ECLI:NL:RBAMS:2015:3971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
15-1041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek om machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis na repatriëring

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een betrokkene die eerder een voorlopige machtiging had gekregen, maar gedurende de looptijd daarvan tweemaal naar Duitsland is gerepatrieerd. De rechtbank oordeelt dat de voorlopige machtiging zijn gelding heeft verloren door deze repatriëringen, waardoor de betrokkene zonder titel in het ziekenhuis verblijft. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op 3 september 2014 voor het eerst naar Duitsland is gerepatrieerd, waar zij niet aan de criteria voor gedwongen opname voldeed. Na een terugkeer naar Nederland en een nieuwe opname op 18 november 2014, werd de betrokkene opnieuw op 21 november 2014 naar Duitsland gerepatrieerd. De rechtbank overweegt dat de Wet Bopz bepaalt dat een voorlopige machtiging zijn geldigheid verliest als deze niet binnen twee weken na verlening wordt uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er op het moment van indiening geen geldige machtiging meer bestond.

De rechtbank benadrukt dat de rechtszekerheid van de betrokkene in het geding is en dat het heropnemen van de betrokkene op basis van een eerder verleende machtiging zonder nieuwe rechterlijke toetsing in strijd is met de bescherming van de betrokkene. De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
BESCHIKKING
Machtiging voortgezet verblijf
De officier van justitie heeft op 13 februari 2015 een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:

