3.1De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt dat bij alle door verdachte gepleegde feiten dezelfde werkwijze oftewel
modus operandiis gebruikt. Door verdachte en/of zijn mededader(s) werd een advertentie geplaatst op Marktplaats. Hierbij werd een Macbook Pro ter verkoop aangeboden onder vermelding van een emailadres. Hierna werd er tussen de verdachten en de beoogde ‘koper’ onderhandeld over de verkoop en de aankoopprijs in contanten. Vervolgens werd er een afspraak gemaakt in Amsterdam Zuid-Oost of, in één geval, Diemen. Ter plaatse werd er aanzienlijk geweld gebruikt jegens het slachtoffer en/of werd het slachtoffer met woorden of een wapen bedreigd. Tegelijkertijd werd van het slachtoffer het meegebrachte geldbedrag en/of andere voorhanden zijnde goederen weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat er bij alle feiten een rechtstreeks verband bestaat tussen de uitgevoerde onderhandelingen via Marktplaats met vermelding van het contante geldbedrag enerzijds en het vervolgens op gewelddadige wijze afhandig maken van dit geldbedrag anderzijds.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het plaatsen van de advertentie op Marktplaats en het vervolgens voeren van de onderhandelingen en het maken van de concrete afspraken over de transactie met de potentiële kopers via Marktplaats een bijdrage van zodanig gewicht aan de gepleegde berovingen dat deze bijdrage als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Met de advertentie op Marktplaats, de daaropvolgende onderhandelingen en het afspreken van de ontmoetingsplaats werden de slachtoffers immers telkens, met een forse buit, naar de uiteindelijke plaats delict geleid.
Het voorgaande brengt logischerwijze met zich mee dat, ook als niet kan worden vastgesteld wie fysiek de uitvoerders van de berovingen zijn geweest, maar wel kan worden vastgesteld wie de onderhandelingen en afspraken via Marktplaats hebben gevoerd, deze laatste perso(o)n(en) kan/kunnen worden aangemerkt als medeplegers aan de berovingen. Vertaald naar de voorliggende zaak: ook als niet kan worden vastgesteld dat verdachte fysiek heeft deelgenomen aan de uitvoering van de beroving, maar wel kan worden vastgesteld dat het verdachte is die de onderhandelingen heeft gevoerd en de afspraken heeft gemaakt via Marktplaats, kan verdachte worden aangemerkt als medepleger van de beroving.
Een aantal feiten vertoont sterke onderlinge gelijkenis, omdat bijvoorbeeld de pleegplaats en/of de pleegperiode (nagenoeg) identiek is. Feiten met een dergelijke onderlinge gelijkenis zal de rechtbank hierna als cluster bespreken.
De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw- niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit de stukken blijkt dat de advertentie en het emailadres op Marktplaats zijn aangemaakt vanaf een IP-adres met een postcode behorend bij een gebied waarbinnen de tante van verdachte woonachtig is. Dit geldt echter evenzeer voor vele andere buurtbewoners, zodat het IP-adres ook door andere personen kan zijn gebruikt. Daarnaast bevindt zich op de in de woning van verdachte aangetroffen laptop een foto van een Macbook Pro die ook is gebruikt in de advertentie op Marktplaats. Dit enkele gegeven is, ook in combinatie met het IP-adres, onvoldoende om daadwerkelijke betrokkenheid van verdachte bij dit feit af te leiden. Dit geldt eveneens indien de rechtbank, zoals door de officier van justitie voorgesteld, schakelbewijs uit de overige feiten zou halen. Het gebruikte IP-adres blijft dan nog steeds onduidelijk en feit 1 gaat in tijd ook vooraf aan de andere feiten. De mogelijkheid dat verdachte niet direct betrokken is bij dit feit is te groot om tot een veroordeling over te gaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank is -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Feit 2 heeft zich afgespeeld op 11 maart 2014 aan de [adres 2] te Amsterdam. Aangever [persoon 2] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Macbook Pro werd aangeboden voor € 1.050,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 1]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 2] dat deze op 11 maart 2015 de Macbook voor € 900,-- zou komen ophalen op het adres [adres 2]. [persoon 2] nam daarvoor het geld contant op. Hij belde aan op het afgesproken adres waar niemand reageerde. Hij probeerde het telefoonnummer van de ‘verkoper’ te bellen, [telefoonnummer 1], zonder resultaat. Vervolgens kreeg hij een trap in zijn rug waardoor hij viel. Hij kreeg trappen en schoppen en hem werd een mes getoond terwijl er geschreeuwd werd: ‘geld, geld’. Vervolgens werden zijn portemonnee met inhoud, zijn telefoon en nog een aantal spullen van hem gestolen. Er waren drie daders bij betrokken, negroïde mannelijke daders van 20 á 25 jaar oud. De beroving door de drie daders is te zien op de beelden op de dvd welke ter zitting getoond zijn. Kort na de beroving zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de omgeving aangetroffen.
Feit 3 heeft zich afgespeeld één dag later (12 maart) op en rond het zelfde adres als feit 2.
Aangever [persoon 3] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Macbook Pro werd aangeboden voor € 1.050,--. Het e-mailadres van de verkoper was wederom [e-mailadres 1]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 3] dat hij op 12 maart 2015 de Macbook van de ‘verkoper’ zou ruilen tegen zijn Macbook van een ander model en een controller, een Native Instruments Maschine. Hij belde aan op het afgesproken adres waar niemand reageerde. Hij belde vervolgens de ‘verkoper’ op het door deze opgegeven telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Hij zag 3 jongens komen die hard met elkaar praatten, Frans of met een Frans accent. Een dader sloeg zijn handen om hem heen. Zijn tas werd uit zijn hand gegrist. [persoon 3] werd met een smak op de grond gegooid. De daders renden weg. De drie betrokken daders waren negroïde mannelijke daders van 18 á 25 jaar oud. Ook van deze beroving zijn beelden, welke staan op de dvd welke ter zitting getoond is.
Omdat deze twee feiten zo veel overeenkomsten vertoonden startte de politie een onderzoek. Dit wees het volgende uit.
De Marktplaatsadvertenties in de zaken 2 en 3 zijn geplaatst vanaf het IP-adres [IP-adres], op het mailadres van de ‘verkoper’ is voor het laatst ingelogd vanaf dit IP-adres en de gebruikers-ID is aangemaakt vanaf dit IP-adres. Vanaf dit IP-adres is de pre-paid simkaart van de telefoon in zaak 3 opgewaardeerd. Dit IP-adres behoort bij het adres van de tante van verdachte, [naam 3] ([adres 1]), waar ook de oma van verdachte, [naam 4] woont.
De gestolen Native Instruments Maschine had als serial number [nummer]. De getuige [getuige 1] heeft van de medeverdachte [medeverdachte] het gestolen apparaat gekocht. Dit blijkt uit het feit dat de serienummers identiek zijn.
In beide zaken gebruikten de daders anonieme, niet te herleiden prepaid sim-kaarten in de telefoon waarmee contact werd onderhouden met de ‘koper’. Na de aanhouding van verdachte is bij hem thuis (in zijn slaapkamer) een mobiele telefoon aangetroffen, een Nokia. Zowel de simkaart met het door [persoon 2] opgegeven nummer als de simkaart met het door [persoon 3] opgegeven nummer heeft in deze Nokia gezeten. Verder blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte] met dit zelfde toestel heeft gebeld toen hij de van deze diefstal afkomstige Native Instruments Maschine verkocht.
Alles in onderlinge samenhang bezien leidt dit de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zich tezamen en in vereniging hebben schuldig gemaakt aan deze twee feiten. De Marktplaatsadvertenties en bijbehorende e-mailadressen zijn gemaakt/gebruikt vanaf het IP-adres behorende bij het fysieke adres waar de oma en tante van verdachte woonden. De politie heeft navraag gedaan naar het gebruik van (de computers bij) dit IP-adres. [naam 4] (de oma van verdachte) verklaarde daarover dat iedereen die in het huis woonde de computers daar gebruikte, ook verdachte. Ook het nichtje van verdachte, [naam 5], dacht dat verdachte de internetaansluiting op de [adres 1] wel gebruikte. De politie heeft verder [naam 6], tante van verdachte, ermee geconfronteerd dat er (Marktplaats)advertenties waren aangemaakt met haar gegevens. Zij verklaarde dat zij dat zelf niet kon en haar dochter [naam 5] ook niet. Alleen zij zelf, dochter [naam 5] en verdachte wisten het wachtwoord van de wifi-router. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij het wachtwoord niet wist en zijn eerst ter zitting afgegeven verklaring dat er vrienden van hem over de vloer kwamen en dat die de laptop gebruikten, komen om die reden de rechtbank leugenachtig voor. De rechtbank houdt het er daarom op dat verdachte de Marktplaatsadvertenties geplaatst heeft waarmee de ‘kopers’ werden gelokt en vervolgens beroofd. Voor de overtuiging gebruikt de rechtbank daarbij ook het gegeven dat op een laptop op het adres waar verdachte is aangehouden een identieke foto is aan getroffen als gebruikt bij feit 2.
Het medeplegen van deze berovingen blijkt op zich reeds uit het feit dat deze met 3 personen plaatsvonden. Dat ook de medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze berovingen, die als een sjabloon op elkaar passen, leidt de rechtbank uit het volgende af. Bij feit 2 heeft verdachte de advertentie geplaatst en is hij direct na de beroving staande gehouden door de politie, waarbij hij vergezeld was van [medeverdachte]. Zowel verdachte als [medeverdachte] voldeden in grote lijnen aan het signalement. Hieruit leidt de rechtbank af dat het verdachte en [medeverdachte] zijn geweest die ook daadwerkelijk de beroving hebben gepleegd. Bij feit 3 heeft verdachte de advertentie geplaatst en verkocht [medeverdachte] kort daarop een gedeelte van de buit, daarbij gebruik makend van de Nokia van verdachte. Over dit verkopen van de buit heeft [medeverdachte] ter zitting een verklaring afgelegd. Hij stelt de ‘Maschine’ van een hele nette jongen te hebben gekocht en te hebben doorverkocht. De naam van deze jongen wil [medeverdachte] niet noemen. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte] om meerdere redenen niet geloofwaardig. Om te beginnen wil [medeverdachte] de naam van deze jongen niet noemen om hem niet in de problemen te brengen. De rechtbank ziet niet hoe ‘deze jongen’ in de problemen zou kunnen komen, nu het hier volgens [medeverdachte] een eerlijke zaak zou betreffen. Daarnaast ziet de rechtbank niet waarom [medeverdachte] deze Maschine voor deze jongen zou moeten verkopen en deze jongen dat niet zelf zou kunnen doen. Daarnaast heeft [medeverdachte] er geen verklaring voor gegeven waarom hij pas na acht maanden detentie met deze verklaring komt, die anders is dan zijn verklaring bij de rechter-commissaris waar hij dit nog ‘een foutje’ noemt. Ten vierde acht de rechtbank de verklaring ongeloofwaardig, omdat de door [medeverdachte] verkochte Maschine volgens het serienummer het van de aangever gestolen apparaat is geweest en dus niet van een ‘hele nette jongen’. Nu [medeverdachte] leugenachtig verklaart, niet verklaart over hoe hij wél aan het apparaat is gekomen en feit 3 als gezegd op meerdere punten, waaronder het signalement van de daders, als twee druppels water op feit 2 lijkt, houdt de rechtbank het er op dat ook [medeverdachte] dit feit mede heeft gepleegd.
Het feit dat de aangever in zaak 3 stelt dat twee van de daders in een voor aangever onbekende taal spraken, vermoedelijk Frans dan wel met een Frans accent, en de verdachten, althans zo stellenzij , niet, acht de rechtbank geen beletsel tot bewezenverklaring ervan over te gaan. Aangever heeft verklaard dat het een voor hem onbekende taal was zodat het ook heel wel een andere taal, Spaans of een straattaal, kan zijn geweest. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen onder ‘Algemeen’ over medeplegen is overwogen.
De rechtbank is -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5, 6 en 8 ten laste gelegde.
Feit 5 heeft zich afgespeeld op 25 juni 2014 op de [adres 4] te Amsterdam. Aangever [persoon 5] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Macbook Pro werd aangeboden voor € 1.350,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 2]. Het telefoonnummer van de verkoper was [telefoonnummer 3]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 5] dat deze op 25 juni 2014 de Macbook zou komen ophalen op het adres [adres 4]. [persoon 5] belde aan op het afgesproken adres waar niemand reageerde. Vervolgens werd hij van achteren vastgepakt en werd zijn keel dichtgedrukt. Er werd tegen hem geschreeuwd: "Wil je dood, waar is je geld". Vervolgens werden zijn sleutels, portemonnee en een geldbedrag van ongeveer € 1.120,-- weggenomen. Er waren twee daders bij betrokken met een Surinaamse en Noord-Afrikaanse achtergrond van begin 20 en 25 jaar oud.
Feit 6 heeft zich afgespeeld op 20 juli 2014 op de [adres 4] te Amsterdam. Aangever [persoon 6] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Macbook Pro werd aangeboden voor € 1.325,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 3]. Het telefoonnummer van de verkoper was [telefoonnummer 4]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 6] dat deze op 20 juli 2014 de Macbook zou komen ophalen op het adres [adres 4]. [persoon 6] belde aan op het afgesproken adres. Vervolgens kwamen er twee mannen naar hem toe gerend en werd er tegen hem gezegd: "Geef je geld ik heb een gun", waarbij hij werd vastgehouden. Toen [persoon 6] riep dat hij niet alleen was, renden de daders weg. De daders waren negroïde en tussen de 17 en 25 jaar oud.
Feit 8 heeft zich afgespeeld op 28 september 2014 op de [adres 4] te Amsterdam. Aangever [persoon 8] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Macbook Pro werd aangeboden voor € 1.400,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 4]. Het telefoonnummer van de verkoper was [telefoonnummer 5]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 8] dat deze op 28 september 2014 de Macbook zou komen ophalen op het adres [adres 4]. [persoon 8] belde aan op het afgesproken adres waar de bewoner van niets wist. Vervolgens werd een hand tegen zijn gezicht gebracht, werd hij tegen een muur gegooid en meermalen geschopt en geslagen. Vervolgens werd zijn IPhone weggenomen. Er waren drie daders bij betrokken, waarvan er een Creools was van 20 jaar oud.
Uit de stukken blijkt dat ten aanzien van de feiten 5, 6 en 8 de advertentie en het emailadres op Marktplaats zijn aangemaakt vanaf IP-adressen behorend bij het GBA-adres van verdachte en het adres van de woning van zijn tante. Gezien de verklaringen van de familieleden van verdachte (tante, nichtje, oma) dat de computers op genoemde adressen niet werden gebruikt door vrienden van verdachte die over de vloer kwamen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte degene was die dit deed. Daarnaast zijn in de BlackBerry van verdachte de emailadressen met bijbehorende identieke wachtwoorden uit de advertentie van de feiten 5 en 8 aangetroffen. Ook bevindt zich in deze telefoon een foto van de advertentie van Marktplaats die ook is gebruikt bij de feiten 6 en 8. Gezien het feit dat verdachte pas ter terechtzitting met de verklaring is gekomen dat hij zijn telefoon aan anderen uitleende, en verdachte ook verder niet heeft willen aangeven wie die anderen waren, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Voorts is er een navolgend tapgesprek op 15 oktober 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]:
Verdachte: “Kan ik ik heb je weet toch dan kunnen we effe praten over die dingen van weekend, van die Mac dingen, ik heb nu iemand gevonden die we trekken”.
Medeverdachte [medeverdachte]: “Ok rustig ik kan nu ik ga nu niet moven. Ik app je erover ja.”
Verdachte: ”No Spang”.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ter zitting desgevraagd gezegd zich niet te kunnen herinneren waar dit gesprek precies over ging. Dat, zoals verdachte heeft gezegd, het gesprek misschien gaat over eten halen bij de McDonalds acht de rechtbank niet aannemelijk nu verdachte duidelijk zegt dat hij ‘iemand’ gevonden heeft die ‘ze’ kunnen gaan trekken.
Uit de op ambtseed opgemaakte bevindingen van de politie blijkt voorts dat de medeverdachte [medeverdachte] kort voor de pleegdatum van feit 5 meerdere malen gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] uit de advertentie van feit 5. Naar het oordeel van de rechtbank doet de verklaring van [medeverdachte] dat hij redenen heeft om niet te zeggen aan wie dit telefoonnummer toebehoort niet af aan het feit dat dit telefoonnummer tot zijn beschikking stond. Ook is het IP-adres vanaf waar voor het laatste is ingelogd op het emailadres uit de advertentie van feit 6 afgegeven op de naam van de moeder van [medeverdachte]. Voorts is in de IPhone van de vriendin van [medeverdachte] een whatsapp bericht aangetroffen waarin [medeverdachte] aangeeft dat hij gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] dat ook is gebruikt in de advertentie van feit 6. Bovendien zaten in de Samsung telefoon van [medeverdachte] een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] dat is gebruikt in de advertentie bij feit 8, sms-berichten met de naam van de verkoper uit de advertentie van feit 8 en in de contactlijst het telefoonnummer van de aangever van feit 8.
Dat, zoals [medeverdachte] heeft verklaard, er meerdere mensen gebruik konden maken van de wifi-verbinding bij zijn moeder thuis en dat hij zijn telefoon wel eens uitleende aan anderen, maakt niet dat de rechtbank daarmee aannemelijk acht dat een ander dan [medeverdachte] gebruik heeft gemaakt van de wifi-verbinding en de mobiele telefoons zoals hierboven weergegeven. [medeverdachte] heeft deze verklaring eerst ter zitting afgelegd. Voorts is de kans dat iemand anders op meerdere momenten steeds van aan [medeverdachte] toebehorende dan wel direct aan [medeverdachte] te linken goederen gebruik heeft gemaakt, dermate klein te achten dat het op de weg van [medeverdachte] had gelegen om met namen te komen teneinde deze stelling te kunnen verifiëren. [medeverdachte] heeft desgevraagd geen namen willen geven.
Gelet op het voorgaande en de onderlinge samenhang van de feiten, waaronder de pleegplaats, de IP-adressen, de emailadressen, de foto van de advertentie en het gebruik van de verschillende telefoonnummers, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het onder 5, 6 en 8 ten laste gelegde.
De rechtbank is -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 7 ten laste gelegde.
Feit 7 heeft zich afgespeeld op 25 juli 2014 op het [adres 5] te Diemen. Aangever [persoon 7] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Apple Macbook Pro 15 inch Retina werd aangeboden voor € 1.325,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 3]. Het telefoonnummer van de verkoper was [telefoonnummer 4]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 7] dat deze op 25 juli 2014 de Macbook zou komen ophalen op het adres [adres 6, nummer A] te Diemen. [persoon 7] belde rond half negen ’s avonds aan op het afgesproken adres maar er werd niet open gedaan. [persoon 7] is vervolgens een stukje gaan lopen, onder meer door een stukje park, terwijl ze haar man belde. Een joggende man, die ze ten tijde van het aanbellen op het adres [adres 6, nummer A] al had waargenomen, liep naar [persoon 7] toe, greep met beide handen de tas van [persoon 7] en rukte en draaide aan de tas. [persoon 7] viel hierdoor op de grond en de joggende man rende met de tas weg. Op de plek waar [persoon 7] is gevallen lag een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon lag er nog niet toen de joggende man aan haar tas begon te trekken. [persoon 7] gaf als signalement van de joggende man: negroïde, bleek gelaat, zwart haar, tussen 180-189, normaal postuur, tussen 26 en 35 jaar, donkerblauw joggingspak met koordjes.
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zagen een negroïde man in een donkerkleurige joggingpak met tas wegrennen. Zij zagen dat de negroïde man bij een ander achterop een fiets sprong. De bestuurder van de fiets reed weg. De bestuurder was een licht getinte jongen met een zwartkleurig joggingpak.
Uit de stukken blijkt dat de advertentie en het emailadres op Marktplaats zijn aangemaakt vanaf een IP-adres behorend bij het GBA-adres van verdachte, [adres 7]. Uit de stukken blijkt voorts dat het IP-adres vanaf waar voor het laatste is ingelogd op het emailadres [e-mailadres 3] is afgegeven op de naam van de moeder van medeverdachte [medeverdachte], [naam 7], [adres 8].
