ECLI:NL:RBAMS:2015:3467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C-13-577807 - HA ZA 14-1189
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht; Mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij strafrechtelijk verleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een horecaonderneming exploiteert, en de naamloze vennootschap Generali Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. De eiser had een verzekering afgesloten bij Generali, maar heeft zijn mededelingsplicht geschonden door niet te melden dat hij in het verleden was veroordeeld voor verboden wapenbezit en dat hij in 2013 was aangehouden met verdovende middelen. Generali weigerde de schadevergoeding na een brand in het pand van de eiser, omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan zijn mededelingsplicht had voldaan en dat Generali terecht geen uitkering verschuldigd was. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 7:928 en 7:930 van het Burgerlijk Wetboek, die de mededelingsplicht van de verzekeringnemer en de gevolgen van het niet voldoen aan deze plicht regelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/577807 / HA ZA 14-1189
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.A.A. Maat,
tegen
de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.M. Spitsbaard.
Partijen zullen hierna [eiser] en Generali genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 oktober, met producties,
- de hersteldagvaarding van 18 november 2014,
- de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 11 februari 2015, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2015 en de daarin genoemde akte houdende wijziging van eis van [eiser], met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] voerde op de begane grond van het [adres] (hierna: het pand) een horecaonderneming.
2.2.
Eind 2005 is [eiser] veroordeeld voor verboden wapenbezit.
2.3.
In het voorjaar van 2013 is [eiser] aangehouden. Bij hem zijn 2,2 gram cocaïne en (nep) XTC-pillen aangetroffen. Hij heeft een maand in voorarrest gezeten. Eind mei 2013 is hij weer op vrije voeten gekomen.
2.4.
Op 19 juni 2013 is door [eiser] en zijn tussenpersoon een aanvraagformulier ingevuld en ondertekend voor een “Generali Eén-Bedrijfs-Polis”. Het aanvraagformulier houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
Bent u (of is één van de meeverzekerden) of uw onderneming in de laatste 8 jaar met politie of justitie in aanraking geweest in verband met strafbare feiten? Hieronder valt bijvoorbeeld ook een geseponeerde zaak, vrijspraak, oplegging en tenuitvoerlegging van een taakstraf.
 nee  ja (
licht toe bij Toelichting strafrechtelijk verleden)
[…]
Toelichting strafrechtelijk verleden
Het is voor ons belangrijk om te weten of u, één van de meeverzekerden of uw onderneming als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking bent geweest met politie of justitie in verband met enig misdrijf of poging daartoe, dit betreft bijvoorbeeld:
- diefstal, verduistering, fraude, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte, vernieling, beschadiging, opzettelijke brandstichting of afpersing.
- verkeersmisdrijven zoals het rijden onder invloed, doorrijden na een aanrijding of rijden tijdens rijontzegging.
- enig (ander) misdrijf of poging daartoe gericht tegen persoonlijke vrijheid of het leven zoals mishandeling, moord en doodslag.
- misdrijven met betrekking tot het in bezit hebben van en handelen in wapens en/of munitie.
- drugsmisdrijven, milieumisdrijven of economische delicten.
U heeft aangegeven dat u, één van de meeverzekerden of uw onderneming in de laatste 8 jaar met justitie in aanraking bent (is) geweest. Wat was het strafbaar feit?
Is het tot een rechtszaak gekomen?
 nee  ja
2.5.
Op beide vragen is het vakje “nee” gemarkeerd.
2.6.
Op 20 juni 2013 is tussen partijen de verzekeringsovereenkomst gesloten.
2.7.
Op 11 september 2013 is brand uitgebroken in het pand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – na wijziging van eis veroordeling van Generali tot betaling van € 125.000,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank moge behagen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 2.025,00 en de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over beide bedragen vanaf 11 september 2013, veroordeling van Generali om de door haar gedane CIS-registratie ongedaan te maken op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Generali in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat brand een verzekerd evenement is, zodat hij recht heeft op uitkering van zijn schade, die hij begroot op € 125.000,00. De tussenpersoon, [naam] van Zeeland Assurantiën (hierna: [naam]), was op de hoogte van de veroordeling uit 2005 en het voorrarrest in 2013. [naam] heeft, volgens [eiser], gezegd dat de veroordeling uit 2005 te lang geleden was om relevant te zijn en dat de zaak uit 2013 niet relevant was omdat [eiser] nog niet veroordeeld was. Opzet om Generali te misleiden heeft [eiser] niet gehad. Hij voert aan dat hij de vragen niet onjuist heeft beantwoord. De veroordeling uit 2005 zag op wapens die hij voor een ander bewaarde, de aanhouding uit 2013 was gebaseerd op een onjuiste anonieme tip over wapens. Hij had geen wapens onder zich, maar wel 2,2 gram cocaïne voor privé gebruik en een zak pillen die hij onder zich had om een klant tot betaling van diens rekening te bewegen. De pillen bleken na onderzoek geen verdovende middelen, maar nepdrugs. Met die toelichting op zijn strafrechtelijk verleden had Generali als redelijk handelend verzekeraar hem niet geweigerd als verzekeringnemer. [eiser] biedt aan dat te bewijzen door het horen van een verzekeringsdeskundige.
3.3.
Generali voert verweer. In de verhouding tussen [eiser] en Generali komen verklaringen en wetenschap van [naam], de tussenpersoon van [eiser], voor rekening van [eiser]. Als het formulier naar waarheid was ingevuld, had Generali [eiser] niet willen verzekeren. Daarbij speelt het volgende. In de horeca en met name bij verzekeringen waar ook brand als risico is verzekerd, speelt de moraliteit van verzekeringnemers een grote rol en is van belang in welke kringen de aspirant verzekeringnemer verkeert, omdat er ook sprake kan zijn van kwetsbaarheid voor anderen. Het gaat hier om twee ernstige feiten, wapenbezit en drugsbezit, waarvan een zaak speelde op het moment van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Generali zou met de kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst met [eiser] hebben gesloten. Aldus steeds Generali.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:928 leden 1 en 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepalen:
1. De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
[…]
5. De verzekeringnemer is slechts verplicht feiten mede te delen omtrent zijn strafrechtelijk verleden of omtrent dat van derden, voor zover zij zijn voorgevallen binnen de acht jaren die aan het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen.
4.2.
Ingevolge artikel 7:930 leden 1 en 4 BW is, indien aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, geen uitkering verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, doordat hij ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de veroordeling van eind 2005 – die, naar tussen partijen niet in geding is, dateert van minder dan 8 jaar voor het invullen van het aanvraagformulier – en van de tegen hem in het voorjaar van 2013 gerezen verdenking, waarvoor hij in voorarrest is genomen. De vraag van Generali is niet voor misverstand vatbaar: in de toelichting wordt uitdrukkelijk gevraagd of [eiser] als verdachte of veroordeelde betrokken is (geweest) bij misdrijven met betrekking tot – onder meer – het in bezit hebben van wapens of drugs.
4.4.
Verklaringen van de tussenpersoon, [naam], zijn op dit punt voor de beoordeling niet van belang. De verklaringen en wetenschap van [naam] kunnen immers niet aan Generali worden toegerekend, maar komen voor rekening van de aspirant verzekeringnemer die zich door de tussenpersoon laat bijstaan.
4.5.
Generali stelt dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Bij de beoordeling van dit verweer is niet relevant of [eiser] de opzet had om Generali te misleiden en evenmin of de verzwegen feiten relevant waren voor het risico dat zich heeft verwezenlijkt.
4.6.
Generali heeft haar stelling dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten onderbouwd door verwijzing naar de ernst van de feiten waarvoor [eiser] is veroordeeld (verboden wapenbezit) en waarvan [eiser] wordt verdacht (bezit verdovende middelen). Dat zijn twee misdrijven waar Generali expliciet naar vraagt in de toelichting op de vraag naar het strafrechtelijk verleden. Ook speelt mee dat het om twee verschillende feiten gaat, aan het begin en eind van de relevante periode. Verder is volgens Generali van belang dat deze verzekering het risico op brand in een horeca-onderneming dekt. In die sector, zo heeft Generali aangevoerd, zijn er relatief veel branden en verdenkingen van brandstichting. Daarom speelt de moraliteit van de aspirant-verzekerden een extra belangrijke rol en voert Generali een streng acceptatiebeleid.
4.7.
Hiertegen heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd. De toelichting die hij geeft op de veroordeling en verdenking, namelijk dat de eerste lang geleden is en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik dan wel van een ander zouden zijn, zijn onvoldoende om te oordelen dat Generali – als redelijk handelend verzekeraar – wel een verzekering zou hebben afgesloten als zij volledig op de hoogte was geweest, te meer omdat naar het oordeel van de rechtbank uit de toelichting op de verdenking een directe relatie met de te verzekeren onderneming blijkt. [eiser] had immers – volgens eigen zeggen – een zak “nepdrugs” afgenomen van een derde en aanwezig gehad in het pand, om zich van betaling door die klant te verzekeren en zonder dat hij wist dat het geen echte drugs waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn verweer dat een redelijk handelend verzekeraar ook bij kennis van de ware stand van zaken wel een verzekering zou hebben gesloten, niet voldoende onderbouwt. De rechtbank komt op dit punt dan ook niet toe aan bewijslevering of benoeming van een deskundige.
4.8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat Generali bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Daaruit volgt dat Generali zich terecht beroept op artikel 7:930 BW lid 1 en 4. [eiser] heeft geen recht op uitkering en zijn vorderingen op dit punt liggen voor afwijzing gereed. Aan een oordeel over de hoogte van de schade komt de rechtbank niet toe.
4.9.
Generali stelt onweersproken dat zij in het Centraal Informatie Systeem (slechts) geregistreerd heeft dat zij een verzekering van [eiser] heeft opgezegd in verband met het niet nakomen van de mededelingsplicht door [eiser]. Niet weersproken is dat Generali bevoegd was de verzekering op die grond op te zeggen en dat heeft gedaan. Registratie van die feiten is tegenover [eiser] derhalve niet onrechtmatig, zodat er geen rechtsgrond bestaat voor de door [eiser] gevorderde veroordeling om de registratie te beëindigen. Ook dit deel van de vordering ligt derhalve voor afwijzing gereed.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Generali worden begroot op:
- griffierecht € 3.829,00
- salaris advocaat
€ 2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.671,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Generali tot op heden begroot op € 6.671,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.