ECLI:NL:RBAMS:2015:3969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
JR RK 15-412
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van twee minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 mei 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die al bijna vier jaar in pleeggezinnen wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen veilig zijn en zich goed ontwikkelen. De moeder van de kinderen heeft in het verleden problemen gehad met de opvoeding, waaronder huiselijk geweld en hechtingsproblematiek, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Ondanks eerdere positieve adviezen van Spirit over de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1], zijn er recent signalen van onveiligheid bij het kind, wat heeft geleid tot een herziening van het advies. De moeder heeft niet meer meegewerkt met de hulpverlening en er zijn twijfels over haar pedagogische vaardigheden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te continueren en heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd tot 2 juni 2016.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/584973 / JE RK 15-412
datum uitspraak: 27 mei 2015

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder], hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats].
Als informanten worden aangemerkt:

[vader], hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats].

[pleegmoeder 1], pleegmoeder van [minderjarige 1],

wonende te [woonplaats],

[pleegmoeder 2], pleegmoeder van [minderjarige 2],

wonende op een geheim adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 april 2015, ingekomen bij de griffie op 10 april 2015;
- de aanvullende producties overgelegd door de raadsvrouw van de moeder als bijlagen bij de brief van 26 mei 2015;
Op 27 mei 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. C.C.B. Boshouwers;
- de vader,
- de pleegmoeder van [minderjarige 1], [pleegmoeder 1];
-de pleegmoeder van [minderjarige 2], [pleegmoeder 2];
-[naam 1] namens de gezinsmanager [gezinsmanager] en
-[naam 2], gedragswetenschapper en GZ psycholoog, namens de GI.
De moeder en de vader worden bijgestaan door een tolk.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen in pleeggezinnen.
Bij beschikking van 3 juni 2013 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken en nadien verlengd tot 3 juni 2015.
De laatst gegeven machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij een pleegouder is geldig tot 2 juni 2015.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.

