ECLI:NL:RBAMS:2015:2891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
13/654087-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling poging tot doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Suriname in 1987, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een langdurig conflict bestond tussen de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer 1]. Op 22 februari 2014 heeft de verdachte in Amsterdam met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. De officier van justitie stelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel schuldig was aan poging tot doodslag. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat er geen bewijs was dat het slachtoffer een wapen had getrokken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen door het schietincident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654087-14 (Promis)
Datum uitspraak: 29 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres, te plaats],
gedetineerd in [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en
met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (en
na kalm beraad en rustig overleg) eenmaal of meermalen:
-in café [café 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp ter hand heeft genomen en/of (vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in
zijn hand, naar de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, is gelopen
en/of (vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in
zijn hand, naar het einde van de gang, welke toegang geeft tot de brandgang,
is gelopen en/of (vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een
of meer kogel(s) in de rug en/of de borst en/of de arm, in elk geval in het
lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of afgevuurd;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
aan een persoon (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk (en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk), zwaar lichamelijk letsel (wervelbreuk met dwarslaesie
en/of nierletsel en/of miltletsel en/of gebroken ribben en/of een klaplong met
bloeding), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, (na kalm beraad en rustig
overleg, althans opzettelijk) eenmaal of meermalen:
-in café [café 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp ter hand te nemen en/of (vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in
zijn hand, naar de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, te lopen en/of
(vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in
zijn hand, naar het einde van de gang, welke toegang geeft tot de brandgang,
te lopen en/of (vervolgens)
-met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een
of meer kogel(s) in de rug en/of de borst en/of de arm, in elk geval in het
lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te schieten en/of af te vuren.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Niet omstreden is dat tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] een langerlopend conflict bestond. Ook staat vast dat verdachte opzettelijk heeft geschoten op het slachtoffer. Ten aanzien van de vraag of van voorbedachte raad sprake is, dient de rechtbank vast te stellen wanneer het voornemen daartoe is ontstaan.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich, onder verwijzing naar haar schriftelijk overgelegde requisitoir – verkort weergegeven – op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard. Dit op grond van de aangifte, de letselverklaring, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], de beschrijving van de camerabeelden van café [café 1] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij op 22 februari 2014 op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit het onderzoek aan de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon is gebleken dat vanaf deze telefoon op 18 januari 2014, 22 januari 2014 en 20 februari 2014 via internet is gezocht op zoektermen ‘wapenhandel’, ‘wapenhandel België’ en ‘wapen te koop’. Daarnaast zijn in de telefoon van verdachte WhatsApp-berichten aangetroffen waarin hij op 15 februari 2014 de avond voor de schietpartij, op 21 februari 2014 om 23.01 uur, om een ‘dagoe’ (vuurwapen) vraagt. Voorts wijst de officier van justitie op de verklaring van de getuige [getuige 3] bij de politie dat hij van een zekere [naam 1] heeft gehoord dat verdachte ongeduldig was om het slachtoffer neer te schieten en dat hij al een ticket had gekocht om naar Suriname te vliegen en zijn auto had verkocht. Die verklaring wordt ondersteund door het feit dat verdachte zijn auto een dag voorafgaand aan het schietincident heeft verkocht. Verder blijkt uit stempels in het paspoort van verdachte dat hij kort na het schietincident via Brazilië naar Suriname is gereisd.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich derhalve geruime tijd voorafgaand aan het schieten kunnen beraden op het door hem genomen besluit
.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn schriftelijk overgelegde pleitnotities – verkort weergegeven – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging tot moord. Er is onvoldoende bewijs voor het bestanddeel voorbedachte raad, en te meer bewijs voor het handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Volgens de raadsman staat vast dat verdachte met een vuurwapen in de hand de brandgang is ingelopen en vervolgens binnen enige seconden het vuur heeft geopend op aangever. Vastgesteld kan worden dat verdachte op enig moment heeft besloten om naar aangever toe te lopen in café [café 1]. Of verdachte op dat moment al besloten had om op aangever te schieten, kan niet worden vastgesteld. Er is uitsluitend bewijs dat verdachte in de brandgang het vuurwapen in de hand had. Daaruit kan nog niet met zekerheid worden afgeleid dat hij dat wapen ook wilde gebruiken. De raadsman voert aan dat uit de uiterlijk waarneembare omstandigheden niet kan worden opgemaakt wanneer het besluit om te gaan schieten is genomen en hoeveel tijd vervolgens is verstreken tot de uitvoering daarvan.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar achteren wilde gaan om met aangever te praten. Toen hij daar aankwam, zag hij dat aangever zijn vuurwapen trok en vervolgens schoot verdachte op aangever. Gezien verdachtes verklaring is het aannemelijk dat het voornemen om op aangever te schieten pas seconden voor de uitvoering daarvan is ontstaan.
