ECLI:NL:RBAMS:2015:2781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
AMS 13-2743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [naam bedrijf] in liquidatie en de korpschef van politie. Eiseres, vertegenwoordigd door drs. mr. J.J.O. Zandt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit op 8 november 2012 is verzonden naar eiseres, maar niet naar de gemachtigde, wat een schending van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhoudt. Echter, de rechtbank concludeert dat de gemachtigde tijdig op de hoogte is geraakt van het besluit, waardoor er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Daarnaast heeft eiseres gesteld dat verweerder te laat een beslissing op haar Wob-verzoek heeft genomen, waardoor een dwangsom verschuldigd zou zijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek, waardoor er geen dwangsom is verbeurd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2015 in de zaak tussen

[naam bedrijf] in liquidatie te [vestigingsplaats],

eiseres,
gemachtigde drs. mr. J.J.O. Zandt,
en

de korpschef van politie,

verweerder,
gemachtigde mr. S. Fransen-Rabbering.

Procesverloop

Bij brief van 29 augustus 2012 heeft eiseres verweerder verzocht om haar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een aantal documenten toe te zenden die betrekking hebben op de mulderbeschikking of het transactievoorstel met nummer [transactienummer].
Bij besluit van 8 november 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder een beslissing genomen op het Wob-verzoek van eiseres.
Bij besluit van 17 januari 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat geen dwangsom is verbeurd omdat tijdig een beslissing is genomen op het Wob-verzoek van eiseres.
Bij besluit van 16 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2015.
Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
Met een auto waarvan het kenteken op naam van eiseres staat is op 1 juli 2012 een verkeersovertreding begaan. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft eiseres de officier van justitie naar aanleiding van deze verkeersovertreding opgelegde boete verzocht om verstrekking op grond van de Wob van verscheidene documenten. Bij het primaire besluit I heeft verweerder een aantal documenten verstrekt. Op 4 februari 2013 heeft verweerder het primaire besluit op verzoek van de gemachtigde van eiseres nogmaals verzonden.
Eiseres heeft verweerder op 2 november 2012 in gebreke gesteld. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiseres medegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd omdat al op 8 november 2012 op het verzoek is beslist.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingesteld en het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat zij het primaire besluit eerst op of kort na 4 februari 2013 heeft ontvangen, zodat de wettelijke termijn om bezwaar te maken pas op 4 februari 2013 is gaan lopen en verweerder het bezwaarschrift wel binnen de wettelijke termijn heeft ontvangen. Eiseres stelt dat verweerder bij de verzending op 9 november 2012 een onjuiste adressering heeft gebruikt.
Voorts stelt eiseres dat verweerder te laat een beslissing op haar Wob-verzoek heeft genomen, zodat verweerder, na op 2 november 2012 in gebreke te zijn gesteld, ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom verschuldigd is.
Verweerder stelt dat het primaire besluit I aangetekend op 9 november 2012 is verzonden naar het adres van eiseres dat gelijk is aan het adres van gemachtigde van eiseres. Dit primaire besluit is daar ook in ontvangst genomen. Gelet op deze datum is het door eiseres gemaakte bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken gemaakt.
Ook is tijdig een beslissing op het Wob-verzoek genomen, zodat geen dwangsom is verbeurd, aldus verweerder.
Voorts heeft verweerder in beroep, onder overlegging van een uitspraak van de rechtbank van 24 april 2015, met zaaknummer AMS 13/5090, gesteld dat de rechtspersoon [naam bedrijf] niet meer bestaat, zodat eiseres ook niet (meer) als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure.
Wettelijk kader
Artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:17 van de Awb luidt:
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Belanghebbende
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat [naam bedrijf] in liquidatie is en in staat van vereffening verkeert. Van een faillissement of surséance van betaling als bedoeld in artikel 8:22 van de Awb is geen sprake. Het Wob-verzoek is ook ingediend door [naam bedrijf], die nu aangeduid moet worden als [naam bedrijf] in liquidatie.