[naam 1],

geboren op [datum],
wonende te zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
verblijvende te [plaats].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een op 13 februari 2015 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 16 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) van [naam 2], plaatsvervangend geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis.
Op 12 maart 2015 is de behandeling van het verzoek ter zitting aangehouden omdat betrokkene in de gelegenheid gesteld wilde worden om een andere advocaat te zoeken en zij meer tijd nodig had om zich voor te kunnen bereiden, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt. Het verzoek is vervolgens door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld ter terechtzitting van 26 maart 2015.
Gehoord en/of aanwezig zijn:
  • betrokkene, bijgestaan door een tolk Engels;
  • raadsvrouw betrokkene, mr. E.G.C. Groenendaal;
  • behandelend psychiater, [naam 3];
  • behandelend arts, [naam 4];
  • ambulant sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, [naam 5];
  • ambulant psychiater, [naam 6];
  • verpleegkundige, [naam 7];
  • verpleegkundige, [naam 8].
1. De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen, die zijn toegevoegd aan het dossier:
- Op 20 februari 2015 heeft de vorige raadsman van betrokkene een verweerschrift ingediend met betrekking tot het verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf.
- Op 9 maart 2015 heeft de rechtbank een toelichting ontvangen van [naam 2], plaatsvervangend geneesheer-directeur, waarin het verloop van de repatriëring van betrokkene naar Duitsland wordt toegelicht.
- Op 10 maart 2015 heeft de rechtbank een memo ontvangen van de officier van justitie, waarin zij haar standpunt weergeeft.
- Ter zitting van 12 maart 2015 heeft de rechtbank stukken van betrokkene ontvangen.
- Op 19 maart 2015 heeft de rechtbank stukken ontvangen van [naam 3] en [naam 4] met betrekking tot de repatriëringen van betrokkene gedurende de looptijd van de op 14 augustus 2014 verleende machtiging tot voorlopig verblijf.
- Op 25 maart 2015 heeft de rechtbank een e-mailbericht ontvangen van de officier van justitie, mr. J. Ang, waarin zij, met een kleine aanvulling, bij haar eerder genoemde standpunt blijft.
-Ter zitting van 26 maart 2015 heeft de raadsvrouw van betrokkene een pleitnota ingediend.
2. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Bij beschikking van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren tot 15 februari 2015.
2.2.
Op 3 september 2014 is betrokkene naar een psychiatrisch ziekenhuis te Frankfurt in Duitsland gerepatrieerd. In de “letter of discharge” van 2 september 2014 van de behandelend psychiater [naam 3] en de arts [naam 9] wordt de behandeling aan de behandelaren in Duitsland overgedragen. Bij aankomst in de kliniek in Duitsland bleek betrokkene niet aan de in Duitsland geldende criteria voor een gedwongen opname te voldoen. Betrokkene heeft vervolgens na een paar uur de kliniek verlaten.
2.3.
In november 2014 is betrokkene naar Nederland teruggekeerd. Op 18 november 2014 is betrokkene, op grond van de op 14 augustus 2014 verleende voorlopige machtiging, opgenomen in de kliniek aan de [plaats], nadat zij bij de Duitse ambassade in beeld van de politie was gekomen en zij later in de opvang, waar zij zich wilde douchen, werd herkend.
2.4.
Op 21 november 2014 is betrokkene wederom gerepatrieerd naar een psychiatrisch ziekenhuis te Frankfurt in Duitsland. Omdat opnieuw bleek dat betrokkene niet aan de in Duitsland geldende criteria voor een gedwongen opname voldeed, heeft betrokkene de kliniek vrijwel direct verlaten.
2.5.
Eind december 2014 is betrokkene weer naar Nederland teruggekeerd. Betrokkene is op 23 januari 2015 weer opgenomen in de kliniek op grond van de in augustus 2014 verleende voorlopige machtiging.
2.6.
De officier van justitie heeft op 13 februari 2015 het onderhavige verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf bij de rechtbank ingediend.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de officier van justitie ontvankelijk is in haar verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen.
3.2.