De lezing van verdachte dat hij het vuurwapen mee nam om zich te beschermen, als hij zou worden aangevallen door aangever, kan niet worden uitgesloten, aldus de raadsman. Gelet op het voorgaande dient verdachte dan ook vrijgesproken te worden van de hem ten laste gelegde poging tot moord.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Voorbedachte raad
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging – niet bewezen dat er sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ (en dus voor de kwalificatie moord) moet komen vaststaan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat van voorbedachte raad sprake is, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt daartoe de volgende feiten vast.
Verdachte bevindt zich op 22 februari 2014 te 01.19.40 uur in de tussengang naar de brandgang met een vuurwapen in zijn hand. Hij is op dat moment op zoek naar [slachtoffer 1], en weet dat [slachtoffer 1] zich in de brandgang bevindt. [getuige 4] pakt verdachte vast en probeert hem tegen te houden. Verdachte rukt zich echter los en loopt te 01.19.45 uur naar de deuropening van de brandgang. Hij kijkt naar rechts, dan naar links – waar [slachtoffer 1] zich bevindt - en loopt te 01.19.49 uur naar links de brandgang in. Twee seconden later drukt verdachte een onbekende man met zijn linker arm weg tegen de muur terwijl hij zijn rechter arm strekt en naar voren richt. Een seconde later begint verdachte met schieten. Hij schiet vervolgens meerdere keren. Op basis van het aangetroffen sporenbeeld en de perforaties in de kleding van [slachtoffer 1] lijkt het dat er minimaal vier keer is geschoten, en dat [slachtoffer 1] twee keer is geraakt.
Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van het hierboven beschreven handelen van verdachte, te weten het houden van het vuurwapen in zijn hand terwijl hij in de tussengang staat, het doelgericht opzoeken van [slachtoffer 1], het zich niet laten weerhouden door [getuige 4] en het snel en gericht schieten zodra hij vrij zicht heeft op [slachtoffer 1], terwijl hij een omstander tegen de muur drukt, is het opzet van verdachte om [slachtoffer 1] van het leven te beroven naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval aanwezig vanaf het moment dat hij in de tussengang staat. Die gang van zaken is ook niet te rijmen met de stelling van verdachte dat hij alleen maar met [slachtoffer 1] wilde praten.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat het voornemen bij verdachte om [slachtoffer 1] van het leven te beroven op een eerder moment aanwezig was.
Ten aanzien van de door de officier van justitie aangehaalde zoekslagen op het internet en de WhatsApp-berichten waarin verdachte vraagt om een ‘dagoe met mond’ en ‘heb je dagoe bij je’, overweegt de rechtbank dat ook indien aangenomen wordt dat verdachte op die momenten een wapen zocht, dit nog geen (sluitend) bewijs oplevert dat hij op dat moment ook het plan had opgevat dat hij dat wapen later zou gebruiken om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het enkele feit dat verdachte en [slachtoffer 1] een langdurig conflict hadden maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de verklaring van de getuige [getuige 3] bij de politie merkt de rechtbank het volgende op.
Deze getuige heeft verklaard:
“Ik heb van mensen op straat gehoord dat [verdachte](de roepnaam van verdachte, rechtbank)
en de jongen die hij nu heeft neergeschoten al langere tijd ruzie met elkaar hebben en dat zij plannen hadden om elkaar neer te schieten. Een jongen, die ik ken als [naam 1] en die bevriend is met al die jongens, dus de vrienden van [verdachte], maar ook die van degene die is neergeschoten, heeft mij verteld dat [verdachte] ongeduldig was om de jongen neer te schieten.
Ik hoorde van [naam 1] dat [verdachte] al een ticket had gekocht om naar Suriname te gaan. Zoals ik hoorde, zou hij al de volgende dag vertrekken, dus hij moest de jongen wel neerschieten voordat hij zou vertrekken. Ik hoorde dat hij via België naar Guyana wilde gaan. Hij had ook al zijn auto verkocht”
Die verklaring is dus een verklaring is van horen zeggen, zodat daaraan op zichzelf geen zwaar gewicht kan worden gehecht. Bovendien is niet duidelijk wie de bewuste [naam 1] is en hoe hij aan zijn wetenschap komt. Ook in samenhang bezien oordeelt de rechtbank de aanwijzingen dat verdachte al eerder het voornemen had om [slachtoffer 1] iets aan te doen, onvoldoende sterk om daarvan uit te gaan.
Resteert de vraag of verdachte in de tijd tussen het ontstaan van het voornemen en de uitvoering voldoende gelegenheid tot beraad heeft gehad. Het tijdsbestek tussen de aankomst van verdachte in de tussengang en het neerschieten van [slachtoffer 1] bedraagt ongeveer 12 seconden. Hoewel kalm en rustig beraad binnen dit tijdsbestek op zich mogelijk is, acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat dit heeft plaatsgevonden. Het is een relatief kort tijdsbestek, waarin verdachte bezig was zich geagiteerd en met kracht los te rukken van [getuige 4], hetgeen duidt op een emotionele opwelling, en waarin verdachte vervolgens (zoekend) richting [slachtoffer 1] liep en op hem schoot. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte in dit tijdsbestek steeds al met de (aanloop van de) uitvoering van de daad bezig was.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat bij verdachte sprake was van voorbedachte raad, en zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
4.4.2.
Poging tot doodslag
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de in bijlage I van dit vonnis vervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt nog dat verdachte door van dichtbij meermalen op [slachtoffer 1] te schieten, tenminste het voorwaardelijk opzet had op de dood van die [slachtoffer 1].

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 februari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet in café [café 1] met een vuurwapen in zijn hand naar het einde van de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, is gelopen en vervolgens met dat vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. De jarenlange voorgeschiedenis rechtvaardigt in deze zaak zonder meer de conclusie dat verdachte bang was voor [slachtoffer 1], door wie hij meerdere keren met de dood was bedreigd. Er zijn veel getuigen die de verklaringen van verdachte bij de politie bevestigen dat hij gedurende langere tijd met de dood werd bedreigd door [slachtoffer 1]. Verdachte had reden dit serieus te nemen. De raadsman wijst hierbij op de verklaringen van de getuigen [getuige 5], [getuige 6], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 7]. Het incident was allerminst een plotseling, vanuit het niets ontstane geweldsactie, maar het treurige gevolg van langdurig en ernstig wangedrag van [slachtoffer 1] naar verdachte toe.
Verdachte heeft er lang voor gekozen om [slachtoffer 1] te negeren tot hij niet meer genegeerd kon worden en verdachte de verbale confrontatie met [slachtoffer 1] aan wilde gaan om een einde te maken aan de langdurige ruzie. Helaas heeft [slachtoffer 1] toen een wapen getrokken waardoor verdachte zich genoodzaakt voelde om te schieten voordat [slachtoffer 1] dit kon doen. Verdachte had geen andere keuze.
Dat [slachtoffer 1] een vuurwapen had op de bewuste avond, wordt bevestigd door de getuige [getuige 4], die [slachtoffer 1] met een vuurwapen heeft gezien. Dit bevestigt de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] met een vuurwapen zag en om die reden zelf uiteindelijk heeft geschoten. De ontkenning van [slachtoffer 1] dat hij een vuurwapen droeg is ongeloofwaardig.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier stelt zich op het standpunt dat een beroep op noodweer niet kan slagen. Verdachte heeft pas vanaf 5 juni 2014, in zijn derde verhoor, verklaard dat hij eerder meermalen door [slachtoffer 1] is bedreigd en door hem met messen en vuurwapens is aangevallen. Verdachte is daarmee echter niet naar de politie gegaan.
De officier van justitie merkt op dat noch bij [slachtoffer 1] noch overigens op de plaats delict een wapen is aangetroffen en dat geen van de overige getuigen die bij het schietincident aanwezig waren spreken over een wapen bij [slachtoffer 1]. Daarnaast laat zich lastig verklaren dat verdachte iemand die tussen hem en [slachtoffer 1] in staat wegduwt, zoals op de beelden is te zien, als hij ziet dat [slachtoffer 1] een vuurwapen trekt. Het noodweer-scenario, zoals door de verdediging geschetst, acht de officier van justitie niet aannemelijk geworden.
Mocht de rechtbank toch aan willen nemen dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, zoals vereist in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, dan wijst de officier erop dat verdachte zelf heeft gekozen met een wapen in zijn hand op [slachtoffer 1] af te gaan en zich daarmee doelbewust in een situatie heeft begeven waarin hij rekening moest houden met een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 1]. Opmerkelijk is bovendien dat verdachte gedurende de avond geen politie of portier heeft ingeschakeld en in het café is gebleven nadat hij [slachtoffer 1] had zien binnenkomen, terwijl hij daar – in zijn lezing – diende te vrezen voor zijn leven.
Verdachte had anders kunnen handelen, door bijvoorbeeld weg te lopen, maar zocht bewust de confrontatie op
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer is sprake indien het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Verdachte heeft verklaard dat hij al langer werd bedreigd door [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] hem ook op de avond van het schietincident verbaal had bedreigd. Volgens verdachte zou [slachtoffer 1] een vuurwapen hebben getrokken toen verdachte in de brandgang naar hem toe ging om hun conflict te bespreken, waarop verdachte geen andere keuze had dan om [slachtoffer 1] neer te schieten. De rechtbank is echter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte gerechtvaardigd kon menen dat hij zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding moest verdedigen. Niet alleen is bij [slachtoffer 1] geen (vuur)wapen aangetroffen, ook wordt de door verdachte afgelegde verklaring dat [slachtoffer 1] een wapen trok, door geen enkele getuigenverklaring ondersteund. In tegendeel, zowel [getuige 8] als [getuige 2] verklaren dat verdachte in de brandgang is verschenen waar [slachtoffer 1] stond te roken en dat verdachte uit het niets meerdere schoten heeft afgevuurd. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 1] een wapen heeft gehad, laat staan dat hij een wapen heeft getrokken. Bovendien had verdachte in de door hem geschetste situatie niet de confrontatie met [slachtoffer 1] moeten opzoeken. Niet valt in te zien waarom verdachte niet had kunnen kiezen voor een andere uitweg, zoals het café verlaten of de politie inschakelen. Tot slot verwijst de rechtbank nog naar het hiervoor onder 4.4. overwogene, waaruit volgt dat verdachte niet pas besloot om [slachtoffer 1] neer te schieten toen hij bij hem aankwam, maar al eerder dat besluit had genomen, in de tussengang. Het beroep op noodweer wordt verworpen. Aangezien niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden, is het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar.
Verder is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder het primair bewezen geachte feit (poging tot moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de eigen schuld van aangever en de voorgeschiedenis tussen verdachte en [slachtoffer 1]. De raadsman is van mening dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend is in deze strafzaak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen op het lichaam van het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan meerdere letsels, waaronder een dwarslaesie opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van wat verdachte hem heeft aangedaan en zijn leven is hierdoor voor altijd op dramatische wijze veranderd, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring. Het slachtoffer is nu 28 jaar oud en heeft de rest van zijn leven hulp van anderen nodig voor zijn dagelijkse bezigheden. Gevoelens van frustratie en onmacht beheersen zijn leven en hij heeft vaak gedacht dat het beter zou zijn geweest als hij was komen te overlijden bij het schietincident. Hij heeft ook vaak aan zelfmoord gedacht. Naast de gevolgen voor het slachtoffer zelf, heeft het feit ook voor zijn familie zeer ingrijpende gevolgen teweeggebracht.
De rechtbank oordeelt dat het leed dat het slachtoffer en diens naasten is aangedaan door verdachte, vergelijkbaar is met een voltooide doodslag.
Van eigen schuld bij het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook als wordt aangenomen dat het slachtoffer verdachte (meermalen) had bedreigd, maakt dat nog niet dat het slachtoffer zelf medeschuldig is aan het schietincident. Zoals eerder overwogen had verdachte de escalatie kunnen en moeten voorkomen.
Verder brengt een feit als het onderhavige, gepleegd in een café in aanwezigheid van vele andere mensen, in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapportage van psycholoog R.A. Sterk, van 24 juli 2014. Volgens de psycholoog is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zeer zwakbegaafd niveau. Tevens is er sprake van antisociale trekken, maar dit gaat niet zo ver dat er gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Er kan geen duidelijk verband worden gelegd tussen de geconstateerde beperkingen en het ten laste gelegde, zodat geadviseerd wordt betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank zal dit advies overnemen.
In het dossier bevindt zich ook een reclasseringsadvies van 29 juli 2014. Daarin wordt aangegeven dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor gedragsbeïnvloeding en geen aanknopingspunten gevonden heeft voor interventies of behandelingen, zodat men zich onthoudt van advies omtrent sanctie.
Voorts houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2015 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer het bezit van vuurwapens, diefstallen met geweld en zware mishandeling. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weten te weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en ziet hierin aanleiding om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank acht gelet op de genoemde omstandigheden een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Beslissingen ten aanzien van beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Beslaglijst nummer 4742170 een zaktelefoon, kleur zilver, Samsung Galaxy S4, inclusief batterij en oplader;
Beslaglijst nummer 4742172 een zaktelefoon, kleur zwart, Nokia, inclusief batterij en oplaadsnoer;
Beslaglijst nummer 4742212 een simkaart van zaktelefoon, Orange;
Beslaglijst nummer 4742214 een simkaart van zaktelefoon, Digicel, digicel Suriname 64k;
Beslaglijst nummer 4708828 een huls (sporenbord 4);
Beslaglijst nummer 4708827 vier stuks munitie (2 looddelen 2 manteldelen) spoor 3 en 5;
Beslaglijst nummer 4708823 drie stuks munitie (2 mantel en een looddeel) sporenbord 2.
De officier van justitie heeft verzocht de teruggave aan verdachte te gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genoemde voorwerpen en te onttrekken aan het verkeer de onder 5 tot en met 7 genoemde voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genoemde goederen.
De onder 5 tot en met 7 genoemde voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte feit is begaan en deze voorwerpen van zodanig aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 29.205,46 aan materiële schadevergoeding en
€ 100.000,- aan immateriële schadevergoeding.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman zich allereerst op het standpunt gesteld dat de vordering en de onderbouwing daarvan zodanig laat aan de verdediging zijn verstrekt dat hij zich daarop niet heeft kunnen voorbereiden. Verder is door de raadsman een aantal vraagpunten naar voren gebracht met betrekking tot het rechtstreekse verband tussen het handelen van verdachte en de daaruit ontstane gevolgen voor aangever met betrekking tot de gevorderde materiële kosten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij pas op de avond voor de zitting is ingediend, en (een deel van) de onderbouwende stukken pas op de zittingsdag. Daardoor is het de verdediging onmogelijk gemaakt diepgaand onderzoek naar die vorderingen te doen. Gelet daarop kunnen alleen vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen die zo eenvoudig zijn dat de raadsman ook met de beperkte tijd die hem restte, adequaat de verdediging heeft kunnen voeren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij betwiste kosten voor het verlies aan arbeidsvermogen, zijnde € 17.100,-, voor huishoudelijke hulp, zijnde € 753,- , voor medische kosten, zijnde € 9180,- en het vliegticket naar Suriname, € 436,05, onvoldoende zijn onderbouwd. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van deze schadeposten dientengevolge een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de overige betwiste materiële kosten voor daggeldvergoeding ziekenhuis, € 728,-, daggeldvergoeding revalidatie € 784,- en kosten rolstoel, douchestoel, € 224,41. De gevraagde vergoeding van deze kosten komt voor toewijzing in aanmerking. Die vorderingen zijn zeer eenvoudig van aard, voldoende onderbouwd en redelijk te achten.
Gelet op het voorgaande zal aan materiële schadevergoeding een bedrag van in totaal
€ 1.736,41 worden toegewezen.
Immateriële schadevergoeding
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is de benadeelde partij door toedoen van de verdachte blijvend ernstig gehandicapt geraakt. Ook deze vordering is, hoewel het een groot schadebedrag betreft, eenvoudig van aard. Voor de begroting van de immateriële schade pleegt immers geen diepgaand onderzoek en/of bewijslevering noodzakelijk te zijn.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 100.000,-. Voor een vermindering van dat bedrag is geen plaats, gelet op hetgeen onder 8.3 is overwogen. De benadeelde heeft de schade niet mede veroorzaakt.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen, zoals gevorderd, met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 22 februari 2014, tot aan die van de voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen dat verdachte de onder het primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 5 tot en met 7 genoemde voorwerpen. Deze beslaglijst zal als bijlage II aan dit vonnis worden gehecht.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genoemde goederen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], betreffende de materiële schadevergoeding, toe tot een bedrag van
€ 1.736,41 (zeventienhonderdzesendertig euro en eenenveertig cent).
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], betreffende de immateriële schadevergoeding, toe tot een bedrag
van € 100.000 (honderdduizend euro).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag van € 100.000 aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 22 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1],
€ 101.736,41 (honderdeenduizend zevenhonderdzesendertig euro en eenenveertig cent)aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
365 (driehonderdvijfenzestig)dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en P. Vrugt, rechters
en A. Muradov, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2015.