ECLI:NL:RBAMS:2015:3232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
13/679042-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met een fixed gear fiets leidt tot zwaar lichamelijk letsel bij voetganger

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag op een fixed gear fiets, wat resulteerde in een verkeersongeval op 25 april 2014. De verdachte, die zonder werkende remmen op het fietspad van de Overtoom reed, botste tegen een voetganger, genaamd [slachtoffer 1], die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder twee gebroken ellebogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet voldoende heeft vergewist van de verkeerssituatie en niet tijdig heeft kunnen remmen, wat leidde tot de aanrijding. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk en een taakstraf van 150 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte de voetganger had gezien en dat de aanrijding niet uitsluitend aan zijn rijgedrag te wijten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, en legde een taakstraf van 90 uren op, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij niet meer met een fiets zonder werkende remmen mag rijden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 7.245,83 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het letsel van het slachtoffer en de onaanvaardbare risico's die de verdachte had genomen door met een onveilige fiets deel te nemen aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679042-14
Datum uitspraak: 7 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],[voornamen verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
Primair
op of omstreeks 25 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets (fixed gear), daarmee rijdende over het fietspad van de Overtoom, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel te weten twee gebroken ellebogen, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het fietspad van de Overtoom, komende uit de richting van de Eerste Constantijn Huijgensstraat en gaande in de richting van de Jan Pieter Heijestraat,
-terwijl de door verdachte bestuurde fiets (fixed gear) niet voldeed aan het gestelde in artikel 5.9.38 van de Regeling voertuigen (een) goed werkende rem(men ) en/of het gestelde in artikel 5.9.71 van de Regeling voertuigen (een goedwerkende bel), verdachte heeft zich, gekomen bij (ongeveer) perceel [X], niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen dat één of meerdere voetganger(s), waaronder voornoemde [slachtoffer 1], doende was/waren voornoemd fietspad gezien van verdachtes (rij )richting van links naar rechts - over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemd fietspad bevond(en),
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor deze voetganger,
verdachte is vervolgens tegen deze voetganger aangereden en/of aangebotst waardoor voornoemde [slachtoffer 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Subsidiair:
op of omstreeks 25 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets (fixed gear), daarmee rijdende op het fietspad van de Overtoom, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over het fietspad van de Overtoom, komende uit de richting van de Eerste Constantijn Huygensstraat en gaande in de richting van de Jan Pieter Heijestraat,
-terwijl de door verdachte bestuurde fiets (fixed gear) niet voldeed aan het gestelde in artikel 5.9.38 van de Regeling voertuigen ((een) goed werkende rem(men)) en/of het gestelde in artikel 5.9.71 van de Regeling voertuigen (een goedwerkende bel),
verdachte heeft zich, gekomen hij (ongeveer) perceel [X], niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen dat één of meerdere voetganger(s), waaronder [slachtoffer 1], doende was/waren voornoemd fietspad – gezien verdachtes (rij )richting van links naar rechts - over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemd fietspad bevond(en),
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor deze voetganger.
verdachte is vervolgens tegen deze voetganger aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.2
