In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2015, staat de vraag centraal of er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Delphi Hotel B.V. De werkneemster, die sinds april 2013 ziek was, had een arbeidsovereenkomst met Delphi en was werkzaam als ontbijtmedewerkster. Na een periode van ziekte en een aantal gesprekken over re-integratie, heeft Delphi op 23 november 2013 een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met een ontslagvergoeding van zes maandsalarissen. De werkneemster heeft dit voorstel verworpen en een tegenvoorstel gedaan van twintig maandsalarissen. De onderhandelingen zijn vervolgens afgebroken, wat leidde tot een patstelling.
De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de ontslagvergoeding, wat essentieel is voor de totstandkoming van een beëindigingsovereenkomst. De vordering van de werkneemster om te verklaren dat er een vaststellingsovereenkomst is ontstaan, wordt afgewezen. Daarnaast wordt geoordeeld dat Delphi niet gehouden was om door te onderhandelen, gezien de hoogte van het tegenvoorstel van de werkneemster.
De rechtbank concludeert dat het UWV toestemming heeft gegeven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, gebaseerd op het feit dat de werkneemster onvoldoende had meegewerkt aan haar re-integratie. De kantonrechter stelt vast dat de werkneemster, hoewel zij zich in eerste instantie volledig arbeidsongeschikt verklaarde, later aangaf open te staan voor externe re-integratie. De rechter oordeelt dat Delphi, hoewel zij in lichte mate in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld, de arbeidsovereenkomst op een rechtmatige manier heeft opgezegd. De werkneemster krijgt een schadevergoeding van drie maandsalarissen toegekend, omdat de gevolgen van het ontslag voor haar te zwaar waren in vergelijking met het belang van Delphi.