gehouden met de volgende omstandigheden.
De redelijke termijn is ruimschoots overschreden. Deze is aangevangen op 15 april 2010, dus ruim vier jaren geleden. Deze lange tijdsduur kan niet worden verweten aan de verdediging. Het aanvullende onderzoek waar de verdediging om heeft verzocht heeft immers maar van 25 oktober 2012 tot en met 6 maart 2013 geduurd. Daarna heeft nog onderzoek plaatsgevonden op instigatie van de verdediging van medeverdachte [medeverdachte 5] en het Openbaar Ministerie zelf. Er moet bovendien rekening worden gehouden met de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daarbij is relevant dat de eerste aangifte in deze zaak dateert van 23 juli 2008, terwijl pas op 21 juli 2009 is besloten om een strafrechtelijke vervolging te starten en dat het onderzoeksdossier pas in juli 2011 gereed was. Nu de redelijke termijn met meer dan 24 maanden is overschreden, zou een grotere strafverlaging dan door het Openbaar Ministerie toegepast wordt, bijvoorbeeld 25%, op zijn plaats zijn.
Het doet ook geen recht aan deze zaak om de oriëntatiepunten fraude van het LOVS toe te passen. Deze oriëntatiepunten zijn pas op 29 juni 2012 opgesteld, terwijl de feiten in deze zaak dateren van 2004 tot en met 2007.
Verdachte is, afgezien van de thans ten laste gelegde feiten, nooit met politie en justitie in aanraking gekomen en leeft al sinds het uitkomen van het [onderzoeksbureau A] rapport in 2008 in onzekerheid door de continue dreiging van strafvervolging die boven zijn hoofd hangt.
Verdachte heeft na het faillissement van de [transportonderneming] Groep zijn leven weer moeten opbouwen. Hij heeft geleerd van de periode bij [transportonderneming] en de nasleep hiervan. Hij heeft aan die periode ook niets overgehouden. Hij ontving immers geen riant salaris. Wel heeft hij € 100.000, - in de [transportonderneming] Groep gestoken. Hiervoor heeft hij een lening afgesloten. Het faillissement was dus ook voor hem een enorme strop en pas sinds een jaar is hij schuldenvrij. Bovendien is verdachte als gevolg van deze zaak door [bank 2] op een zwarte lijst gezet, zodat hij nergens meer bankzaken kan doen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft als feitelijk leidinggevende van de [transportonderneming] Groep jarenlang leiding gegeven aan grootschalige en stelselmatige fraude. Daarbij zijn grote hoeveelheden valse facturen en documenten in de administratie verwerkt en is de omzet kunstmatig verhoogd. Als gevolg hiervan zagen de financiële (jaar)cijfers van de [transportonderneming] Groep er consequent beter uit dan zij in werkelijkheid waren, hetgeen er toe heeft geleid dat meerdere banken en/of investeringsinstellingen zijn bewogen om voor in totaal ongeveer 138 miljoen euro in de [transportonderneming] Groep te investeren.
Op grond van het dossier lijkt de fraude binnen de [transportonderneming] Groep niet in de eerste plaats gericht geweest op het verkrijgen van financieel gewin door natuurlijke personen, maar op het streven om een al noodlijdend bedrijf toch te laten groeien en overeind te houden. De ernst van de gevolgen wordt hier echter niet minder door. Als gevolg van het faillissement van de [transportonderneming] Groep hebben ongeveer 2400 werknemers hun baan verloren en hebben meerdere crediteuren en/of investeerders voor meer dan 100 miljoen euro aan verliezen moeten nemen. Die crediteuren en schuldeisers hebben daarnaast heel veel tijd en inzet moeten besteden aan het achterhalen van wat er werkelijk bij [transportonderneming] gebeurd was en aan een jarenlange zoektocht naar niet bestaande activa en pogingen iets van hun investeringen te achterhalen.
Daar komt bij dat verdachte weliswaar niet zoals medeverdachte [medeverdachte 1] zichtbaar directe financiële voordelen aan de fraude heeft ontleend, maar wel direct betrokken is geweest bij de wijze waarop [medeverdachte 1] die voordelen verkreeg. Immers verdachte is betrokken geweest bij de voorbereidingen van de transactie waarbij [medeverdachte 1] ruim 9 miljoen euro opbrengst op een gedeelte van zijn belang in de [transportonderneming] groep realiseerde en bij de verkoop van het Hongaarse vastgoed via de Luxemburgse vennootschap(pen). Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de omvangrijke nadelen die de kopers van diezelfde activa hierdoor konden lijden en ook daadwerkelijk hebben geleden.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte moet worden gezien als een van de instigators van de fraude binnen de [transportonderneming] Groep en daaraan] direct leiding heeft gegeven. Als feitelijk bestuurder had hij er op meerdere momenten voor kunnen kiezen om het frauderen te stoppen, maar hij heeft dit niet gedaan. Ook tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte geen rekenschap gegeven van zijn rol bij de fraude.
