Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 februari 2015,
- het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2015.
2.De feiten
dataroominformatie over het pand verkrijgen. De dataroom was namens ING ingericht door C&W. In de dataroom was het volgende vermeld en te vinden over de huursituatie.
3.Het geschil
‘OPMERKING: Achterstanden voor december 2013 zijn niet bij ons bekend. wij kunnen u hier geen informatie over verschaffen’, heeft zij navraag gedaan bij SDA. [naam 1] deelde toen namens SDA mede dat zij de huurachterstand bewust had laten ontstaan, zulks om te fungeren als breekijzer in onderhandelingen met de verhuurder over gebreken in het pand alsmede over een door SDA gewenste huurverlaging voor de toekomst. Als de verhuurder aan SDA op die punten zou tegemoetkomen, was SDA bereid de huurovereenkomst te verlengen en de huurachterstand te voldoen, aldus de mededelingen van [naam 1], die ook nog een e-mail van 13 maart 2014 toonde waaruit kon worden afgeleid dat een verlenging van de huurovereenkomst met verlaging van de huur inderdaad in de pijplijn zat. Onder deze omsatndigheden vond Brabant Vastgoed een huurachterstand van enkele maanden niet echt verontrustend. Op basis van alle aldus verkregen informatie heeft Brabant Vastgoed de waarde van het pand bepaald en is zij overgegaan tot het doen van biedingen, resulterend in de winnende bieding van € 502.500,00. Nadien is Brabant Vastgoed uit het door C&W voor onderhandse verkoop opgestelde verkoopmemorandum gebleken dat de werkelijke huurachterstand van SDA per 1 januari 2014 al € 192.408,68 bedroeg en dat ING daarvan voorafgaand aan de veiling wetenschap had. De mededeling in de dataroom is dus een onjuiste mededeling geweest. ING wist immers dat SDA ook een groot aantal huurtermijnen van vóór december 2013 onbetaald had gelaten. Brabant Vastgoed had het pand niet gekocht, althans niet voor de uiteindelijk overeengekomen prijs, indien zij op de hoogte was geweest van de werkelijke huurachterstand en de daaruit blijkende gegoedheid van huurder SDA. Brabant Vastgoed heeft aldus gedwaald.
In plaats van vernietiging van de koopovereenkomst vraagt Brabant Vastgoed op basis van artikel 6:230 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de rechtbank om de gevolgen van de koopovereenkomst te wijzigen, aldus dat de koopprijs wordt bepaald op de executiewaarde van het pand in verhuurde staat ten tijde van de veiling, met een huurder die 75% van de totale huursom dient te betalen en dit al bijna twee jaar nalaat te doen. De omvang van de schade dient nader bij staat te worden opgemaakt. Daartoe verzoekt Brabant Vastgoed de benoeming door de rechtbank van een onafhankelijkse deskundige.
4.De beoordeling
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
Artikel 6:230 eerste lid BW bepaalt vervolgens dat de bevoegdheid tot vernietiging op grond van artikel 6:228 BW vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voorstelt, die het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde bij intstandhouding van de overeenkomst lijdt, op afdoende wijze opheft. Het tweede lid van artikel 6:230 BW bepaalt vervolgens dat de rechter bovendien op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel kan wijzigen.
- i) dat zijzelf of C&W geen wetenschap heeft (gehad) van de daadwerkelijke hoogte van de huurachterstand van SDA, behoudens de achterstand over de maanden december 2013 t/m maart 2014;
- ii) dat de in het onderhandse-verkoopmemorandum genoemde huurachterstand van € 192.408,68 naar ING heeft vernomen is gebaseerd op informatie die C&W heeft ontvangen uit gesprekken met (het incassobureau van) Pro Lloyd in december 2013 en januari 2014;
- iii) dat C&W in het kader van de veiling herhaaldelijk aan Pro Lloyd heeft verzocht om de huurachterstand van € 192.408,68 te bevestigen, maar dat die bevestiging uitbleef met als gevolg dat de juistheid van voornoemd bedrag niet kon worden gevalideerd.
‘OPMERKING: Achterstanden voor december 2013 zijn niet bij ons bekend. wij kunnen u hier geen informatie over verschaffen’is gelet op het voorgaande niet juist. C&W kon immers wél informatie verschaffen over huurachterstanden van vóór december 2013, namelijk (i) dat (het incassobureau van) de verhuurder zelf een achterstand van huurder SDA per 1 januari 2014 van € 192.408,68 aan C&W had medegedeeld en (ii) dat dit bedrag voorafgaand aan de start van de veiling niet kon worden geverifieerd.
ING doet verder een beroep op artikel 25 lid 1 van de AVVI 2013. Het hier relevante onderdeel van die bepaling betreft een uitsluiting van aansprakelijkheid voor (het achterwege blijven van) mededelingen. De vordering van Brabant Vastgoed houdt echter niet in dat ING aansprakelijk wordt gesteld (voor schade). Brabant Vastgoed doet een beroep op dwaling en vordert dat het daardoor ontstane nadeel wordt opgeheven. ING doet ten slotte een beroep op artikel 22 van de Bijzondere Veilingvoorwaarden. Dit artikel doet echter niet ter zake, omdat Brabant Vastgoed haar vordering niet baseert op het standpunt dat de door Pro Lloyd (de Eigenaar) verstrekte informatie onjuist of onvolledig is, noch op het standpunt dat de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst niet volledig en/of regelmatig worden nagekomen.
5.De beslissing
woensdag 1 juli 2015voor akte aan de zijde van Brabant Vastgoed met het doel dat zij zich uitlaat over hoe zij het onder 5.1 bedoelde bewijs wil leveren, en