Het standpunt van belanghebbenden

[naam 1] heeft namens de GI gepersisteerd bij de verzoeken. De positieve ontwikkeling die de moeder laat zien, is onvoldoende om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. In navolging van de vorige uitspraak is de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] uitgebreid. Spirit heeft vervolgens het eerdere advies dat [minderjarige 1] terug kan naar moeder, herzien.
Op verzoek van de rechtbank is ook gekeken naar observatie van de moeder en de kinderen tijdens een gezinsopname bij de Bascule. Een dergelijk traject duurt inclusief wachttijd ongeveer vijf maanden. De GI is hier geen voorstander van omdat het belang van de kinderen hiermee niet gediend is. De kinderen zijn veilig ingegroeid in de huidige pleegezinnen en dat dient gecontinueerd te worden.
De GI heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel. Dit onderzoek is gestart op 17 april jl.
[naam 2] heeft namens de GI hierop nog aangevuld dat het Jeugdbescherming heeft bevreemd dat er twee uiteenlopende adviezen van Spirit waren. Jeugdbescherming heeft zich destijds van het positieve advies van Spirit gedistantieerd. Spirit ondersteunt nu het standpunt van de GI, dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt. Deze omslag is gelegen in het feit dat het versneld opgebouwde contact tussen de moeder en [minderjarige 1] niet goed is verlopen. Daarnaast is het gedrag van de moeder veranderd en zij wil niet meer samenwerken met Spirit. Hierdoor zijn twijfels ontstaan over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. De band tussen de moeder en [minderjarige 1] is hechter dan de band tussen [minderjarige 2] en de moeder, omdat [minderjarige 2] minder heeft meegemaakt. Dit heeft meegespeeld in de route die met pleegzorg is gevolgd. Uit de boordelingsboog van [minderjarige 2] is te lezen dat er geen groei was bij de moeder om bij de behoeften van [minderjarige 2] aan te kunnen sluiten. Het contact met [minderjarige 1] en moeder verliep makkelijker, mede door begeleiding van de pleegzorgmedewerker. De contactmomenten tussen [minderjarige 2] en de moeder moeten voorzichtig worden opgebouwd. Het uitbreiden van contacten hoeft niet te betekenen dat het perspectief wordt gewijzigd. De problemen die de moeder schetst in de relatie met de pleegzorgmedewerker zijn niet bekend bij de GI. Duidelijk is dat de contacten met de moeder ingewikkeld zijn en dat moeder zich tegen je keert als het niet gaat zoals zij wil. Vanaf 2013 is de GI bezig met het verkrijgen van duidelijkheid over het perspectief van de kinderen, nu dit, zeker voor [minderjarige 1], heel belangrijk is. Daarnaast moet worden gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en de pleegmoeders en tussen de moeder en de vader.
De moeder heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat zij in het begin veel vertrouwen in Spirit had maar dat de relatie met de pleegzorgwerker van Spirit is verslechterd toen de moeder weigerde haar contactpersoon nog langer cadeautjes te geven. De moeder heeft een klacht ingediend tegen deze pleegzorgbegeleidster.
Het is niet juist dat [minderjarige 1] door haar is geslagen, aldus de moeder. Ook stelt de moeder dat de pleegzorgwerker toestemming heeft gegeven om [minderjarige 1] een nacht bij de moeder te laten logeren en de pleegzorgwerker was er ook van op de hoogte dat [minderjarige 1] naar de Chinese school ging. De moeder vindt niet dat zij wisselend in haar stemmingen is en zij stelt dat [minderjarige 1] het erg fijn vond om bij haar thuis te zijn en dat ze huilde als ze weg moest. [minderjarige 1] is erg aan de moeder gehecht. In het gezin van de pleegmoeder is er minder tijd voor [minderjarige 1] en de moeder is bang voor de veiligheid van [minderjarige 1] in het pleeggezin nu de pleegmoeder alleen jongens in haar gezin heeft. Als [minderjarige 1] weer bij de moeder zou wonen, dan zou de moeder dat kunnen inpassen in haar leven. De moeder zegt in dat geval mee te zullen werken aan de hulpverlening. De moeder vindt het lastig om nu mee te werken met de hulpverlening omdat de relatie tussen de pleegzorgmedewerker van Spirit en de moeder is verstoord.
[pleegmoeder 1] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat de moeder haar heeft benaderd om afspraken te maken met betrekking tot de omgangsmomenten van de moeder en [minderjarige 1]. [pleegmoeder 1] heeft een paar keer toestemming gegeven om [minderjarige 1] bij de moeder te laten overnachten. De moeder bleek [minderjarige 1] op zaterdag, na de logeerpartij, zonder overleg, naar de Chinese school te hebben gestuurd. Pas later is de pleegzorgwerker hiervan op de hoogte gebracht. Sinds [minderjarige 1] niet meer bij de moeder mag slapen, is de moeder niet meer te benaderen. Ze is wisselend in haar stemmingen en manipuleert anderen. [pleegmoeder 1] verklaart dat [minderjarige 1] vanaf het begin heeft aangegeven niet naar haar moeder te willen en dat zij altijd heel blij was om de pleegmoeder te zien na een ontmoeting met de moeder. De angst van de moeder dat [minderjarige 1] in het pleeggezin niet veilig zou zijn is onterecht. De veiligheid van alle kinderen in haar gezin staat bij haar altijd voorop, aldus [pleegmoeder 1]. [pleegmoeder 1] geeft aan dat zij perspectief biedend pleegmoeder is.
