ECLI:NL:RBAMS:2015:3045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-654228-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging in het uitgaansleven

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 19 juli 2014 in de Voetboogstraat te Amsterdam, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever, terwijl deze op de grond lag, meermalen hebben geschopt en geslagen. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte en zijn medeverdachte op agressieve wijze te werk gingen, het letsel dat de aangever opliep relatief beperkt was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van één jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de aangever en de positieve medewerking van de verdachte aan mediation.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654228-14
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 19 juli 2014 (op of aan de Voetboogstraat) te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, voornoemde [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het hoofd en/of het gezicht en/of de rib(ben) en/of de schouder(s) en/of het/de be(e)n(en) en/of de enkel(s) en/of de rug en/of de hand(en) en/of de ellebo(o)g(en), in elk geval het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 19 juli 2014 te Amsterdam (op of aan de Voetboogstraat) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) (terwijl hij op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het hoofd en/of het gezicht en/of de rib(ben) en/of de schouder(s) en/of het/de be(e)n(en) en/of de enkel(s) en/of de rug en/of de hand(en) en/of de ellebo(o)g(en), in elk geval het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
hij op of omstreeks 19 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Voetboogstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen in/tegen/op het hoofd en/of het gezicht en/of de rib(ben) en/of de schouder(s) en/of het/de be(e)n(en) en/of de enkel(s) en/of de rug en/of de hand(en) en/of de ellebo(o)g(en), in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 19 juli 2014 is verdachte met zijn medeverdachte betrokken geweest bij een vechtpartij met aangever [slachtoffer] in de Voetboogstraat te Amsterdam. De aanleiding voor deze vechtpartij waren twee eerdere incidenten in en nabij [Disco 1] in de [straat 1]. Deze ruzies/vechtpartijen zijn gesust door de beveiliging, waarna verdachte en zijn medeverdachte enerzijds en aangever [slachtoffer] anderzijds door de beveiliging in verschillende richtingen zijn weggestuurd. Nadat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] enige tijd later zagen lopen in de Voetboogstraat te Amsterdam, zijn zij naar hem toegerend en hebben zij hem – kort gezegd – geslagen en getrapt. Dat wordt niet betwist door verdachte en zijn medeverdachte.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt verdachte en zijn medeverdachte verweten dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel aan een poging tot zware mishandeling.
4.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn schriftelijke aantekeningen, dat kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachte tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Op het hoofd van het slachtoffer zat een schoenafdruk. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte en zijn medeverdachte gebruikte geweld moeten zij zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou verliezen.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar een jurisprudentieoverzicht, dat verdachte en zijn medeverdachte van het medeplegen van poging tot doodslag dienen te worden vrijgesproken. Het medeplegen van poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wel bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig in het geval verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag, of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Hoewel kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] meerdere keren hebben geschopt, getrapt, geslagen en/of gestompt, ook terwijl hij op de grond lag, brengen deze handelingen niet zonder meer met zich dat hierdoor de aanmerkelijke kans bestond dat hij als gevolg daarvan zou overlijden. Redengevend hiervoor is dat, hoewel verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] op agressieve wijze, hardhandig te grazen hebben genomen, het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel relatief beperkt is gebleven. Welbeschouwd houdt de beschikbare letselverklaring en de aanvulling daarop slechts de beschrijving van betrekkelijk oppervlakkig letsel in, afgezien van een door [slachtoffer] opgelopen gebroken pink, blijvende schade aan het schoudergewricht en enkele kneuzingen. De door de officier van justitie bedoelde schoenafdruk is zichtbaar op het voorhoofd van [slachtoffer]. Een schoenafdruk op een voorhoofd vormt geen bewijs voor een schop op die plaats; een schop is – naar de definitie van het woord – een stoot met de punt van de voet; een schop laat geen schoenafdruk achter zoals die zichtbaar op foto’s in het dossier. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet worden bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en zijn medeverdachte wel, door [slachtoffer] op deze wijze te mishandelen, het al dan niet voorwaardelijk opzet gehad dat zij hem zwaar lichamelijk letsel zouden toebrengen. In het bijzonder heeft [slachtoffer] letsel aan het hoofd opgelopen dat gemakkelijk ernstiger had kunnen uitvallen, zoals – naar de letselverklaring – verkleuringen aan de zijkanten van het hoofd en een bloeduitstorting rondom het linkeroog, te weten ter plaatse van de oogkas. Door [slachtoffer] aldus te verwonden hebben verdachte en zijn medeverdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
op 19 juli 2014 aan de Voetboogstraat te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn medeverdachte, voornoemde [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermalen met kracht in/tegen/op het hoofd en het gezicht en de ribben en de schouders en de benen en de enkel en de rug en de handen en de ellebogen, heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op 19 juli 2014 te Amsterdam, met een ander aan de openbare weg, de Voetboogstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met kracht schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen in/tegen/op het hoofd en het gezicht en de ribben en de schouders en de benen en de enkel en de rug en de handen en de ellebogen van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen8.1. Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte dient zich gedurende de proeftijd te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht en de gedragsinterventie alcohol en geweld.

Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de samenloopbepalingen. Volgens de officier van justitie is sprake van eendaadse samenloop.
Het voorval heeft een grote impact op [slachtoffer] gehad, maar hij heeft baat gehad bij de met verdachte en zijn medeverdachte doorlopen mediation. Hij heeft meerdere keren met hen gesproken en zij hebben hun excuses aangeboden. De eerste termijn van de schadevergoeding van € 7.500,00 is betaald. De tweede termijn van € 1.500,00 moet uiterlijk op 1 maart 2016 worden voldaan. De officier van justitie heeft gevorderd dit deel van de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict met justitie in aanraking is geweest en verzoekt de rechtbank rekening te houden met zijn proceshouding. Verdachte heeft een fout gemaakt. Hij heeft zijn oprechte spijt betuigd en excuses aangeboden aan [slachtoffer]. De mediation is geslaagd en verdachte zal zich aan de vaststellingsovereenkomst houden en het resterende deel van de schadevergoeding betalen. De eis van de officier van justitie is contraproductief. De raadsman heeft bepleit om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een deel voorwaardelijk en een forse taakstraf. Verdachte zal zich houden aan de door de rechtbank op te leggen algemene en bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd in het uitgaansleven na het gebruik van alcohol. Verdachte en zijn medeverdachte hebben [slachtoffer] tot bloedens toe toegetakeld. Zij hebben hem, zoals omstanders het beschreven, geschopt en geslagen waar zij hem raken konden en zijn op hem los gegaan. [slachtoffer] heeft als gevolg van de mishandelingen naar eigen zeggen korte tijd het bewustzijn verloren. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd om daar aan zijn verwondingen te worden behandeld. Weliswaar bestaat de indruk dat verdachte heeft gehandeld in het voetspoor van zijn medeverdachte, die het initiatief tot de mishandelingen heeft genomen, maar dat disculpeert hem geenszins en aangenomen moet worden dat zij een gelijk aandeel in het bewezen geachte hebben gehad. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Gezien het openlijke karakter van deze gepleegde strafbare feiten kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 november 2014 van Reclassering Nederland. Daarin wordt onder meer geadviseerd een al dan niet gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met een toezicht voor de duur van maximaal één jaar. Hierbij worden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de gedragsinterventie alcohol en geweld geadviseerd. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals weergegeven in voornoemd advies en zoals verdachte en zijn raadsman deze ter zitting nader hebben toegelicht. Verdachte is bereid om de gedragsinterventie te volgen. Bovendien heeft de rechtbank gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 16 april 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft in positieve zin in aanmerking genomen dat verdachte en zijn medeverdachte zich, zij het na het tonen van camerabeelden in de media, bij de politie hebben gemeld, volledige openheid van zaken hebben gegeven en hebben meegewerkt aan mediation met [slachtoffer]. Uit de daarbij behorende vaststellingsovereenkomst tussen verdachte, diens medeverdachte en [slachtoffer] blijkt dat zij zijn overeengekomen om in twee termijnen een bedrag van € 8.500,00 te vergoeden voor materiële en immateriële schade. De eerste termijn van € 7.000,00 is voldaan. Verdachte en zijn medeverdachte zijn in deze vaststellingsovereen-komst overeengekomen om de tweede termijn van € 1.500,00 in het vonnis te doen bekrachtigen met een schadevergoedingsmaatregel. Overeengekomen is dat deze termijn uiterlijk moet worden betaald op 1 maart 2016. De rechtbank ziet vanwege mogelijke executieperikelen en het mediationtraject aanleiding om geen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, maar om de schadever-goedingsplicht als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen geachte, te weten de poging tot zware mishandeling, onderscheidenlijk de openlijke geweldpleging, sprake is van meerdaadse samenloop, gelet op de verschillende rechtsbelangen die worden beschermd door onderscheidenlijk de artikelen 302 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen acht, is zij alles overwegende van oordeel dat de na te noemen strafoplegging passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 urenper dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
één jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd blijven houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, [adres, te plaats 2];

2.Gedragsinterventie

Veroordeelde moet deelnemen aan de gedragsinterventie GI-GGZ Alcohol en geweld;

3.3. Schadevergoeding

Veroordeelde moet uiterlijk op 1 maart 2016 als schadevergoeding een bedrag van € 1.500,00 overmaken op rekening [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer] - behoudens voor zover dit bedrag reeds geheel of gedeeltelijk door of namens [medeverdachte] is betaald - waarbij de veroordeelde de officier van justitie in dit arrondissement uiterlijk op dezelfde datum in kennis heeft te stellen van die betaling door toezending of afgifte van een betalingsbewijs onder vermelding van het bovenstaande parketnummer.
Opdracht reclassering
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2015.