ECLI:NL:RBAMS:2015:2714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
AMS 14-3691
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur op verzoek om informatie en de kwalificatie als besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de algemeen directeur van Cition BV en de gemeente Amsterdam, naar aanleiding van een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres, Cition BV, had op 12 maart 2014 een verzoek ingediend bij verweerder, de gemeente Amsterdam, om informatie over de verhoging van parkeeropbrengsten. De gemeente weigerde dit verzoek en verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat de Wob van toepassing is op het verzoek van eiseres, ondanks de stelling van de gemeente dat het verzoek niet betrekking had op een bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank stelde vast dat de brief van 7 mei 2014, waarin de gemeente het verzoek afwees, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de gemeente eiseres in de gelegenheid had moeten stellen haar bezwaar mondeling toe te lichten in een hoorzitting.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen haar bezwaarschrift in een hoorzitting toe te lichten. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de Wob en de verplichtingen van bestuursorganen bij het behandelen van verzoeken om informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/3691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2015 in de zaak tussen

Informele vereniging Retecool Juridisch te Enschede,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

de algemeen directeur van Cition BV te Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde: M.E. Bendanon.

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 maart 2014 bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek ingediend.
Bij schrijven van 7 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek beantwoord.
Bij besluit van 19 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2015.
Partijen zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
Eiseres heeft bij brief van 12 maart 2014 aan verweerder gevraagd om alle informatie die betrekking heeft op de verhoging van de parkeeropbrengsten, zoals bij voorbeeld gespreksverslagen van overleggen met de diverse partijen binnen de gemeente, plannen van aanpak, doelstellingen, concepten, vergaderingen, notulen, onderzoeken, juridische controles van plannen en cijfermatige doorrekeningen vervat in documenten. In haar verzoek heeft eiseres tevens aangegeven om bij twijfel contact met haar op te nemen. Bij brief van 7 mei 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen plannen heeft om de parkeeropbrengsten van de gemeente Amsterdam te verhogen en er ook geen beleid op dit gebied is. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet van toepassing is, omdat het verzoek van eiseres niet ziet op een bestuurlijke aangelegenheid.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk geacht. Verweerder stelt dat de brief van 7 mei 2014 slechts van informatieve aard is en geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom staat daartegen geen bezwaar open, aldus verweerder.
Eiseres stelt in beroep dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar bezwaar mondeling toe te lichten.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt in deze wet verstaan onder bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Inhoudelijke beoordeling
In geding is de vraag of de brief van 7 mei 2014 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar verzoek van 12 maart 2013 aan verweerder heeft gevraagd om informatie die (mogelijk) bij verweerder aanwezig is openbaar te maken. Daarbij heeft eiseres expliciet naar de Wob verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verzoek, los van de inhoudelijke beoordeling daarvan, een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wob. Anders dan verweerder stelt is de Wob dan ook wel van toepassing.
Volgens vaste jurisprudentie is een beslissing op een Wob-verzoek een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2014:99).
Dit betekent dat verweerder eiseres in beginsel in de gelegenheid had moeten stellen haar bezwaar in een hoorzitting mondeling toe te lichten.
De reden waarom verweerder dit niet heeft gedaan, te weten dat geen sprake is van een besluit, is onjuist. Daarom had verweerder niet op deze grond voorbij kunnen gaan aan het verzoek van eiseres (in haar bezwaarschrift) om voorafgaand op de beslissing op haar bezwaarschrift gehoord te worden.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder eiseres alsnog in de gelegenheid stelt haar bezwaarschrift in een hoorzitting toe te lichten.
De rechtbank ziet, nu verweerder eerst een inhoudelijke beslissing op het Wob-verzoek van eiseres zal moeten nemen, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
Nu het beroep gegrond is dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328,- te vergoeden. Tot slot veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om eiseres binnen vier weken na deze uitspraak in de gelegenheid te stellen haar bezwaarschrift van 12 mei 2014 in een hoorzitting toe te lichten;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2015.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:
SB