ECLI:NL:RBAMS:2015:3799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2606
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep Albert Heijn en gegrondverklaring beroep VvE en omwonenden tegen verkeersbesluit Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een verkeersbesluit dat door het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam was genomen. Het verkeersbesluit betrof de realisatie van een fietsparkeerplek en het tijdelijk exclusief beschikbaar stellen van enkele parkeerhavens voor laden en lossen. Albert Heijn B.V., een Vereniging van Eigenaars (VvE) en een omwonende hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep van Albert Heijn ongegrond verklaard, omdat deze geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Albert Heijn opereert niet in hetzelfde verzorgingsgebied en heeft slechts een afgeleid belang als franchisegever van een andere supermarkt.

De rechtbank heeft echter het beroep van de VvE en de omwonende gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden uitgesloten dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van de betreffende straat door het verkeersbesluit zou worden aangetast. De als laad- en losplaatsen ingerichte parkeerhavens zouden niet langer ononderbroken beschikbaar zijn, zonder dat er voldoende parkeerplekken voor in de plaats zouden worden gerealiseerd. Dit onderscheidde het belang van de VvE en de omwonende van dat van andere weggebruikers.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkheid van de VvE en de omwonende betreft en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het door de VvE en de omwonende betaalde griffierecht dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2606

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Albert Heijn B.V., eiseres 1

de besloten vennootschap Ahold Europe Real Estate & Construction B.V.,eiseres 2
de Vereniging van Eigenaars [adres] ,eiseres 3,
[naam], eiser,
te Amsterdam,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. H. Doornhof),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. van Elewoud en mr. M. de Vries).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Marqt B.V., te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. J.A. Tuinman en mr. T.Q. de Booys).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2013 (het primaire besluit) heeft het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam een zogenoemd verkeersbesluit genomen ten aanzien van [adres] , Amsterdam.
Bij besluit van 20 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld de besloten vennootschappen Supermarkt Elandsgracht B.V. en Elandsgracht Holding B.V., vertegenwoordigd door de gemachtigde van eisers.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015 gelijktijdig met de zaak 14/2604.
Het beroep is – voor zover ingesteld door Supermarkt Elandsgracht B.V. en Elandsgracht Holding B.V. – ter zitting door de gemachtigde van eisers ingetrokken.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [betrokkene] en [betrokkene] , beide werkzaam bij eiseres 2. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door mr. T.Q. de Booys.

Overwegingen

1.1
Marqt B.V. exploiteert een supermarkt in het pand gevestigd aan [adres] en de [adres 1] te Amsterdam. Eiseres 1 exploiteert supermarkten aan de [adres 2] en aan het [adres 3] in panden die eigendom zijn van eiseres 2. Eiseres 1 is tevens franchisegever, waarbij Supermarkt Elandsgracht B.V., exploitant van een supermarkt gevestigd aan de [adres 4] te Amsterdam, als franchisenemer is aangesloten. Elandsgracht Holding B.V. is eigenares van het laatstgenoemde pand. De leden van eiseres 3 bewonen het pand aan [adres] te Amsterdam. Eiser is lid van eiseres 3.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder verkeersmaatregelen genomen ten behoeve van de inrichting van twee fietsparkeerhavens en aanwijzing van parkeerhavens als laad- en losplaats op [adres] . In het verkeersbesluit staat vermeld dat verweerder besluit:
1. door het verwijderen van verkeersborden conform model E7 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 in te trekken de destijds ingestelde gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen: [adres] , het speciaal daartoe aangelegde weggedeelte gelegen aan de walkant tegenover [adres 5] ;
2. door het plaatsen van verkeersborden conform model E7 van bijlage I van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 in te stellen een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen: [adres] , de speciaal aangelegde weggedeelte gelegen aan de walkant tegenover de [adres 5] , 4 plaatsen, waarvan 3 plaatsen geldende van 09.00 tot 11.00 uur en 1 plaats geldende van 09.00-16.00 uur.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hierbij voor zover van belang overwogen dat eisers geen voldoende te onderscheiden belang hebben. Met betrekking tot eiseres 3 heeft verweerder expliciet overwogen dat de afstand tussen het pand van eiseres 3 en eiser tot de eerste laadplek 60 meter is. De stelling van eisers dat het verkeersbesluit zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen is niet onderbouwd.
2.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eisers geen belanghebbende zijn in de zin van de artikelen 1:2, 7:1 en 8:1 Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7190, is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Een persoon wordt slechts als belanghebbende bij een verkeersbesluit wordt aangemerkt, indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van de andere weggebruikers.
2.2
Eiseres 1 en 2 hebben gesteld dat hun bedrijfsactiviteiten overeenkomen met die van Marqt en dat niet kan worden uitgesloten dat de toevoeging van Marqt voor hen leidt tot nadelige gevolgen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Niet in geschil is dat de winkels aan [adres 2] en [adres 3] op een afstand van ongeveer 500 meter van het pand zijn gesitueerd. Ten aanzien van deze supermarkten kan – ook gelet op de concentratie van supermarkten in de binnenstad – niet worden gezegd dat zij in hetzelfde verzorgingsgebied opereren. Reeds hierom kan eiseres 2 niet als belanghebbende worden aangemerkt. Ten aanzien van de supermarkt aan de [adres 4] , gelegen op een afstand van ongeveer 252 meter, komt de rechtbank tot het oordeel dat deze AH-vestiging weliswaar hetzelfde verzorgingsgebied bedient als Marqt, maar eiseres 1 in de enkele hoedanigheid van franchisegever slechts een afgeleid belang heeft. Dat de exploitant een aan de winst gerelateerde afdracht aan Albert Heijn B.V. dient te betalen is onvoldoende om een eigen concurrentiebelang aan te nemen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:828). Voor zover de concurrentiepositie al zou kunnen leiden tot een rechtstreeks belang bij het verkeersbesluit dat hier aan de orde is, kunnen eiseres 1 en 2 gezien het voorgaande echter reeds daarom niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
2.3
De rechtbank komt ten aanzien van eiseres 3 en eiser evenwel tot een ander oordeel. Door eisers is onder meer gesteld dat het verkeersbesluit zal leiden tot verkeershinder en onveilige situaties en tot een nog groter tekort aan parkeerplaatsen. De rechtbank overweegt dat de dichtstbijzijnde laad- en losplek zich op ongeveer 60 meter van de woningen van eiser en de VvE bevindt. Op voorhand is niet uitgesloten dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van het pand aan [adres] door het verkeersbesluit worden aangetast, omdat de als laad- en losplaatsen ingerichte parkeerhavens niet langer ononderbroken beschikbaar zijn, terwijl niet gebleken is dat er parkeerplekken voor in de plaats worden gerealiseerd. Het belang van eiseres 3 en eiser als bewoners in de directe nabijheid van de laad- en losplekken onderscheidt zich daarbij van anderen die van deze parkeerplaatsen gebruik willen maken, doordat de bewoners zeer regelmatig en ook voor langere duur dichtbij hun woning willen parkeren. Reeds hierom hebben zij naar het oordeel van de rechtbank een voldoende onderscheidend belang.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar voor zover ingediend namens eiseressen 1 en 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van eiseres 3 en eiser.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres 3 en eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder zal dan ook een nieuw besluit dienen te nemen en hierbij alsnog inhoudelijk op de bezwaarschriften dienen te beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 3 en eiser het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres 3 en eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres 3 en eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres 3 en eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres 3 en eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 3 en eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter, en mrs. R.B. Kleiss en M.M. Verberne , leden, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.