De officier heeft hierover het volgende standpunt ingenomen. In de memo stelt de officier dat betrokkene rechtmatig binnen de kliniek van [plaats] verblijft en dat zij het verzoek ter verkrijging van een machtiging tot voortgezet verblijf handhaaft. Betrokkene is op 21 november 2014 gerepatrieerd naar Duitsland. De voorlopige machtiging is destijds niet opgeheven, waardoor de voorlopige machtiging volgens de officier doorloopt tot 15 februari 2015. De machtiging kan weer ten uitvoer worden gelegd zodra betrokkene terugkeert naar Nederland. De opnametitel loopt volgens de officier van justitie nu door, omdat vóór 15 februari 2015 een machtiging tot voortgezet verblijf is ingediend. De officier van justitie is wel van mening dat de geneesheer-directeur verzuimd heeft om betrokkene bij haar repatriëring voorwaardelijk ontslag te verlenen. De stukken die na de zitting van 12 maart 2015 door de kliniek zijn verstrekt, geven de officier geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Het is mogelijk dat er enig misverstand kan ontstaan doordat op het faxvoorblad staat vermeld dat er twee ontslagbrieven bij de aanvullende stukken van de kliniek zijn gevoegd, maar dit betreffen volgens de officier geen formele ontslagbrieven maar overdrachtsstukken aan de Duitse kliniek.
3.3.
De behandelend psychiater heeft ter zitting meegedeeld dat het gebruikelijk is dat bij een ontslag uit de kliniek of een overdracht aan een andere kliniek een ontslagbrief wordt opgemaakt. In dit geval betekent “discharge” een overdracht aan de behandelaren in Duitsland en geenszins een ontslag in de zin van de Wet BOPZ. Er is voor gekozen om betrokkene geen ontslag te verlenen, omdat de kans dat betrokkene binnen afzienbare tijd naar Nederland zou terugkeren aanzienlijk was. Het genoot de voorkeur om betrokkene dan eerst adequaat te behandelen [de rechtbank begrijpt: op basis van de verleende voorlopige machtiging] alvorens haar opnieuw te repatriëren. De kliniek in Duitsland heeft te maken met de Duitse wetgeving. In de optiek van de behandelaren is de voorlopige machtiging blijven gelden. Bij nader inzien had volgens de behandelend psychiater een ontslag onder voorwaarden wellicht meer voor de hand gelegen. Met een voorwaardelijk ontslag is er meer houvast en zijn er mogelijkheden om afspraken te maken. Een andere optie zou zijn geweest om betrokkene als ongeoorloofd afwezig te melden, omdat zij uit beeld van de kliniek was. Wanneer iemand een tijdje ongeoorloofd afwezig is loopt de rechterlijke machtiging gewoon door. Als er na een bepaalde tijd nog niks van de patiënt is vernomen, wordt de rechterlijke machtiging meestal opgeheven. Door repatriëring is eigenlijk een soortgelijke situatie ontstaan, ook al verbleef betrokkene niet meer in de kliniek in Nederland. Op het moment dat zij weer in Nederland verblijft, is zij ongeoorloofd afwezig. De behandelaren in Nederland achten een behandeling noodzakelijk. Bij opname op 23 januari 2015 was er bij betrokkene nog steeds sprake van een paranoïde psychose op grond waarvan zij zich niet kan handhaven buiten de kliniek waardoor er gevaar is dat betrokkene maatschappelijk teloor zal gaan en zij zichzelf zal verwaarlozen. Er is bij de behandelaren de intentie om bij betrokkene dwangbehandeling te starten zodat de psychose zal afnemen en het gevaar buiten de kliniek kan worden afgewend en hierdoor een vervolgbehandeling en repatriëring naar Duitsland beter mogelijk wordt.
3.4.
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij het verweerschrift van mr. Henselmans handhaaft. Betrokkene is in september 2014 uit de kliniek in Nederland ontslagen op het moment dat zij naar een psychiatrisch ziekenhuis in Frankfurt te Duitsland is gerepatrieerd. De voorlopige machtiging geldt immers niet in Duitsland. De voorlopige machtiging is volgens de raadsvrouw dus al in september 2014 geëindigd vanwege ontslag. Volgens de raadsvrouw kan de voorlopige machtiging daarna niet opnieuw van kracht worden. Zij wijst hierbij ook naar artikel 10 van de Wet BOPZ, waarin is bepaald dat een voorlopige machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan twee weken na haar dagtekening zijn verlopen. Er moet daadwerkelijk van de machtiging gebruik worden gemaakt, anders verliest deze zijn geldigheid. Dat geldt ook in deze situatie waarin de voorlopige machtiging niet meer is gebruikt en betrokkene feitelijk is ontslagen. In dit geval is er bovendien veel tijd verstreken. Na ontslag in september 2014 volgde een opname in november 2014. Na ontslag in november 2014 volgde pas eind januari 2015 weer een opname. Dat is niet binnen twee weken als bedoeld in artikel 10 van de Wet Bopz. Los daarvan geldt dat de plaatsvervangend geneesheer-directeur betrokkene in september 2014 al ontslag had verleend. De vertaling voor “discharge” betekent letterlijk vrijlaten, danwel ontslaan. Betrokkene is daadwerkelijk naar Duitsland overgebracht. Daar werd zij “vrijgelaten”. Ook in de brieven aan de Duitse behandelaars staat het woord “discharge”. Aan het ontslag van betrokkene zijn geen voorwaarden verbonden. De raadsvrouw is dan ook van oordeel dat na een onvoorwaardelijk ontslag niet een hernieuwde opname kan volgen op grond van diezelfde voorlopige machtiging. Nergens blijkt uit dat betrokkene voorwaardelijk ontslag is verleend. Zij heeft geen voorwaarden overtreden omdat die er simpelweg niet waren. Ook was zij niet ongeoorloofd afwezig. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat betrokkene nu zonder geldige titel in de kliniek verblijft. Een machtiging tot voortgezet verblijf kan alleen worden ingediend als iemand met een lopende machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Daar is in dit geval geen sprake van. Volgens de raadsvrouw moet het verzoek van de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard danwel worden afgewezen.
3.5.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in § 2 van hoofdstuk 2 van de Wet Bopz.
3.6.
Vaststaat dat betrokkene op 3 september 2014 voor de eerste maal (binnen de looptijd van de op 14 augustus 2014 verleende voorlopige machtiging) is gerepatrieerd naar Duitsland. De behandelaren in Nederland vonden het aangewezen dat zij daar zou worden opgenomen en behandeld. De door de rechtbank in Nederland verleende Bopz-machtiging geldt in het buitenland niet. Op grond van de in Duitsland geldende wet- en regelgeving heeft de kliniek in Frankfurt besloten dat er geen grond voor gedwongen opname bestond en betrokkene diezelfde dag heengezonden. Op 18 november 2014 is zij in Nederland vervolgens opnieuw gedwongen opgenomen.
3.7.
In beginsel geeft een voorlopige machtiging gedurende het tijdvak waarvoor zij is verleend de officier van justitie de bevoegdheid om betrokkene onvrijwillig te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. In artikel 10 van de Wet Bopz is wel bepaald dat een voorlopige machtiging zijn geldigheid verliest als deze niet binnen twee weken ten uitvoer wordt gelegd na het verlenen van de machtiging. Voorts regelt de Wet Bopz de mogelijkheden van voorwaardelijk ontslag en ontslag, teneinde de periode van gedwongen opname niet langer te laten duren dan nodig is.
3.8.
Nog daargelaten de vraag of in dit geval aan de voorwaarden die in artikel 47, eerste lid, van de Wet Bopz aan voorwaardelijk ontslag worden gesteld was voldaan, is de repatriëring in dit geval niet gegrond op een voorwaardelijk ontslag. In dit geval is zonder voorwaarden of voorbehouden gekozen voor een overplaatsing van betrokkene naar een kliniek in Duitsland. De Wet Bopz heeft daar zoals gezegd geen gelding. De Duitse kliniek is kennelijk tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestond voor een gedwongen opname en heeft betrokkene heengezonden. In de Wet Bopz is niet expliciet geregeld wat deze specifieke situatie betekent voor de geldigheid van de in Nederland verleende voorlopige machtiging.
3.9.
Anders dan de officier van justitie en de behandelend psychiater, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat in dit geval uit het systeem van de Wet Bopz en de eisen van rechtszekerheid volgt dat met de repatriëring van betrokkene naar Duitsland op 3 september 2014 de voorlopige machtiging zijn gelding heeft verloren. De rechtbank wijst daarbij op het hiervoor genoemde artikel 10 van de Wet Bopz en op artikel 48 van de Wet Bopz, waaruit volgt dat de geneesheer-directeur een patiënt ontslag moet verlenen zodra de betrokkene niet meer gestoord is in zijn geestesvermogens of gevaarlijk is. Met deze bepalingen valt niet te verenigen dat betrokkene, die naar het buitenland is gerepatrieerd om aldaar te worden behandeld en zodoende uit beeld is geraakt van de Nederlandse behandelaren, na terugkomst in Nederland op basis van de in augustus 2014 verleende rechterlijke machtiging weer gedwongen wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hierbij speelt mee dat niet is gebleken dat betrokkene is geïnformeerd over het gevolg van een eventuele terugkeer naar Nederland en dat er geruime tijd is verstreken tussen het naar Duitsland overbrengen en weer in Nederland doen opnemen van betrokkene. Het in deze situatie heropnemen van betrokkene op basis van een voor de repatriëring verleende machtiging zonder nieuwe rechterlijke toetsing acht de rechtbank in strijd met de te beschermen positie van betrokkene.
3.10.
Het voorgaande betekent dat er op 13 februari 2015, toen de officier het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf indiende, geen geldige voorlopige machtiging meer bestond. Hieruit volgt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.

B E S L I S S I N G :

De rechtbank:

-verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar verzoek.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk als voorzitter en mr. M.E.A. Nijssen en mr. M.J.M. Langeveld als leden van deze kamer, in tegenwoordigheid van N.E.G. Eekhoutte griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.