In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot gijzeling, ingediend door de Officier van Justitie. De zaak betreft twee vorderingen met betrekking tot administratieve sancties die aan de betrokkene zijn opgelegd. De Officier van Justitie verzocht om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor een periode van respectievelijk zes en zeven dagen, omdat de betrokkene niet in staat zou zijn geweest om de opgelegde boetes te betalen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de betrokkene, die samen met zijn vader aanwezig was, in een slechte financiële situatie verkeert. Hij had een schuld van meer dan € 120.000,00 door het faillissement van zijn vennootschap onder firma en had angst ontwikkeld voor autoriteiten, wat leidde tot betalingsonwil.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Officier van Justitie niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de betalingsonwil van de betrokkene. De rechter concludeerde dat er geen reële verwachting was dat de betrokkene in staat was om de sancties te voldoen, gezien de financiële onmacht die hij vertoonde. De rechter benadrukte dat gijzeling bedoeld is voor mensen die wel kunnen maar niet willen betalen, en dat in dit geval de betrokkene niet in staat was om te betalen. De kantonrechter heeft daarom de vorderingen van de Officier van Justitie afgewezen en geadviseerd om in gesprek te gaan over een mogelijke betalingsregeling.
De beslissing is genomen met het oog op de omstandigheden van de betrokkene en de noodzaak om een passende oplossing te vinden voor de openstaande sancties. De kantonrechter heeft de vorderingen van de Officier van Justitie afgewezen, en de zaak is afgesloten met de hoop op een constructieve dialoog tussen de betrokkene en het CJIB.