het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Bij verdachte was geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid omdat hij de overstekende voetganger, [slachtoffer 1], wél heeft gezien en zelfs twee keer naar haar heeft geroepen. Het enige verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is dat hij op een fixed gear fiets heeft gereden waarmee minder goed kan worden geremd dan met een normale fiets. Het is echter niet gezegd dat de aanrijding niet ook zou hebben plaatsgevonden als verdachte op een fiets met goede remmen had gereden. Doorgaans is het begaan van één verkeersovertreding niet voldoende voor het vaststellen van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Ook heeft de raadsman betoogd dat thans (nog) niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank wél tot een bewezenverklaring komt van overtreding van artikel 6 WVW, geen sprake is geweest van roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig gedrag van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW dient wettig en overtuigend bewijs aanwezig te zijn dat verdachte zeer, of in aanmerkelijk mate onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van vorenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt, op grond van de dossierstukken en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 25 april 2014 reed verdachte als fietser met een fixed gear fiets zonder remmen op een fietspad op de Overtoom tussen de eerste Constantijn Huijgenstraat en de Jan Pieter Heijestraat. Ter hoogte van perceel [X], bevond zich een voetganger, [slachtoffer 1], die bezig was het fietspad over te steken, vanuit verdachte gezien van links naar rechts. [slachtoffer 1] heeft verdachte niet zien aankomen of gehoord, totdat zij door hem werd aangereden. Zij was toen al bijna volledig het fietspad overgestoken. Verdachte had [slachtoffer 1] gezien, maar was niet in staat om zijn fiets tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer 1] aangebotst die hierdoor ten val kwam. Zij is direct naar het ziekenhuis vervoerd met twee gebroken ellebogen.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting het volgende verklaard. Hij fietste ongeveer 25 kilometer per uur toen hij [slachtoffer 1] het fietspad zag oversteken. Omdat zij niet zijn richting op keek heeft verdachte twee keer “hé” geroepen. Nadat hij de eerste keer “hé” had geroepen, is hij zachter is gaan fietsen door tegendruk te geven aan de pedalen. Hiermee kon hij echter niet voorkomen dat hij tegen [slachtoffer 1] aanbotste.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door deel te nemen aan het verkeer op een fiets zonder remmen en daarbij met een flinke snelheid over het fietspad op de Overtoom in Amsterdam te fietsen een groot risico heeft genomen. De remweg is op zo’n fiets immers langer dan op een fiets met (normale) remmen, zoals ook verdachte ter zitting heeft beaamd. Een snelle noodstop is met zo’n fiets dus niet goed mogelijk. Gegeven het op zich reeds risicovolle besluit van verdachte om met zijn fixed gear fiets aan het verkeer deel te nemen in een drukke stad als Amsterdam had hij dan zodanig langzaam moeten fietsen en zo goed vooruit moeten kijken en anticiperen op het verkeer, dat hij daarmee de onmogelijkheid van een noodstop voldoende had kunnen compenseren. In de gegeven omstandigheden (rijdend op een fixed gear fiets over het fietspad op de Overtoom) heeft hij echter te hard gereden, niet voldoende vooruit gekeken en zijn fiets niet goed genoeg onder controle gehad om te voorkomen dat hij het slachtoffer aanreed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt. Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Factoren die van belang zijn om uit te maken of letsel als zwaar in de zin van de wet kan worden aangemerkt zijn de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Gelet op de verklaring en de daarbij overgelegde medische stukken van [slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat zij bij dit verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Zij heeft immers twee gebroken ellebogen opgelopen, daaraan meerdere operaties ondergaan en volgt thans nog twee keer in de week fysiotherapie. Voor de linkerelleboog is volledig herstel tot op heden niet zeker.