ECLI:NL:RBAMS:2015:3446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
13-710029-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot loonkostensubsidie en faillissement

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in Zuid-Afrika in 1959, werd beschuldigd van het indienen van valse salarisstroken en het aanvragen van loonkostensubsidie voor twee personen, terwijl er geen salaris was uitbetaald. Daarnaast werd de verdachte verantwoordelijk gehouden voor het niet voldoen aan de inlichtingenplicht bij het faillissement van zijn bedrijf, wat leidde tot benadeling van schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde ten behoeve van zijn eigen financieel gewin en geen rekening hield met de belangen van zijn schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting met meer dan vijf maanden is overschreden, wat leidde tot de beslissing om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan werd een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij van is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/710029-11
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Zuid-Afrika) op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Kees.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij al dan niet als feitelijk leidinggevende of bestuurder van een rechtspersoon zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift, geen inlichtingen verstrekken bij faillissement en bedrieglijke bankbreuk.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, zoals onder 5. beschreven. De rechtbank overweegt bovendien als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Verdachte heeft, zij het indirect, verklaard dat [persoon 1] en [persoon 2] bij hem in dienst waren, zo blijkt uit de aanvragen voor (voorschotten op) loonkostensubsidie voor die personen. Die onware mededelingen zijn telkens onderbouwd met valse salarisstroken.
Gelet op de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] en de onderzoeken naar de bankrekeningen ten name van [bedrijf 1 B.V.] , [bedrijf 2 B.V.] en [verdachte] is komen vast te staan dat in 2009 en 2010 geen salaris is betaald aan [persoon 1] en [persoon 2] .
De rechtbank kwalificeert de handelingen, gericht op het ontvangen van loonkostensubsidie voor [persoon 1] en [persoon 2] , in onderlinge samenhang bezien, als een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op basis van het dossier is – onder meer – het volgende komen vast te staan. Op 9 juni 2010 is het faillissement van [bedrijf 1 B.V.] aangevraagd. Op 13 juli 2010 is [bedrijf 1 B.V.] door de rechtbank te Amsterdam failliet verklaard.
In de bewezenverklaring wordt aangesloten bij die data. De rechtbank is van oordeel dat pas vanaf het moment waarop de aanvraag tot faillissement was gedaan met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk zijn schuldeisers heeft benadeeld door geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Niet is komen vast te staan dat ook na het faillissement goederen aan de boedel zijn onttrokken. Daarom wordt de datum van faillissement als einddatum van de pleegperiode beschouwd.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
De dagelijkse leiding van [bedrijf 1 B.V.] was volgens [persoon 3] alleen in handen van verdachte. Bovendien was alleen verdachte gemachtigd voor de bedrijfsrekening [rekeningnummer 1] . De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde medeplegen dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
verdachte in de periode van 1 november 2009 tot en met 12 juli 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels de afdeling salarisadministratie/ loonkostensubsidie van de Dienst Werk en Inkomen van de Gemeente Amsterdam heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
a. a) een geldbedrag van (ongeveer) 3.000,- euro aan loonkostensubsidie voor dhr. [persoon 1]
en
b) een geldbedrag van (ongeveer) 3.750,- euro aan loonkostensubsidie voor dhr. [persoon 2] ,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader(s), alstoen aldaar met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid
ad a) een aanvraagformulier Tijdelijke Loonkostensubsidie WWB ingediend voor dhr. [persoon 1] (bijlage 8.1.9.1) en vervolgens valse salarisstroken van dhr. [persoon 1] per mail ingediend (bijlage 8.4.5 en 8.4.6) waarop valt af te lezen dat aan die genoemde [persoon 1] salaris zou zijn uitbetaald over de periode november 2009 tot en met mei 2010 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] , wetende dat aan die [persoon 1] over die periode geen salaris was uitbetaald
en
ad b) een aanvraagformulier Tijdelijke Loonkostensubsidie WWB ingediend en voor dhr. [persoon 2] (bijlage 8.1.9.13) en vervolgens valse salarisstroken van dhr. [persoon 2] per mail ingediend (bijlage 8.6.5) waarop valt af te lezen dat aan die genoemde [persoon 2] salaris per kas zou zijn uitbetaald over de periode maart 2010 tot en met mei 2010, wetende dat aan die [persoon 2] over die periode geen salaris was uitbetaald,
waardoor die eerder genoemde afdeling werd bewogen tot afgifte van genoemde geldbedragen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
verdachte in de periode van 1 november 2009 tot en met 12 juli 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse salarisstroken, te weten:
