8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen op het lichaam van het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan meerdere letsels, waaronder een dwarslaesie opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van wat verdachte hem heeft aangedaan en zijn leven is hierdoor voor altijd op dramatische wijze veranderd, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring. Het slachtoffer is nu 28 jaar oud en heeft de rest van zijn leven hulp van anderen nodig voor zijn dagelijkse bezigheden. Gevoelens van frustratie en onmacht beheersen zijn leven en hij heeft vaak gedacht dat het beter zou zijn geweest als hij was komen te overlijden bij het schietincident. Hij heeft ook vaak aan zelfmoord gedacht. Naast de gevolgen voor het slachtoffer zelf, heeft het feit ook voor zijn familie zeer ingrijpende gevolgen teweeggebracht.
De rechtbank oordeelt dat het leed dat het slachtoffer en diens naasten is aangedaan door verdachte, vergelijkbaar is met een voltooide doodslag.
Van eigen schuld bij het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook als wordt aangenomen dat het slachtoffer verdachte (meermalen) had bedreigd, maakt dat nog niet dat het slachtoffer zelf medeschuldig is aan het schietincident. Zoals eerder overwogen had verdachte de escalatie kunnen en moeten voorkomen.
Verder brengt een feit als het onderhavige, gepleegd in een café in aanwezigheid van vele andere mensen, in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapportage van psycholoog R.A. Sterk, van 24 juli 2014. Volgens de psycholoog is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zeer zwakbegaafd niveau. Tevens is er sprake van antisociale trekken, maar dit gaat niet zo ver dat er gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Er kan geen duidelijk verband worden gelegd tussen de geconstateerde beperkingen en het ten laste gelegde, zodat geadviseerd wordt betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank zal dit advies overnemen.
In het dossier bevindt zich ook een reclasseringsadvies van 29 juli 2014. Daarin wordt aangegeven dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor gedragsbeïnvloeding en geen aanknopingspunten gevonden heeft voor interventies of behandelingen, zodat men zich onthoudt van advies omtrent sanctie.
Voorts houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2015 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer het bezit van vuurwapens, diefstallen met geweld en zware mishandeling. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weten te weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en ziet hierin aanleiding om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank acht gelet op de genoemde omstandigheden een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Beslissingen ten aanzien van beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Beslaglijst nummer 4742170 een zaktelefoon, kleur zilver, Samsung Galaxy S4, inclusief batterij en oplader;
Beslaglijst nummer 4742172 een zaktelefoon, kleur zwart, Nokia, inclusief batterij en oplaadsnoer;
Beslaglijst nummer 4742212 een simkaart van zaktelefoon, Orange;
Beslaglijst nummer 4742214 een simkaart van zaktelefoon, Digicel, digicel Suriname 64k;
Beslaglijst nummer 4708828 een huls (sporenbord 4);
Beslaglijst nummer 4708827 vier stuks munitie (2 looddelen 2 manteldelen) spoor 3 en 5;
Beslaglijst nummer 4708823 drie stuks munitie (2 mantel en een looddeel) sporenbord 2.
De officier van justitie heeft verzocht de teruggave aan verdachte te gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genoemde voorwerpen en te onttrekken aan het verkeer de onder 5 tot en met 7 genoemde voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genoemde goederen.
De onder 5 tot en met 7 genoemde voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte feit is begaan en deze voorwerpen van zodanig aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 29.205,46 aan materiële schadevergoeding en
€ 100.000,- aan immateriële schadevergoeding.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman zich allereerst op het standpunt gesteld dat de vordering en de onderbouwing daarvan zodanig laat aan de verdediging zijn verstrekt dat hij zich daarop niet heeft kunnen voorbereiden. Verder is door de raadsman een aantal vraagpunten naar voren gebracht met betrekking tot het rechtstreekse verband tussen het handelen van verdachte en de daaruit ontstane gevolgen voor aangever met betrekking tot de gevorderde materiële kosten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij pas op de avond voor de zitting is ingediend, en (een deel van) de onderbouwende stukken pas op de zittingsdag. Daardoor is het de verdediging onmogelijk gemaakt diepgaand onderzoek naar die vorderingen te doen. Gelet daarop kunnen alleen vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen die zo eenvoudig zijn dat de raadsman ook met de beperkte tijd die hem restte, adequaat de verdediging heeft kunnen voeren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij betwiste kosten voor het verlies aan arbeidsvermogen, zijnde € 17.100,-, voor huishoudelijke hulp, zijnde € 753,- , voor medische kosten, zijnde € 9180,- en het vliegticket naar Suriname, € 436,05, onvoldoende zijn onderbouwd. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van deze schadeposten dientengevolge een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de overige betwiste materiële kosten voor daggeldvergoeding ziekenhuis, € 728,-, daggeldvergoeding revalidatie € 784,- en kosten rolstoel, douchestoel, € 224,41. De gevraagde vergoeding van deze kosten komt voor toewijzing in aanmerking. Die vorderingen zijn zeer eenvoudig van aard, voldoende onderbouwd en redelijk te achten.
Gelet op het voorgaande zal aan materiële schadevergoeding een bedrag van in totaal
€ 1.736,41 worden toegewezen.
Immateriële schadevergoeding
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is de benadeelde partij door toedoen van de verdachte blijvend ernstig gehandicapt geraakt. Ook deze vordering is, hoewel het een groot schadebedrag betreft, eenvoudig van aard. Voor de begroting van de immateriële schade pleegt immers geen diepgaand onderzoek en/of bewijslevering noodzakelijk te zijn.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 100.000,-. Voor een vermindering van dat bedrag is geen plaats, gelet op hetgeen onder 8.3 is overwogen. De benadeelde heeft de schade niet mede veroorzaakt.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen, zoals gevorderd, met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 22 februari 2014, tot aan die van de voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.