Voorts bevindt zich in de BlackBerry van verdachte een foto van de advertentie van Marktplaats. In de IPhone van de vriendin van [medeverdachte] bevindt zich een whatsapp bericht waarin [medeverdachte] op 25 juli 2014 om 17:46 uur aangeeft dat hij gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4]. Dit is het telefoonnummer van de verkoper.
Op 25 juli 2014 peilt de gebruiker van [telefoonnummer 4] uit in de buurt van de plaats delict.
In de op de plaats delict aangetroffen mobiele telefoon [noot rechtbank: dit is de telefoon waarvan de politie aangeeft dat deze op de vluchtroute van de joggende man is aangetroffen] zit een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 6]. Ten tijde van de straatroof heeft de gebruiker van [telefoonnummer 4] contact met dit telefoonnummer. In de op de plaats delict aangetroffen telefoon staan voorts een aantal sms-berichten in de Spaanse taal. Een tweetal inkomende berichten zijn gericht aan [naam 6]. De tante van verdachte heet [naam 6]. Zij is geboren in de Dominicaanse Republiek.
Op [adres 6, nummer B] woont de opa van de vriendin van medeverdachte [medeverdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] komt hier over de vloer. Het afgesproken adres waar de transactie plaats zou vinden was [adres 6, nummer A].
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien en gelet op de gelijkenissen met de overige feiten, waaronder de modus operandi en het onder feit 6 gebruikte emailadres [e-mailadres 3] en mobiele nummer [telefoonnummer 4], is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het onder 7 ten laste gelegde.
De rechtbank is -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 primair ten laste gelegde.
Feit 4 heeft zich afgespeeld op 5 april 2014 op de [adres 3] te Amsterdam. Aangever [persoon 4] had gereageerd op een advertentie op Marktplaats waarin een Apple Macbook werd aangeboden voor € 1.400,--. Het e-mailadres van de verkoper was [e-mailadres 5]. Afgesproken werd tussen de ‘verkoper’ en [persoon 4] dat deze op 5 april 2014 ’s avonds de Macbook zou komen ophalen op het adres [adres 9, nummer A]. Toen [persoon 4] op het afgesproken tijdstip in de [adres 9, nummer A] aankwam, zag hij twee personen, NN1 en NN2, op een muurtje zitten en merkte hij dat perceel [nummer A] niet bestond. [persoon 4] heeft vervolgens geprobeerd om via de email contact te leggen met de ‘verkoper’. NN1 benaderde [persoon 4] vervolgens met de vraag waar [persoon 4] naar op zoek is. Korte tijd later werd [persoon 4] door NN1 vastgepakt en door NN2 geslagen. [persoon 4] werd veelvuldig geslagen en geschopt. [persoon 4] viel vervolgens op de grond en NN1 en NN2 roepen “geld, geld”. Vervolgens werd de mobiele telefoon uit de handen van Pels getrokken en gaan NN1 en NN2 ervan door. NN1 en NN2 hebben een negroïde, Surinaams uiterlijk. NN1 heeft een normaal/slank postuur, is 175 tot 180 cm lang, rond de 20 jaar oud, en heeft kort geschoren kroeshaar. NN2 is 180 tot 185 cm lang, iets slanker dan NN1 en eveneens rond de 20 jaar oud.
Uit de stukken blijkt dat de advertentie op Marktplaats is aangemaakt vanaf een IP-adres behorend bij het GBA-adres van verdachte, [adres 7]. Voorts bevindt zich in de BlackBerry telefoon van verdachte een foto van de advertentie van Marktplaats.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten op zichzelf onvoldoende bewijs opleveren voor het door verdachte medeplegen van de diefstal met geweld. Gelet evenwel op de modus operandi -de advertentie op Marktplaats waarin een MacBook werd aangeboden, het IP-adres, het gebruik van niet juiste adresgegevens, het op straat opwachten van de koper-, en de soortgelijke foto op verdachtes BlackBerry, bezien in het licht van de gelijksoortige modus operandi bij de feiten 2, 3 en 5 tot en met 8 en het gegeven dat feit 4 zich afspeelt tussen feit 3 en 5, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook voor feit 4 als medepleger kan worden veroordeeld.