- de salarisstroken van dhr. [persoon 1] over de maanden november 2009 tot en met mei 2010 waarop vermeld staat dat die [persoon 1] zijn salaris over die maanden op zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] uitbetaald heeft gekregen en
- de salarisstroken van dhr. [persoon 2] over de maanden maart 2010 tot en met mei 2010 waarop vermeld staat dat die [persoon 2] zijn salaris over die maanden per kas uitbetaald heeft gekregen,
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat die salarissen niet per bank en niet per kas waren uitbetaald en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader(s) die salarisstroken hebben ingediend bij de afdeling salarisadministratie/loonkostensubsidie van de Dienst Werk en Inkomen van de Gemeente Amsterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
verdachte in de periode van 13 juli 2010 tot en met 30 augustus 2011 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1 B.V.] die op 13 juli 2010 door de Rechtbank Amsterdam in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen voor de curator, zonder geldige reden opzettelijk geweigerd heeft de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft verdachte:
- geen inlichtingen verstrekt en niet de gehele administratie overgelegd terwijl daar meerdere malen om is verzocht door de curator;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
[bedrijf 2 B.V.] als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1 B.V.] die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 13 juli 2010 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstippen in de periode van 9 juni 2010 tot en met 13 juli 2010 in Nederland, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [bedrijf 1 B.V.] ,
goederen aan de boedel onttrokken heeft;
hebbende [bedrijf 2 B.V.] :
- onverplicht en onverschuldigd in de periode van 9 juni 2010 tot en met 1 juli 2010 vanaf bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijf 1 B.V.] naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] t.n.v. [verdachte] in totaal voor ongeveer 1.050,- euro overgeboekt (bijlage 8.6.6) en
- onverplicht en onverschuldigd in de periode van 23 april 2010 tot en met 13 juli 2010 in totaal 1.200,- euro in contanten opgenomen, zijnde contante opnames middels de creditcard van [bedrijf 1 B.V.] (bijlage 8.1.12) en
- onverplicht en onverschuldigd 30,- euro in contanten opgenomen bij geldautomaten, zijnde contante opnames van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijf 1 B.V.] ,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. In de tenlastelegging onder 1 staat als einddatum van de pleegperiode genoemd mei
2005. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht dit te beschouwen als een kennelijk verschrijving. Uit het dossier blijkt zonder meer dat dit moet zijn mei
2010. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd en corrigeert de kennelijke verschrijving in de bewezenverklaring. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
7.
De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. Bovendien wordt hij verantwoordelijk gehouden voor het bij faillissement van [bedrijf 1 B.V.] niet voldoen aan de inlichtingenplicht en het benadelen van schuldeisers. Verdachte heeft gehandeld ten behoeve van zijn eigen financieel gewin. Hij heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de (vermogens)belangen van zijn schuldeisers. Voorts heeft hij schade toegebracht aan het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen stellen in de juistheid van bepaalde geschriften.
Het feitencomplex is ernstig en rechtvaardigt – blijkens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht in beginsel een dergelijke straf ook in deze zaak passend.
Redelijke termijn
Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 27 september 2011 in verzekering gesteld. De rechtbank beschouwt deze datum als aanvangsdatum van de berechtingstermijn. De tijd die sinds de eerste zittingsdatum is verstreken komt voor rekening van verdachte, nu hij telkens niet is verschenen en zich door vier verschillende raadslieden heeft laten vertegenwoordigen. De eerste zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014 ofwel ruim twee jaren en vijf maanden na aanvang van de berechtingstermijn. De redelijke termijn is derhalve met ruim vijf maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Vanwege deze overschrijding zal de rechtbank afzien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen.
Dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie gevorderd, doet niet af aan de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Dit geldt te meer nu verdachte – gezien zijn proceshouding – daarover geen enkele verantwoording heeft afgelegd.
Ook overigens zijn geen omstandigheden bekend geworden die de rechtbank aanleiding geven om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is geëist. Zij zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 55, 57, 194, 225, 326 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van medeplegen van oplichting en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, welke feiten meermalen zijn gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
opdracht geven tot, als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, welk feit door een rechtspersoon is begaan en meermalen is gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderd en veertig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderd en twintig) dagenen met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2015.