[pleegmoeder 2] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat [minderjarige 2] erg aan haar is gehecht en dat hij nooit over de moeder spreekt. Het gaat heel goed met [minderjarige 2]. Zij geeft aan perspectief biedend pleegmoeder te zijn voor [minderjarige 2].
De vader heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat de kinderen hebben aangegeven dat ze bij de vader willen wonen. Dit is ongeveer drie maanden geleden
al aan de orde geweest. Omdat de vader geen woning heeft en geen verblijfsvergunning, is dit onmogelijk. De vader heeft een verblijfsvergunning gevraagd en deze zaak ligt nu bij de Raad van State.
De raadsvrouw van de moeder heeft een pleitnota overgelegd. De raadsvrouw heeft conform haar pleitnota onder meer verklaard dat moeder grote ontwikkelingen heeft doorgemaakt. De raadsvrouw vraagt zich af op welke gronden het positieve advies van Spirit over terugplaatsing van [minderjarige 1] is ingetrokken. Ook bevreemdt het haar dat een onderzoek naar gezagsbeëindiging gaande is. De situatie waarop de uithuisplaatsing was gebaseerd is niet meer aan de orde. De moeder is in staat gebleken om voor de kinderen te kunnen zorgen. De omgang ten aanzien van [minderjarige 1] is na het vonnis van de rechtbank enigszins uitgebreid maar deze is niet uitgebreid ten aanzien van [minderjarige 2]. Ook is de mogelijkheid voor een gezinsopname in De Bascule niet onderzocht. De moeder ontkent [minderjarige 1] te hebben geslagen en er zijn ook geen signalen in die richting. [minderjarige 1] geeft aan het erg fijn bij de moeder te vinden. Het heeft er alle schijn van dat de communicatie met de pleegzorgwerker te wensen overlaat. Het verslag van Spirit vindt de raadsvrouw zeer onzorgvuldig en ongemotiveerd dan wel gebaseerd on onjuiste aannames.
De raadsvrouw wijst op een whats-App gesprek van de moeder met de pleegzorgwerker waarbij de moeder zegt dat [minderjarige 1] een ontbijt heeft gehad. Hieruit blijkt dat de pleegzorgwerker wist dat [minderjarige 1] bij de moeder had geslapen, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw verzoekt te bepalen dat de moeder en de kinderen alsnog ter observatie worden opgenomen in de Bascule. Zij bepleit het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van drie maanden en te bepalen dat zo spoedig mogelijk de uitgebreide omgangregeling ten aanzien van [minderjarige 1] wordt hervat en dat ten aanzien van [minderjarige 2] met omgang wordt gestart.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat beide kinderen worden bedreigd in hun ontwikkeling en dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Door alles wat beide kinderen hebben meegemaakt hebben zij een belast verleden en zijn zij extra kwetsbaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen nu sinds 31 augustus 2011 in hun eigen huidige pleeggezin. De uithuisplaatsing werd gelast vanwege huiselijk geweld tussen de ouders, hechtingsproblematiek en verwaarlozing van de kinderen. Voorafgaand aan deze uithuisplaatsing is [minderjarige 1] al een keer eerder uithuisgeplaatst, in mei 2010.
Na onderzoek heeft Spirit geadviseerd om [minderjarige 2] niet terug te laten gaan naar de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 1] is in eerste instantie positief geadviseerd. Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank van 10 februari 2015 is de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] uitgebreid. Dit heeft ertoe geleid dat Spirit is teruggekomen op haar eerdere advies. Sinds de uitbreiding van de bezoeken laat [minderjarige 1] kind signalen zien die duiden op onveiligheid bij het kind. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij geslagen is door de moeder en niet meer bij de moeder op bezoek wil nu de moeder erg streng is en geen (leuke) activiteiten met haar onderneemt. Spirit merkt voorts dat de moeder sinds de zitting van 10 februari 2015 niet meer open staat voor begeleiding en dat zij naar hen toe veranderd is in haar gedrag. De moeder is wisselvallig. Uit de stukken blijkt dat het lastig is om een goede verstandhouding te hebben met de moeder. Bij de moeder is tot twee keer toe de diagnose PDD-NOS gesteld en zij heeft een disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij haar performale vaardigheden op het niveau van een licht verstandelijke beperking zitten.
