ECLI:NL:RBAMS:2015:4024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
13/669033-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van babbeltrucs gericht op ouderen met pinpassen en contant geld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, voornamelijk gericht op (hoog)bejaarde slachtoffers. De verdachte en zijn mededader gebruikten babbeltrucs om de woningen van deze kwetsbare mensen binnen te dringen en hen pinpassen, sieraden en contant geld afhandig te maken. Direct na de diefstal werden de gestolen pinpassen gebruikt om geld op te nemen bij geldautomaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten, opnieuw in de fout is gegaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte en zijn medeverdachte op een doortrapte en professionele wijze te werk gingen, waarbij zij geen rekening hielden met de gevolgen van hun daden voor de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels en dat hij in vereniging met anderen heeft gehandeld. De bewezen feiten omvatten onder andere de diefstal van bankpassen en geldbedragen van verschillende slachtoffers, waarbij de verdachte gebruik maakte van de kwetsbaarheid van ouderen.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld en deze toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de herhaalde criminele activiteiten van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, en heeft geoordeeld dat alleen een vrijheidsbenemende straf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669033-15 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Koster naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 4 juni 2015 – kortgezegd ten laste gelegd dat hij al dan niet in vereniging meerdere malen bankpassen (en enkele andere goederen en geldbedragen) heeft gestolen, met welke passen hij dan wel zijn mededader vervolgens geld heeft opgenomen bij pinautomaten, dan wel dit heeft gepoogd, dan wel betalingen heeft verricht met deze gestolen pinpassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Gedeeltelijke vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de diefstal van de pinpassen als ten laste gelegd onder 3 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief, 4 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief, 5 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief en 6 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir – kortgezegd op het standpunt gesteld dat het in vereniging plegen van diefstal van geldbedragen met bankpassen onder alle ten laste gelegde feiten bewezen kan worden verklaard.
Ook de poging tot diefstal van geldbedragen met de gestolen pinpas van [persoon 1], als onder 2 ten laste gelegd, en de daadwerkelijke diefstal van de bankpas van [persoon 1], zoals onder 1 ten laste gelegd, dient bewezen verklaard te worden, nu in de woning waar de pas is gestolen het DNA van verdachte is aangetroffen en de medeverdachte heeft verklaard dat hij voor verdachte heeft gepind.
Als laatste kan ook de diefstal van de pinpas en een geldbedrag van € 35,- uit de woning van [persoon 2], als onder 7 ten laste gelegd, bewezen worden verklaard, op basis van het signalement van aangever en de korte duur tussen de diefstal van de pas uit woning en de pintransactie, waarbij verdachte is herkend.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleidooi – dat de inbeslagname en doorzoeking van de telefoon van verdachte onrechtmatig was, op grond waarvan alle bewijsmiddelen die voorvloeien uit deze handelingen, van het bewijs moeten worden uitgesloten. Volgens de raadsvrouw biedt de strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagneming geen grondslag voor het onderzoeken van de informatie die zich in de telefoon bevindt. Nu smartphones zeer veel vertrouwelijke informatie bevatten, vereist art. 8 EVRM hiervoor een wettelijke basis, aldus de verdediging, met verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2954.
Daardoor dient verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Ook van de onder 3 ten laste gelegde diefstal met valse sleutel dient verdachte te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, nu de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] niet geloofwaardig is en derhalve niet als redengevend bewijsmiddel kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de onder 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde diefstallen met valse sleutels dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, nu de herkenningen van de verbalisanten niet aan de vereisten voldoen zoals geformuleerd in de jurisprudentie en derhalve dienen te worden uitgesloten. Als laatste dient verdachte ook van de onder 7 ten laste gelegde diefstal van de pinpas te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop deze bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen, en acht zij dan ook bewezen, dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5.