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, ten aanzien van het primair ten laste gelegde, op 25 april 2014 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets (fixed gear), daarmee rijdende over het fietspad van de Overtoom, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel te weten twee gebroken ellebogen, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het fietspad van de Overtoom, komende uit de richting van de Eerste Constantijn Huijgensstraat en gaande in de richting van de Jan Pieter Heijestraat,
-terwijl de door verdachte bestuurde fiets (fixed gear) niet voldeed aan het gestelde in artikel 5.9.38 van de Regeling voertuigen (goed werkende remmen)
verdachte heeft niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en verdachte is niet tijdig en/of voldoende uitgeweken en/of verdachte heeft niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor een voetganger, [slachtoffer 1], die doende was voornoemd fietspad – gezien verdachtes rijrichting van links naar rechts - over te steken,
verdachte is vervolgens tegen deze voetganger aangereden waardoor voornoemde [slachtoffer 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren) met als bijzondere voorwaarde dat verdachte niet zal deelnemen aan het verkeer met een voertuig zonder (werkende) remmen. Voorts verzoekt de officier van justitie verdachte een taakstraf van 150 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de officier van justitie disproportioneel is en heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, door te hard te fietsen op een fiets zonder remmen, aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen. Onder deze omstandigheden was verdachte niet of nauwelijks in staat om adequaat te regeren op allerlei verkeerssituaties, zoals een overstekende voetganger. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij onaanvaardbare risico’s heeft genomen in het verkeer. Vlak na het ongeval heeft hij verklaard dat hij het een uitdaging vond om zich op een fixed gear fiets zonder remmen in het verkeer te begeven. Kennelijk heeft hij volstrekt miskend dat het verkeer geen sportveld of speeltuin is, maar een deel van de openbare ruimte waarin de veiligheid van medeweggebruikers voorop dient te staan.
Voorts betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Zij ondervindt, blijkens haar slachtofferverklaring en toelichting ter zitting, nog steeds de negatieve gevolgen van het ongeval.
Anderzijds heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2015, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij zich bewust is van het feit dat hij iets verkeerd heeft gedaan. Hij heeft zijn spijt betuigd en ter zitting te kennen gegeven dat hij zich na het lezen van de slachtofferverklaring realiseerde welk leed hij [slachtoffer 1] heeft berokkend, hetgeen op de rechtbank oprecht is overgekomen.
Verdachte heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij sinds het ongeval niet meer op zijn fixed gear fiets heeft gereden en dat hij dat ook niet meer van plan is.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, De rechtbank acht een taakstraf van 90 uur passend en geboden en heeft daarbij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze straf wordt geheel voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich niet meer op een fiets zonder (werkende) remmen in het verkeer begeeft.
De rechtbank acht oplegging van een rijontzegging niet op zijn plaats, nu het ongeval met een fiets is veroorzaakt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft een vordering van € 24.789,85 ingediend, die uit de volgende schadeposten is opgebouwd:
Medische kosten € 737,59
Reiskosten € 508,00
Kleding € 812,01
Vliegtuigtickets € 1.350,69
Kosten geannuleerde vakanties € 1.000,24
Nota juridische bijstand € 381,15
Immateriële schade € 20.000,00 .
Totaal
€ 24.789,85
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de opgevoerde schadeposten als volgt.

1.Medische kosten

De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]als gevolg van het bewezen verklaarde feit ziektekosten heeft moeten maken. Zij stelt dat deze kosten grotendeels zijn gedekt door haar zorgverzekeraar, maar dat het eigen risico € 667,60 bedraagt en dat zij tevens andere niet-vergoede medische kosten, te weten tot een bedrag van € 69,99, heeft gemaakt.
De raadsman heeft deze post niet betwist. De rechtbank waardeert deze schadepost aldus op een bedrag van
€ 737,59.
2.
Reiskosten
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]stelt dat zij reiskosten heeft gemaakt in het kader van haar herstel.
De raadsman heeft gesteld dat deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn, omdat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]zowel taxi- als openbaar vervoerkosten heeft opgevoerd en het niet duidelijk is waarom zij zich regelmatig liet vervoeren met een veel duurdere taxi. Gelet op het letsel dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft bekomen, te weten twee gebroken ellebogen en haar toelichting ter zitting, acht de rechtbank het echter aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet altijd in de gelegenheid was om met het openbaar vervoer te reizen.
De rechtbank waardeert deze schadepost aldus op het gestelde bedrag van
€ 508,00.

3.Kleding

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]stelt dat zij voorafgaand aan het ongeval nieuwe kleding heeft aangeschaft in verband met haar nieuwe baan en dat zij deze (werk)kleding niet heeft kunnen dragen omdat het om jurken met een rits aan de achterkant gaat. Zij stelt dat zij vanwege haar medische toestand deze jurken niet meer dragen omdat zij de rits niet dicht kan krijgen.
De raadsman heeft deze post betwist. Hij voert aan dat de kosten die de benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft gemaakt voor de jurken niet rechtstreeks voortvloeien uit het ongeval, aangezien zij deze al eerder heeft gemaakt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de jurken niet waardeloos zijn geworden, en dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]deze, als zij voldoende herstelt, alsnog zou kunnen dragen. Het gederfde genot voor het niet kunnen dragen van deze kleding zou hoogstens tot immateriële schade kunnen leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor de vordering van deze schadepost niet-ontvankelijk is, nu onvoldoende is komen vast te staan dat schade is ontstaan als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

4.Vliegtickets

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft vanwege het ongeval vier vliegreizen moeten afzeggen, waarvoor zij geen annuleringsverzekering had afgesloten. Voorts heeft zij onder deze post de kosten van twee vliegtickets van haar moeder, die vanuit Engeland is overgekomen om haar te verzorgen, opgevoerd.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop verklaart de rechtbank dat de benadeelde partij voor de vordering van deze schadepost niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

5.Kosten geannuleerde vakanties

De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]als gevolg van het bewezen verklaarde feit haar geplande en reeds betaalde vakanties heeft moeten afzeggen. Zij stelt dat de kosten die zij hiervoor heeft gemaakt € 1000,24 bedragen. De raadsman heeft dit niet betwist. De rechtbank waardeert deze schadepost aldus op een bedrag van
€ 1000,24.

6.Kosten juridische bijstand

Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gevorderde gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten, waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv) in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal deze kosten aan de hand van het kanton liquidatietarief bepalen op 2 punten à € 150, te weten
€ 300,00.

7.Immateriële schade

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een bedrag van € 20.000,00 gevorderd als voorschot op de immateriële schade die zij heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Zij stelt dat zij twee operaties heeft moeten ondergaan en daarvan veel pijn en hinder heeft ondervonden. Zij heeft verklaard dat zij blijvend letsel aan haar linkerelleboog heeft, ontsierende littekens aan haar armen heeft en een posttraumatisch stresssyndroom heeft opgelopen door het verkeersongeval.
De raadsman heeft de rechtbank bij het toekennen van de vordering van deze schadepost verzocht het bedrag te matigen tot maximaal € 4.000,00.
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer veel pijn, leed en overlast heeft ondervonden van het ongeval. Zij neemt daarbij ook in aanmerking dat op basis van de thans beschikbare medische informatie niet vast is komen te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]blijvend letsel heeft ondervonden, dan wel dat zij aan een post traumatisch stresssyndroom lijdt. Hiertoe ontbreken medische verklaringen van daartoe gespecialiseerde deskundigen. Voorts betrekt de rechtbank bij de beoordeling van deze schadepost dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]inmiddels al weer enige weken full-time werkzaam is. De rechtbank waardeert deze schadepost aldus op een bedrag van
€ 5.000,00.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, te weten de overige gevorderde immateriële schade, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van
€ 7.245,83, bestaande uit
€ 2.245,83 materiële schade ( € 737,59 medische kosten, € 508,00 reiskosten, € 1000,24 kosten geannuleerde vakanties)
-€ 5.000,00 immateriële schade.
De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten voor rechtsbijstand worden tot op heden begroot op € 300,00.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als na te noemen.
In het niet toewijsbare deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde van het bedrag van € 7.245,83, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 en op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het (primair) bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 90 (negentig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich niet meer op een fiets zonder (werkende) remmen in het verkeer begeeft.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt, dan wel de bijzondere voorwaarde overtreedt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1], wonende op het adres [adres, te plaats] toe tot een bedrag van
€ 7.245,83, bestaande uit € 2.245,83 materiële schade ( € 737,59 medische kosten, € 508,00 reiskosten, € 1.000,24 kosten geannuleerde vakanties) en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 2.245,83 vanaf de datum van indienen van de civiele vordering (23 april 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • over een bedrag van € 5.000,00 vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 april 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 300,-(driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van indienen van de civiele vordering (23 april 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening;
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1], aan de Staat
€ 7.245,83te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 71 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.H.A. de Bruijne, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2015.