De kinderrechter acht, gelijk de uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2015, het in het belang van de kinderen dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het perspectief van de kinderen. Een te lange onduidelijkheid heeft immers een negatieve werking op de ontwikkeling van het kind.
De onderhavige zaak wordt gekenmerkt doordat beide kinderen bijna vier jaar in hun huidige, eigen pleeggezin wonen. Gelet op hun leeftijd hebben de kinderen geen zelfstandige herinnering aan de periode dat zij bij de moeder woonden. De kinderen zijn veilig gehecht in hun pleeggezin en zij ontwikkelen zich daar verder goed. Uit divers wetenschappelijk onderzoek volgt dat het traumatisch is voor - met name jonge - kinderen als zij, na jarenlang veilig te zijn opgegroeid in een pleeggezin, uit dat pleeggezin worden gehaald.
Het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is naar het oordeel van de kinderrechter aldus in beginsel het meest gediend door de huidige verblijfplaats te continueren. Dit kan anders komen te liggen indien er geen twijfels (meer) zijn over de pedagogische vaardigheden van de moeder, dan wel over haar bereidheid om in samenwerking met noodzakelijk geachte hulpverlening tot een pedagogisch verantwoorde wijze van opvoeden te komen, en [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] daarnaast consistent aangeeft/aangeven bij de moeder te willen wonen.
De kinderrechter is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet (langer) voordoet.
Mede naar aanleiding van de recente gebeurtenissen zijn de twijfels te groot of de moeder ooit over de voor de kinderen vereiste pedagogische vaardigheden zal beschikken. Moeder kan – wellicht door haar eigen problematiek - geen aansluiting vinden bij de behoeftes en belevingswereld van [minderjarige 2] en de recente uitbreiding van het contact met [minderjarige 1] heeft laten zien dat [minderjarige 1] op dit moment niet meer naar haar moeder wil. Verder is – wellicht eveneens door de problematiek van de moeder - de samenwerking tussen de moeder en Spirit de afgelopen periode dusdanig verslechterd dat niet alleen de noodzakelijk geachte hulpverlening daardoor niet van de grond komt maar ook dat Spirit niet langer pleit voor een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder.
De kinderrechter constateert aldus dat er in het door de rechtbank op 10 februari 2015 uitgestippelde traject om te bezien of terugplaatsing van [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] tot de mogelijkheden behoort, in de afgelopen periode een aantal forse kinken in de kabel is gekomen.
Gelet hierop als ook gelet op het feit dat het niet langer in het belang van de kinderen wordt geacht om nog langer te moeten leven met onzekerheid over het perspectief, is de kinderrechter van oordeel dat niet langer hoeft te worden gewerkt aan een eventuele terugplaatsing van de kinderen naar de moeder. Het is in het belang van de kinderen dat zij zich vanaf nu onvoorwaardelijk op hun pleeggezin kunnen richten.
Het verzoek van de raadsvrouw om een gezinsopname bij de Bascule zal dan ook niet worden gehonoreerd
In de beschikking van de meervoudige kamer van 10 februari 2015 wordt uitbreiding van de omgangregeling tussen de moeder en de kinderen van belang geacht. Gelet op de huidige beschikking zal vanuit de rechtbank thans niet langer worden aangedrongen op een uitbreiding van de omgangsregeling. Het is op dit moment weer aan de GI om te bepalen in welke mate de moeder contact met de kinderen zal hebben. De kinderrechter adviseert de moeder om zich te richten op haar gewijzigde rol in het leven van de kinderen en te bezien hoe zij haar rol als moeder op afstand het beste kan vormgeven. Het belang van de kinderen dient daarbij voorop te staan. Het zou positief zijn als de moeder zich ertoe kan zetten om de kinderen mee te geven dat het goed is dat zij opgroeien in de pleeggezinnen, nu dit de kinderen rust zal geven en zij in de stabiele, veilige omgeving van het pleeggezin verder op kunnen groeien.
Uit al het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts volgt hieruit dat verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], conform de verzoeken van de GI, verlengen voor de duur van een jaar. In het komende jaar zal in ieder geval gewerkt dienen te worden aan contactherstel tussen de moeder en de pleegzorgwerker enerzijds en tussen de moeder en de pleegouders anderzijds.

De beslissing

De kinderrechter:
-verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 2 juni 2016;
-verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor verblijf bij een pleegouder tot uiterlijk 2 juni 2016;
-verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.G. Odink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J. van Saase-Zaagman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam