ECLI:NL:RBAMS:2015:366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13.751930-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet

Op 27 januari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Przemyśl, Polen, op 3 september 2014, en dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van zeven jaar die aan de opgeëiste persoon was opgelegd bij verstekvonnis op 29 september 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de rechtszittingen die hebben geleid tot het vonnis, waardoor zijn essentiële rechten zijn geschonden.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 13 januari 2015 was de officier van justitie aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. I.A. van Straalen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd vanwege haar volle agenda. De officier van justitie stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, terwijl de raadsman van mening was dat deze grond wel van toepassing was.

De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet tijdig en in persoon is gedagvaard en dat er geen garanties zijn verstrekt die noodzakelijk zijn voor de overlevering. Gezien het feit dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. C.A.E. Wijnker en P. Rodenburg, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751930-14
RK nummer: 14/7736
Datum uitspraak: 27 januari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 september 2014 door the Regional Court in Przemyśl (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. I.A. van Straalen, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 29 september 2005 van the District Court in Przemyśl (referentie: II K 503/04).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteert volgens het EAB thans nog twee jaar, drie maanden en 26 dagen.
Uit onderdeel F van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon bij beslissing van the Regional Court in Przemyśl van 7 april 2010 voorwaardelijk vervroegd in vrijheid is gesteld nadat hij een deel van de vrijheidsstraf had ondergaan en dat bij beslissing van dezelfde rechterlijke instantie van 13 september 2012 de voorwaardelijke vervroegde invrijheidstelling is herroepen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel E van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet van toepassing is.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW van toepassing is.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Verstekvonnis
De rechtbank stelt allereerst, met de officier van justitie en de raadsman, op grond van de door de uitvaardigende autoriteit op verzoek van het Openbaar Ministerie verstrekte nadere informatie vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, te weten het vonnis van 29 september 2005 van the District Court in Przemyśl .
Artikel 12, onder a, eerste alternatief, van de OLW
Op grond van het door de uitvaardigende autoriteit ingevulde kruisjesformulier stelt de rechtbank vervolgens vast dat volgens de uitvaardigende autoriteit, de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard in de procedure in eerste aanleg, die heeft geleid tot het vonnis van 29 september 2005. Dat betekent dat de als eerste alternatief vermelde situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW, te weten dat
de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid, niet van toepassing. De rechtbank wijst er daarbij op dat ten aanzien van de procedure in hoger beroep de uitvaardigende autoriteit heeft verklaard dat de opgeëiste persoon niet is opgeroepen voor de behandeling ter terechtzitting.
Artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW
De uitvaardigende autoriteit heeft op het formulier aangekruist dat de als tweede alternatief vermelde situatie in artikel 12, onder a, van de OLW wel van toepassing is op, zo begrijpt de rechtbank, de procedure in eerste aanleg. Dat betreft de situatie dat de opgeëiste persoon
anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
Als deze situatie volgens de uitvaardigende autoriteit aan de orde is, dient zij een toelichting te geven over de feitelijke gang van zaken. In dit geval bestaat de toelichting slechts uit de mededeling dat de opgeëiste persoon op 23 september 2005 op de hoogte is gebracht van de terechtzitting van 29 september 2005 en dat hij op dat moment gedetineerd was. Nu de rechtbank er, op grond van het ingevulde kruisjesformulier, vanuit moet gaan dat de opgeëiste persoon terwijl hij gedetineerd was niet in persoon op de hoogte is gebracht, had moeten worden toegelicht hoe de opgeëiste persoon dan wel (‘anderszins’) daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld. Deze toelichting ontbreekt. Hierbij merkt de rechtbank op dat deze toelichting met name ook van belang is nu het in de gevallen beschreven als in artikel 12, onder a tot en met d, van de OLW gaat om uitzonderingen op essentiële aanwezigheids- en verdedigingsrechten.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep heeft de uitvaardigende autoriteit verklaard dat de opgeëiste persoon niet is opgeroepen voor de behandeling ter terechtzitting.
De als tweede alternatief vermelde situatie in artikel 12, onder a, van de OLW is derhalve evenmin van toepassing op deze procedure.
Artikel 12, onder b, van de OLW
Uit de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie blijkt niet dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW van toepassing is op de procedure in eerste aanleg.
Wel heeft de uitvaardigende autoriteit op het formulier aangekruist dat deze situatie van toepassing is op, zo begrijpt de rechtbank, de procedure in hoger beroep. Het betreft de situatie dat de opgeëiste persoon
op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.Ook ten aanzien van deze situatie is de rechtbank echter van oordeel dat uit de vereiste toelichting van de uitvaardigende autoriteit omtrent de feitelijke gang van zaken onvoldoende duidelijk is geworden dat daadwerkelijk is voldaan aan alle voorwaarden, die daaraan zijn verbonden. Weliswaar heeft de uitvaardigende autoriteit verklaard dat the Regional Court Judge een advocaat heeft toegewezen aan de opgeëiste persoon en dat deze advocaat in hoger beroep de verdediging heeft gevoerd, maar niet is gebleken dat de opgeëiste persoon hem daartoe had gemachtigd.
Artikel 12, onder c, van de OLW
In artikel 12, onder c, van de OLW is de situatie vermeld dat de opgeëiste persoon
nadat het vonnis aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis:
  • uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij het vonnis niet betwist; of
  • niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend.
Uit de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie blijkt dat het verstekvonnis in eerste aanleg aan de opgeëiste persoon is betekend. Nu tevens blijkt dat hij hoger beroep heeft ingesteld, is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, van de OLW echter evenmin van toepassing.
Artikel 12, onder d, van de OLW
Gezien het voorgaande is niet gebleken dat de situaties als bedoeld in artikel 12, onder a, b en c, van de OLW van toepassing zijn. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank in dit geval de overlevering slechts mag toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de garanties als bedoeld in artikel 12, onder d, van de OLW heeft verstrekt en daartoe heeft vermeld
  • dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
  • hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De rechtbank stelt vast dat voormelde garanties in dit geval niet zijn verstrekt.
Conclusie
Nu niet is gebleken dat de situaties als bedoeld in artikel 12, onder a, b en c, van de OLW van toepassing zijn en de garanties als bedoeld in artikel 12, onder d, van de OLW niet zijn verstrekt, is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing. De uitvaardigende autoriteit is al bij brief van het openbaar ministerie van 10 december 2014 in de gelegenheid geweest de in het EAB opgenomen informatie aan te vullen en heeft bij brief van 29 december 2014 ook daadwerkelijk aanvullende informatie verschaft. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nog een keer om aanvullende informatie te vragen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat een weigeringsgrond aan de overlevering in de weg staat, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon],aan the Regional Court in Przemyśl (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPhet bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.