De rechtbank zal verdachte een wat lagere straf opleggen dan zijn medeverdachte [medeverdachte 1], omdat de laatste als directeur/eigenaar een doorslaggevender rol heeft gespeeld en bovendien in veel grotere mate direct voordeel lijkt te hebben genoten van de fraude.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de zaak van verdachte alleen het opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf oplevert. De rechtbank acht daarom in beginsel een gevangenisstraf van drieënhalf jaar (42 maanden) passend en geboden.
De rechtbank sluit zich bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden en, zo ja, welke consequentie daaraan moet worden verbonden, aan bij de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad. In haar arrest van 17 juni 2008 (LJN-nummer: BD2578) heeft de Hoge Raad een aantal uitgangspunten ten aanzien van de redelijke termijn en de consequenties van overschrijding daarvan weergegeven. De rechtbank geeft deze, voor zover relevant, hieronder weer en zal daar de navolgende conclusies aan verbinden.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf, waarbij de op te leggen straf als volgt wordt verminderd:
Met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder;
Met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden;
Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In strafzaken kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was hier op 15 april 2010 sprake van. De redelijke termijn is dus op die dag aangevangen. Tot de uitspraak van vandaag zijn derhalve vier jaren en negen maanden verstreken.
De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:
a. De ingewikkeldheid van de zaak;
b. De invloed van de verdediging op het procesverloop;
c. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De berechting van een zaak in eerste aanleg dient in beginsel met een eindvonnis te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hierboven vermeld. De redelijke termijn zou in onderhavige zaak derhalve in beginsel met twee jaren en negen maanden zijn overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden en overweegt daartoe het volgende. Het onderzoek Fox betreft een grootschalig fraudeonderzoek, met internationale verbanden. Het is algemeen bekend dat het bij dergelijke onderzoeken langer duurt voordat er een eindvonnis ligt omdat het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zeer complex is en er vaak getuigen moeten worden gehoord in het buitenland. Ook in deze zaak was dat aan de orde. De rechtbank zal daarom aan de hand van de feitelijke gang van zaken in het onderzoek Fox beoordelen welke overschrijding van de redelijke termijn voor compensatie, in de vorm van strafvermindering, in aanmerking komt.
Na de aanvang van de redelijke termijn heeft het tot juli 2011 geduurd voordat het onderzoek door de FIOD was afgerond en het dossier gereed was. Deze termijn was, gezien de complexiteit van de zaak niet buitensporig lang. Vervolgens heeft het echter tot 12 juni 2012 geduurd voordat de zaak tijdens een regiezitting is behandeld. De vertraging die tussen juli 2011 en juni 2012 is opgetreden, is deels te wijten aan de beperkte capaciteit van de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat een deel van de verstreken tijd voor compensatie in aanmerking komt. Vervolgens is tot 28 maart 2014 uitvoering gegeven aan onderzoekswensen van de verdediging. Het grootste deel van deze tijd heeft het onderzoek niet stilgelegen, maar is voldoende voortvarend gehandeld. Na afronding van het onderzoek had de zaak Fox in beginsel binnen korte tijd inhoudelijk kunnen worden behandeld. Het heeft echter nog acht maanden geduurd voordat de inhoudelijke behandeling van de zaak is aangevangen. Ook een deel van deze tijd komt voor vergoeding in aanmerking. Gezien de hiervoor omschreven complexiteit van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop tussen de aanvang van de redelijke termijn en de uitspraak in de zaak Fox verder niet voor compensatie in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande zoekt de rechtbank bij het in mindering te brengen percentage aansluiting bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden en zal zij een strafvermindering van 10% toepassen.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partijen
[investeringsmaatschappij A]en
[bank 2 (vestiging 2)]een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op grond van de inhoud van het dossier en de onderbouwing door de benadeelde partijen kan naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet zonder meer worden vastgesteld welk bedrag voor toewijzing vatbaar is. Daarnaast moet in aanmerking genomen worden dat verdachte in een civiele procedure eventueel andere partijen – zoals [accountantskantoor A] – in vrijwaring zou kunnen oproepen, voor welk incident tijdens een behandeling van de vorderingen in het strafgeding geen ruimte is.
Daarom zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 51, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
5en
6ten laste gelegde (voor zover dit de cumulatief ten laste gelegde overtreding van artikel 336 van het Wetboek van Strafvordering betreft) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
1,
2,
3,
4,
6(voor zover dit de cumulatief ten laste gelegde valsheid in geschrift betreft) en
7ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1,2,3en4bewezen verklaarde:
Feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder6bewezen verklaarde:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van het onder7bewezen verklaarde:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
en
Feitelijk leiding geven oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
37 (zevenendertig) maanden.
 Verklaart
[investeringsmaatschappij A]niet-ontvankelijk in haar vordering.
 Verklaart
[bank 2 (vestiging 2)]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.T. Beuving en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2015.

Voetnoten

1.HR 12 februari 1991, NJ 1991, 528.
2.HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 469.