ECLI:NL:RBAMS:2015:376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
awb 14/8032 en 14/8037
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor illegale plaatsing caravans en terras in groenstrook

Op 29 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die caravans hadden geplaatst en een terras met omheining hadden aangelegd in een groenstrook in Amsterdam, een last onder dwangsom opgelegd kregen van de gemeente. De gemeente stelde dat deze handelingen in strijd waren met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Verzoekers betwistten de overtredingen en vroegen om een voorlopige voorziening om de handhaving te schorsen. Tijdens de zitting op 15 januari 2015 werd duidelijk dat verzoekers hun caravans op de openbare weg hadden geplaatst en daarin overnachtten, wat volgens de APV niet is toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten tot handhaving, omdat er geen zicht was op legalisatie van de situatie. De verzoekers voerden aan dat zij zorg droegen voor hun moeder en dat er onvoldoende standplaatsen voor woonwagenbewoners waren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de handhaving te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, waardoor de last onder dwangsom van de gemeente in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/8032 en 14/8037

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2015 in de zaken tussen

[naam], te Amsterdam, verzoeker,
[naam 1],te Amsterdam, verzoekster,
samen te noemen verzoekers,
(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Vringer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
de stichting Stichting Scouting Holendrecht, te Amsterdam
(gemachtigden: [naam 2] en[naam 3]).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 26 november 2014 heeft verweerder verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. De last heeft betrekking op de door verzoekers geplaatste caravans aan de[adres] te [plaats]. De last strekt ertoe dat verzoekers hun caravans dienen te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,-
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en tevens verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015, waarbij de verzoeken gezamenlijk zijn behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. De derde-partij is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek heeft de voorzieningenrechter de verzoeken gevoegd.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 20 mei 2014, 5 juni 2014, 13 juni 2014, 8 augustus 2014 en 27 oktober 2014 heeft verweerder inspecties uitgevoerd aan de[adres], naast de woonwagenstand-plaats ter hoogte van [huisnummer], te [plaats]. Tijdens deze inspecties is geconstateerd dat verzoeker een caravan van het merk [merknaam], met kenteken[nummer], heeft geplaatst in het openbaar groen naast de openbare weg en tevens dat verzoekster een caravan van het merk [merknaam], zonder kenteken, heeft geplaatst in het openbaar groen naast de openbare weg. Tijdens de laatste inspectie is geconstateerd dat verzoeker inmiddels een nieuwe caravan, van het merk[merknaam], heeft geplaatst. Ook is geconstateerd dat bestrating is geplaatst, alsmede een (houten) hekwerk en een brievenbus. Verzoekers zijn woonachtig in hun caravans.
2.2.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van het voornemen handhavend op te treden vanwege de in strijd met de geldende regels geplaatste, door verzoekers als woning / slaapplek in gebruik zijnde, caravans. Bij brief van 4 juli 2014 hebben verzoekers een zienswijze ingediend.
2.3.
Bij de besluiten van 26 november 2014 heeft verweerder verzoekers een last onder dwangsom opgelegd, betrekking hebbende op de door verzoekers geplaatste caravans aan de[adres] te [plaats]. De last strekt ertoe dat verzoekers hun caravans, alsmede het omheinde terras en de omheining zelf uiterlijk vóór 16 januari 2015 dienen te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,-. Verzoekers hebben tegen deze besluiten gemotiveerd bezwaar gemaakt en tevens verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd dat de begunstigingstermijn van de besluiten van 26 november 2014 wordt opgeschort tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3.1.
Op grond van het[bestemmingsplan] berust op de locatie aan de[adres] waar verzoekers hun caravans hebben geplaatst de bestemming ‘groenvoorzieningen’. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers, zoals ter zitting is gebleken, niet betwisten dat het plaatsen van de caravans aan de[adres] in strijd is met het[bestemmingsplan].
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zal het bestuursorgaan, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid met bestuursdwang op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit is onder meer het geval indien concreet zicht op legalisatie bestaat en indien het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In dat verband is van belang de vraag of het opleggen van een last onder dwangsom in het algemeen belang noodzakelijk was (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6683).
3.3.
Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) is het verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als standplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden. Op grond van artikel 4.25, eerste lid, van de APV is het verboden een voertuig dat hoofdzakelijk voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te parkeren op of aan de weg. Verzoekers hebben aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding van de APV, omdat zij in hun caravans wonen met de bedoeling daar permanent te verblijven. De APV ziet niet op dergelijke situaties, aldus verzoekers. Ook is geen sprake van een overtreding van de parkeervoorschriften omdat verzoekers simpelweg niet kamperen met hun caravan, maar zij in hun caravan wonen. Verder is in de last opgelegd de verharding (het terras) en de omheining (het hekwerk) te verwijderen wegens strijd met artikel 4.3, eerste lid, van de APV. Daartegen hebben verzoekers geen expliciete gronden aangevoerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de door verzoekers aangevoerde grond dat de APV niet is overtreden niet slagen, nu het voor de toepasselijkheid van die voorschriften en het overtreden daarvan niet relevant is wat de intentie van de overtreder is. Nu niet is betwist dat verzoekers hun caravans op de openbare weg hebben geplaatst en dat zij daarin overnachten, mocht verweerder overtreding van de bepalingen uit de APV aan de besluiten van 26 november 2014 ten grondslag leggen. Dat dit overnachten volgens verzoekers niet een incidenteel karakter zou hebben maar permanent zou zijn, maakt dit niet anders.
3.4.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat verweerder is gehouden ervoor zorg te dragen dat er voldoende standplaatsen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam zijn waar[groep],[groep]en woonwagenbewoners kunnen wonen. Hiertoe verwijzen verzoekers onder meer naar een uitspraak van de Europese Commissie voor Sociale Rechten (ECSR) van 21 maart 2012 en een rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van 13 oktober 2013. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze stukken geen afbreuk doen aan de door verzoekers begane overtredingen. Hiertoe wordt overwogen dat, daargelaten dat het in de beslissing van de ECSR niet om een aan dit geval gelijkende casus ging, zowel de beslissing als het rapport geen bindend karakter hebben. Dat, naar verzoeker stelt, uit deze stukken kan worden opgemaakt dat op termijn op de Nederlandse Staat een positieve verplichting gaat rusten om (meer) standplaatsen aan te leggen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een rechtvaardiging gelden voor de door verzoekers eigenmachtig gemaakte keuze op deze plaats op dit moment in strijd met de voorschriften te gaan wonen.
3.5.
Verzoekers hebben voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat sprake is van een zelfde situatie als in stadsdeel Nieuw-West, waar de gemeente standplaatsen heeft gecreëerd voor een aantal familieleden van verzoekers. Deze familieleden hebben – nadat zij het terrein waar ze stonden in stadsdeel Noord moesten verlaten – hun caravans geplaatst op een parkeerterrein in stadsdeel Nieuw-West. Omdat men niet wilde dat het parkeerterrein voor die doeleinden in gebruik werd genomen, is voor de familieleden die daar hun caravan hebben geplaatst een zogenoemde natuurcamping aangelegd, waar zij nu op grond van een gebruiksovereenkomst in elk geval tien jaar lang mogen staan. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de situatie van verzoekers niet gelijk is aan de situatie van hun familieleden in stadsdeel Nieuw-West. Los van het feit dat dit een andere verweerder betrof van een ander stadsdeel, hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat hun situatie gelijk was. Immers, voorafgaand aan het plaatsen van hun caravan aan de[adres] woonden zij niet in caravans op een plaats die werd ontruimd – zoals hun familieleden in stadsdeel Noord – maar woonden zij met hun gezinnen in reguliere woningen in Amsterdam en hebben zij deze woningen op eigen initiatief en zonder enige dwang van buitenaf verlaten om in hun caravans in de buurt van hun moeder te gaan wonen.
3.6.
In het kader van de belangenafweging hebben verzoekers nog aangevoerd dat zij met hun caravans bij hun moeder willen staan, dat zij geen overlast veroorzaken, dat zij geen keuze hadden omdat zij geen andere woonruimte hadden en dat zij de zorg voor hun moeder en voor hun gehandicapte zus en haar twee kinderen hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers de door hen gestelde noodzaak tot verhuizen niet aannemelijk hebben gemaakt. Verzoekers waren, zoals hierboven overwogen, beide woonachtig in een woning in Amsterdam, op welke adressen zij ook stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen. Van daaruit boden zij al enige jaren zorg en ondersteuning aan hun moeder en zus. Dat dit niet langer mogelijk was, is niet gemotiveerd en ook overigens niet aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter overweegt dan ook dat sprake is geweest van een (vrije) keuze om de woningen te verlaten en in een caravan bij hun moeder te gaan wonen, omdat dit hun uitdrukkelijke wens is.
3.7.
Verweerder heeft zich – ook ter zitting – op het standpunt gesteld dat het niet de bedoeling is op die locatie, buiten de standplaats van de moeder van verzoekers, meer of andere standplaatsen te realiseren. Er zijn weliswaar enige tijd geleden medewerkers van de gemeente Amsterdam geweest die diverse locaties in de stad hebben bezocht en bekeken, waaronder de locatie[adres], om te beoordelen of daar een woonwagenstandplaats zou kunnen worden vrijgemaakt, maar verweerder heeft toen reeds duidelijk gemaakt daaraan geen medewerking te willen geven. Het is dan ook nooit de intentie geweest op die locatie één of meer woonwagenstandplaatsen te creëren. Dat verweerder in de nabije toekomst alsnog wil of moet instemmen met meer standplaatsen op die locatie en dat deze vervolgens aan verzoekers worden toegewezen, valt, gelet hierop, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te verwachten.
3.8.
De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening zijn gelegen in het laten voortbestaan van de bestaande illegale situatie zonder rechtvaardiging of zicht op legalisatie. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen het algemeen belang bij wetshandhaving in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van verzoekers. Er is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden.
4. Gelet hierop wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
5. Ter informatie van partijen merkt de voorzieningenrechter nog op dat verzoekers, gelet op verweerders toezegging ter zitting, uiterlijk vóór 5 februari 2015 aan de last moeten hebben voldaan om verbeurte van de dwangsommen te voorkomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: RG
B

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.