Modus operandi
De rechtbank merkt in het algemeen op dat sprake lijkt te zijn van een vast patroon in de werkwijze van de verdachte. Deze werkwijze houdt kort gezegd in dat de verdachte dan wel een medeverdachte steeds door middel van een babbeltruc de woning van oudere mensen binnengaan en daar pinpassen (eventueel met bijbehorende pincodes) steelt. Indien de pas is weggenomen zonder de bijbehorende pincode, wordt snel na de diefstal naar de slachtoffers gebeld. In dit telefoongesprek doet de beller zich voor als iemand van de bank, waarbij wordt aangegeven dat de pinpas van het slachtoffer is gevonden. Om deze pas te kunnen blokkeren, dient de pincode te worden doorgegeven. De slachtoffers geven vervolgens hun pincode, waarna de rekening van het slachtoffer in kwestie wordt leeggehaald. Het pinnen is in sommige gevallen gedaan door verdachte zelf en in sommige gevallen door medeverdachte [medeverdachte].
In twee van de gevallen staat vast dat verdachte degene is geweest die de pinpas uit de woning van het slachtoffer heeft gestolen.
Allereerst de onder 1 ten laste gelegde diefstal van de pas van [persoon 1], nu het DNA van verdachte is aangetroffen op een koffiekopje in die woning, terwijl hij nooit eerder in die woning is geweest. Uit telecomgegevens blijkt voorts dat verdachte enkele minuten voorafgaand aan het moment dat met de gestolen pas wordt gepind, contact heeft met [medeverdachte], degene die daadwerkelijk heeft gepind. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de pinpas heeft gekregen van verdachte en voor hem heeft gepind.
Als tweede de diefstal van de bankpas (en contant geldbedrag ad € 35,-) van [persoon 2]. De tijd tussen het moment van het wegnemen van de bankpas en het opnemen van het geld met de pas bedroeg slechts maximaal een kwartier. Verdachte is herkend als degene die geld opnam met deze bankpas en geeft hiervoor geen verklaring. Daarnaast voldoet verdachte volledig aan het signalement zoals gegeven door het slachtoffer. Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die de bankpas met pincode (en € 35,-) uit de woning van [persoon 2] heeft gestolen.
4.4.1
Nadere bewijsoverwegingen
Inbeslagname en gedeeltelijke doorzoeking van de telefoon
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat zich geen onrechtmatigheden hebben voorgedaan bij de inbeslagname en de gedeeltelijke doorzoeking van de telefoon.
De strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagneming van goederen waarmee mogelijk een strafbaar feit is gepleegd omvat de bevoegdheid aan of in dat voorwerp onderzoek te doen naar aanwijzingen die licht kunnen werpen op de verdenking (in belastende of ontlastende zin). Juist is dat smartphones veel privacygevoelige informatie kunnen bevatten. Bij de vraag of die gegevens onderzocht mogen worden zullen – nu een daarop specifiek gerichte wettelijke regeling vooralsnog ontbreekt – de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkingen kunnen meebrengen die in acht moeten worden genomen bij de uitoefening van de bevoegdheid onderzoek te doen naar de informatie die zich bevindt op een inbeslaggenomen telefoon. Dat betekent dat het onderzoeken van mogelijk privacygevoelige informatie achterwege dient te blijven als dat voor het opsporingsonderzoek onnodig is of als de aard en ernst van de verdenking daarvoor onvoldoende rechtvaardiging biedt.
In het onderhavige opsporingsonderzoek was het noodzakelijk om na te gaan met wie verdachte contact heeft gehad, op basis waarvan de politie de contactgegevens heeft bekeken in de telefoon van verdachte. Dat die informatie op andere wijze beschikbaar was, is niet aannemelijk. Aan het subsidiariteitsvereiste is daarmee voldaan. Teneinde dit onderzoek te doen is de telefoon van verdachte eerst in beslag genomen. Verdachte is van deze inbeslagname achteraf in kennis gesteld.
De politie heeft enkel kennisgenomen van de contactgegevens, van het doorzoeken van verdere privéinformatie uit de telefoon is niet gebleken. Nu niet de hele telefoon werd doorzocht, maar gericht is gekeken naar contactgegevens, is weliswaar sprake van een schending van de privacy, maar deze wordt gerechtvaardigd door de ernst van de verdenking en kan worden gebaseerd op de strafvorderlijke inbeslagnemingsbevoegdheid.. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding hieruit voortkomende gegevens van het bewijs uit te sluiten. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Betrouwbaarheid herkenningen verbalisanten
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de validiteit van de herkenningen door de verbalisanten. De in dit vonnis gebruikte en in bijlage II aangehaalde herkenningen zijn op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgesteld en voldoen aan de vereisten zoals gesteld in recente jurisprudentie. Derhalve ziet de rechtbank geen reden deze herkenningen uit te sluiten van het bewijs. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 31 oktober 2013 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([adres 1]) heeft weggenomen een bankpas van de ING-bank, toebehorende aan [persoon 1];
en
op 31 oktober 2013 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 780 euro, welk geldbedrag toebehoorde aan [persoon 1], waarbij hij, verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van [persoon 1] met bijbehorende pincode;
2.
op 31 oktober 2013 te [plaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan [persoon 1], en daarbij het weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van [persoon 1] met bijbehorende pincode,
- zich naar een pinautomaat van de ABN Amro (vestiging [vestigingsadres]) heeft begeven en
- vervolgens voornoemde bankpas in de pinautomaat heeft gestopt en een pincode heeft ingetoetst;
3, tweede gedeelte van het alternatief/cumulatief ten laste gelegde
in de periode van 20 november 2013 tot en met 21 november 2013 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit onder meer geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen, van in totaal meer dan 15.000 euro, welke geldbedragen toebehoorden aan [persoon 3], waarbij hij, verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten een bankpas van de ABN Amrobank en de ING-bank op naam van [persoon 3], met bijbehorende pincodes;
4, tweede gedeelte van het alternatief/cumulatief ten laste gelegde
op 30 december 2013 te [plaats 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit onder meer geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1.860 euro, welke geldbedragen toebehoorden aan [persoon 4], waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een ABN Amro bankpas op naam van [persoon 4];
5, tweede gedeelte van het alternatief/cumulatief ten laste gelegde
op 1 oktober 2013 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geld- en een betaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1.040 euro, welke geldbedragen toebehoorden aan [persoon 5] en/of de zoon van [persoon 5], waarbij hij, verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas van de ABN Amrobank met bijbehorende pincode;
6, tweede gedeelte van het alternatief/cumulatief ten laste gelegde
in de periode van 10 november 2014 tot en met 11 november 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geld- en/of betaalautomaten heeft weggenomen geldbedragen, welke geldbedragen toebehoorden aan
[persoon 6] en/of
[persoon 7],
waarbij hij, verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen met bijbehorende pincodes;
7.
op 9 januari 2015 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([adres 2]) heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 35 euro en een bankpas van de ABN Amro met bijbehorende pincode, toebehorende aan [persoon 2];
en
op 9 januari 2015 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat) heeft weggenomen een geldbedrag van 280 euro, welk geldbedrag toebehoorde aan [persoon 2], waarbij hij, verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een ABN Amro bankpas op naam van [persoon 2] met bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie betoogd dat in deze zaken een bedrag van € 150,- redelijk is om aan te merken als immateriële schade. Daardoor dient de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] tot een bedrag van € 430,- te worden toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] tot een bedrag van € 10.385,-. De vordering van de benadeelde partij [persoon 5] dient tot een bedrag van € 1.197,50 te worden toegewezen. De rest van de vorderingen dient te worden afgewezen. De vordering van de benadeelde partij [persoon 4] dient in zijn geheel te worden toegewezen. De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel dient bij alle vorderingen te worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de straf te matigen en gelijk te stellen aan de straf van de medeverdachte, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft zij verzocht deze primair niet ontvankelijk te verklaren, nu zij vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair heeft zij verzocht de vorderingen van benadeelde partij [persoon 3], [persoon 5] en [persoon 2] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] en [persoon 2] heeft zij subsidiair aangevoerd dat geen immateriële schade moet worden toegekend, nu het gaat om vermogensdelicten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte op doortrapte en professionele wijze meerdere keren door middel van babbeltrucs uit de huizen van oude en kwetsbare mensen bankpassen gestolen. Zij hebben zich daarbij niet bekommerd om het effect dat hun handelen juist op deze slachtoffers zou hebben. Vervolgens hebben zij met die passen en bijbehorende pincodes zo snel mogelijk bij pinautomaten geldbedragen opgenomen, zodat, als de pas werd geblokkeerd, de diefstal al gepleegd was. In één geval is in totaal zelfs meer dan € 15.000,- opgenomen. Verdachte heeft door het structureel plegen van deze diefstallen met valse sleutel in zijn, naar uit het financiële onderzoek blijkt, luxe levensonderhoud voorzien.
Dit zijn buitengewoon ernstige feiten. Verdachte en zijn mededader hebben puur uit financieel gewin gehandeld en hebben geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Zij hebben op lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien. Zij hebben met hun optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt de rechtbank in beschouwing dat de diefstallen bij de slachtoffers thuis hebben plaatsgevonden, waardoor verdachte en zijn mededader bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig hebben aangetast. Feiten als deze leiden bovendien tot grote onrust onder ouderen in het algemeen, maar ook bij de aangevers in het bijzonder, nu meerderen van hen overstuur waren bij het doen van hun aangifte.
Gelet op de ernst en de duur van de feiten, die zich in ieder geval over de periode van oktober 2013 tot en met januari 2015 heeft uitgestrekt, de rol die verdachte daarbij verweten wordt en de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers door verdachte, komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf acht geslagen op de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank weegt daarbij in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder is veroordeeld voor precies gelijke feiten, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2015. In die zaak is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opgelegd. Deze straf is zeer recent opgelegd, echter heeft dit er niet toe geleid dat verdachte niet opnieuw dezelfde feiten ging plegen. Sterker nog, verdachte is na zijn vrijlating op gelijke voet doorgegaan met het stelen van geld van ouderen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht na te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De raadsvrouw heeft verzocht een beslissing te nemen over het in beslag genomen geldbedrag van € 364,50. De rechtbank gaat uit van hetgeen op de beslaglijst is vermeld, namelijk dat hierop conservatoir beslag is gelegd, en de onderschrijving van deze beslagtitel door de officier van justitie ter zitting. Derhalve neemt de rechtbank hierover geen beslissing.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 3]niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 10.385,- (tienduizend driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rest van de vordering wordt afgewezen.
In het belang van
[persoon 3]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 4]niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 157,50 (honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rest van de vordering wordt afgewezen.
In het belang van
[persoon 4]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 5] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 5]niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.047,50 (duizendzevenenveertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade (te weten de gevorderde materiële kosten, alsmede € 7,50 voor het aanvragen van een nieuwe bankpas). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rest van de vordering wordt afgewezen.
In het belang van
[persoon 5]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 2]niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 7 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 280,- (tweehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rest van de vordering wordt afgewezen.
In het belang van
[persoon 2]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief, 4 gedeelte van het eerste cumulatief/alternatief, 5 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief en 6 eerste gedeelte van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 eerste en tweede gedeelte van het cumulatief/alternatief, 2, 3 tweede gedeelte van het cumulatief/alternatief, 4 tweede gedeelte van het cumulatief/alternatief, 5 tweede gedeelte van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde, 6 tweede gedeelte van het cumulatief/alternatief en 7 zowel het eerste als het tweede gedeelte van het alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van het onder 3, 5 en 6 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:
Diefstal
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig maanden).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van [persoon 3], wonende te [plaats 1], toe tot € 10.385,- (tienduizend driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3], aan de Staat € 10.385,- (tienduizend driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 86 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 4], wonende op te [plaats 1], toe tot € 157,50 (honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4], aan de Staat € 157,50 (honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 3 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 5], wonende op te [plaats 1], toe tot € 1.047,50 (duizendzevenenveertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5], aan de Staat € 1.047,50 (duizendzevenenveertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 2], wonende op te [plaats 2], toe tot € 280,- (tweehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening, geheel bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], aan de Staat € 280,- (tweehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Bucx, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2015.