In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras. Eiser, een inwoner van Amsterdam, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanbrengen van een dakterras op het dak van het trappenhuis van zijn gebouw. Het college van burgemeester en wethouders had deze vergunning aanvankelijk verleend, maar later, na bezwaar van een derde-partij, het besluit herroepen en de vergunning geweigerd. De weigering was gebaseerd op artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op privaatrechtelijke belemmeringen door inkijk in naburige woningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens het onderzoek ter plaatse geen sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank concludeerde dat de inkijk vanuit het dakterras naar het dakraam van de derde-partij zeer beperkt was en dat de privacy van omwonenden niet zodanig werd aangetast dat dit een reden voor weigering van de vergunning kon zijn. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt onvoldoende inzichtelijk was en dat de weigering van de omgevingsvergunning niet op de juiste gronden was gebaseerd.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van de derde-partij ongegrond, waardoor de oorspronkelijke omgevingsvergunning in stand bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.