ECLI:NL:RBAMS:2015:3864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
13/698236-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in drugs met bewezen opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2015. De officier van justitie, mr. P.A.M. ter Haar Romeny-Wijffels, had de verdachte aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder de verkoop en het bezit van harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van drugshandel. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij drugshandel, zoals getuigenverklaringen en tapgesprekken, was er onvoldoende bewijs om te bevestigen dat de verdachte daadwerkelijk de drugs had verkocht of geleverd op de tenlastegelegde data. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar heeft wel vastgesteld dat hij opzettelijk aanwezig had van harddrugs op 13 maart 2013.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geconcludeerd dat er geen rechtvaardigingsgronden waren. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 240 uren geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag en de telefoons bewaard moeten worden ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak is gedaan door mr. K.A. Brunner, voorzitter, en mrs. E.F.A. Buitenen en A.K. Mireku, rechters, in aanwezigheid van griffier L. Jaakke-van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/698236-13
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.A.M. ter Haar Romeny-Wijffels, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijsel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –na wijziging op de terechtzitting van 30 april 2015- ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 27 en/of 28 december 2012 en/of 11 januari 2013 te Amsterdam, althans te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
en/of MDA, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2013, te Amsterdam, althans te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 80 gram van een materiaal bevattende cocaïne (50 bolletjes en 40 wikkels) en/of 51 XTC-pillen (bevattende MDMA en/of MDA) zijnde cocaïne en/of MDMA en/of MDA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van aritkel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 13 maart 2013, te Amsterdam, althans te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal ongeveer 2690 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen hetgeen onder 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier bestaan aanwijzingen dat verdachte betrokken is geweest bij drugshandel. Dit blijkt niet alleen uit de verklaringen van twee getuigen die verdachte herkennen als een persoon die bij hen verdovende middelen afleverde, maar ook uit de tapgesprekken die lijken te gaan over het bestellen van verdovende middelen en de observaties waarbij verbalisanten hebben gezien dat een man die rijdt in een Renault Clio, die op naam is gesteld van verdachte, vlak na de bewuste tapgesprekken zogenaamd dealergedrag vertoont door telkens te verschijnen op de telefonisch afgesproken plek, iemand in de auto te laten stappen, vervolgens een zeer korte afstand te rijden waarop de passagier weer uit de auto stapt.
Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat het verdachte is geweest die op de tenlastegelegde data, te weten 27 en/of 28 december 2012 en/of 11 januari 2013 degene was die de bewuste Renault Clio bestuurde en/of toen in de auto aanwezig was. Het enkele feit dat de auto op naam van verdachte stond en dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat de auto van hem is levert hiertoe onvoldoende bewijs op. Uit het dossier is evenmin op te maken dat op de tenlastegelegde data drugsdeals in de auto hebben plaatsgevonden. Verdachte is op de ten laste gelegde data niet herkend door de politie als zijnde de persoon in de blauwe Renault Clio, en ook bevinden zich in het dossier geen getuigenverklaringen van personen die verklaren dat verdachte op die dagen de persoon was die drugs kwam afleveren. Integendeel, uit diverse verklaringen van gebruikers kan worden afgeleid dat de drugs door verschillende personen werden afgeleverd. Ook de vele tapgesprekken die zich in het dossier bevinden hebben niet geleid tot een definitieve vaststelling van de identiteit van de dealer die maakt dat bewezen kan worden dat het verdachte was die drugs dealde op de ten laste gelegde data.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ten tijde van de aanhouding van verdachte. De daarop volgende doorzoeking van de woning en auto van verdachte heeft daarom onrechtmatig plaatsgevonden. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en al het bewijs dat uit de doorzoeking van de woning en auto van verdachte is verkregen, dient te worden uitgesloten van het bewijs hetgeen dient te leiden tot vrijspraak van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in zijn auto, zodat ook om die reden vrijspraak moet volgen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Zoals eerder overwogen blijkt uit het dossier dat er sterke aanwijzingen zijn dat de bewuste blauwe Renault Clio, die op naam van verdachte stond, is gebruikt bij de handel in verdovende middelen. Deze auto stond geparkeerd bij de woning waar verdachte zich ten tijde van zijn aanhouding bevond. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment dat verdachte werd aangehouden. De daarop volgende doorzoeking van de woning en de auto van verdachte hebben dan ook op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Er is geen sprake van schending van artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte opzet had op de aanwezigheid van de drugs in zijn auto. Daartoe verwijst zij allereerst naar de hierboven genoemde omstandigheden. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de mogelijkheid dat iemand anders de aangetroffen drugs in de auto van verdachte heeft achtergelaten zonder wetenschap van verdachte, mede gelet op de grote financiële waarde die deze drugs vertegenwoordigen. Ook heeft verdachte geen verklaring willen afleggen over het gebruik van de auto, al dan niet door anderen, in de periode voorafgaande aan zijn aanhouding. Daarnaast is verdachte door twee getuigen herkend als zijnde een persoon in een blauwe auto die cocaïne en XTC kwam afleveren.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 13 maart 2013, te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 80 gram van een materiaal bevattende cocaïne (50 bolletjes en 40 wikkels) en 51 XTC-pillen bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een handelsvoorraad harddrugs bestaande uit materiaal bevattende cocaïne en XTC-pillen bevattende MDMA. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële documentatie van 7 april 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder op grond van de Opiumwet is veroordeeld.
Nu verdachte van een deel van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken is de rechtbank van oordeel, anders dan door de officier van justitie gevorderd, dat kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Bij het bepalen van deze straf is de rechtbank niet in staat gesteld om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte nu hij hierover weinig heeft willen verklaren en er over hem geen reclasseringsrapportage is opgemaakt. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank er wel rekening mee gehouden dat het bewezen geachte feit inmiddels een oud feit betreft.
Beslag.
Onder verdachte zijn meerdere telefoons en een simkaart in beslag genomen en een geldbedrag van € 2.729,72,-.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het niet vaststaat dat het geld aan verdachte toebehoort. De raadsman heeft gesteld dat het geld, gelet op waar het is aangetroffen, in kleding die in een kast lag, mogelijk van een familielid is.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van het dossier en hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht niet is komen vast te staan dat verdachte de eigenaar is van het aangetroffen geldbedrag. De rechtbank zal derhalve bepalen dat dit geldbedrag bewaard dient te worden ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt voor de in beslag genomen telefoons en de simkaart.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. E.F.A. Buitenen en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2015.