Nu de vennootschap van eiseres nog bestaat, is eiseres naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende.
Inhoudelijke beoordeling
Ontvankelijkheid bezwaar tegen primaire besluit I
De rechtbank constateert dat het besluit van 8 november 2012 bekend is gemaakt door verzending aan eiseres.
Op 28 februari 2013, derhalve ruimschoots na afloop van de bezwaartermijn, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Niet in geschil is dat dit besluit op 9 november 2012 naar eiseres is verzonden en niet (tevens) expliciet aan de gemachtigde van eiseres is gericht. De rechtbank constateert dan ook dat sprake is van schending van artikel 6:17 Awb. Schending van artikel 6:17 Awb doet niet af aan de bekendmaking van een besluit, maar kan leiden tot verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank zal dan ook beoordelen of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en overweegt in dit verband het volgende.
Uit de uitspraak van de rechtbank van 24 april 2015 blijkt dat op het adres [straatnaam], behalve eiseres, tevens gevestigd is [naam bedrijf 1]. Eiseres heeft uitsluitend een belang in [naam bedrijf 1] en ontplooit geen eigen activiteiten. De werkzaamheden van zijn directeur enig aandeelhouder [naam persoon] bestaan hoofdzakelijk uit werkzaamheden als advocaat bij [naam bedrijf 1]. Zijn werkzaamheden voor eiseres beperken zich tot het voeren van de administratie. De cliënten voor zijn advocatenpraktijk melden zich op de ondergelegen etage, waar[naam bedrijf 1] is gevestigd.
Gemachtigde Zandt is (mede)aandeelhouder van [naam bedrijf 1]. De heer [naam persoon] is naast directeur enig aandeelhouder van eiseres, aandeelhouder van [naam bedrijf 1].
Vaststaat dat het primaire besluit op 9 november 2012 aangetekend naar het adres van eiseres is verzonden. Niet in geschil is dat het daar op 12 november 2012 is ontvangen.
Voorts staat vast dat gemachtigde van eiseres op hetzelfde adres kantoor houdt als waar eiseres is gevestigd. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de post voor [naam bedrijf 1] en eiseres in beginsel wordt aangenomen door medewerksters van het secretariaat van [naam bedrijf 1], eveneens gevestigd op het adres [straatnaam]. Dat zal ook in het onderhavige geval zijn gebeurd, aldus gemachtigde. Gemachtigde heeft verder naar voren gebracht dat de heer [naam persoon] het besluit vervolgens waarschijnlijk op een grote stapel heeft gelegd. Gemachtigde kan zich niet meer herinneren wanneer hij op de hoogte is geraakt van dit besluit, hij denkt een paar weken na 17 januari 2013.
Gelet op de nauwe verwevenheid van eiseres en gemachtigde, bestuurder van [naam bedrijf 1], de omstandigheid dat eiseres en gemachtigde op hetzelfde adres zijn gevestigd cq kantoor houden en de feitelijke gang van zaken op het kantoor van gemachtigde, waarbij medewerksters van het secretariaat van [naam bedrijf 1] de post aannemen voor zowel [naam bedrijf 1] als voor eiseres, houdt de rechtbank het ervoor dat gemachtigde kort na het in ontvangst nemen van het op 9 november 2012 verzonden besluit door een medewerkster van [naam bedrijf 1] op de hoogte is geraakt van dit besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een verschoonbare termijn overschrijding.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Dwangsom
Voor de vraag of verweerder dwangsommen heeft verbeurd is van belang
of verweerder binnen de voorgeschreven termijn een beslissing heeft genomen op het Wob-verzoek van eiseres.
Ingevolge artikel 6 van de Wob dient het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen, te beslissen.
Het primaire besluit waarbij verweerder heeft gereageerd op het verzoek van eiseres is bekend gemaakt door verzending aan eiseres op 9 november 2012.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder het Wob-verzoek op 15 oktober 2012 heeft ontvangen. Dit betekent dat de termijn van vier weken om een beslissing op het verzoek te nemen eindigde op 13 november 2012. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 8 november 2012, dus tijdig, een besluit heeft genomen op het verzoek van eiseres. Dit betekent dat van het verbeuren van een dwangsom geen sprake kan zijn. De ingebrekestelling van eiseres van 2 november 2012 was prematuur.
Nu verweerder binnen de wettelijke termijn een beslissing op het Wob-verzoek van eiseres heeft genomen, heeft verweerder terecht overwogen dat er geen dwangsom is verbeurd. Het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II is daarom op goede gronden ongegrond verklaard.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is.
Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2015.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel