ECLI:NL:RBAMS:2015:2652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
3713861 KK EXPL 14-2011
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van het concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een schorsing van het concurrentiebeding dat hem verbiedt om binnen een straal van 100 km van Amsterdam werkzaam te zijn in een concurrerende onderneming na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met PCI. Eiser is in dienst getreden bij Professional Document Solutions BV (PDS) en heeft later een arbeidsovereenkomst met PCI getekend. Eiser stelt dat hij arbeidsongeschikt is geraakt door omstandigheden die aan PCI zijn toe te rekenen en dat hij een aanbod heeft gekregen voor een functie bij Konica Minolta. PCI betwist de vorderingen van eiser en stelt dat hij gebonden is aan het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eiser en dat de omstandigheden in deze zaak een schorsing van het concurrentiebeding rechtvaardigen. De rechter oordeelt dat het belang van eiser om bij Konica Minolta in dienst te treden zwaarder weegt dan het belang van PCI bij handhaving van het concurrentiebeding. De vordering van eiser wordt toegewezen en het concurrentiebeding wordt geschorst. PCI wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 3713861 KK EXPL 14-2011
vonnis van: 26 februari 2015
func.: 438

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.J. Keuss
t e g e n

de besloten vennootschap PCI Groep B.V.

gevestigd te Duiven
gedaagde
nader te noemen: PCI
gemachtigde: mr. B.A. Roosenboom

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 31 december 2014 heeft PCI een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 19 februari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. PCI is verschenen bij [naam 1] en [naam 2], vergezeld door haar gemachtigde. Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiser], geboren op [geboorteplaats], is met ingang van [datum] in dienst getreden van Professional Document Solutions BV (hierna: PDS) in de functie van accountmanager.
1.2.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding inhoudende dat het de werknemer verboden was om binnen twaalf maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 100 km vanaf (samengevat) Amsterdam werkzaam te zijn in een onderneming verwant aan die van de werkgever.
1.3.
Bovengenoemde arbeidsovereenkomst bevatte tevens een provisieregeling.
1.4.
PDS exploiteerde een ‘Canon Business Center’ te Amsterdam. Na een fusie met, althans overname van PDS heeft PCI deze activiteiten overgenomen.
1.5.
Op 1 september 2012 heeft [eiser] een schriftelijke arbeidsovereenkomst met PCI getekend.
1.6.
Laatstbedoelde arbeidsovereenkomst bevat het volgende beding:

Artikel 12 Concurrentiebeding
Het is werknemer verboden om tijdens de duur van deze arbeidsovereenkomst en bovendien gedurende een periode van een jaar na het eindigen daarvan, ongeacht de wijze waarop deze arbeidsovereenkomst eindigt, direct noch indirect op enigerlei wijze, tegen betaling of om niet, werkzaam te zijn in een onderneming waarin producten worden vervaardigd en/of verhandeld zoals die door werkgever worden vervaardigd en/of verhandeld en/of waarin diensten worden verleend zoals die door werkgever worden verleend en evenmin anderszins bij deze of soortgelijke activiteiten betrokken te zijn, tenzij met uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van werkgever.”
1.7.
Laatstbedoelde arbeidsovereenkomst bevat voorts een relatiebeding met een geldingsduur van twee jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst.
1.8.
Over 2012 en 2013 is het functioneren van [eiser] beoordeeld als zeer goed.
1.9.
In maart 2014 heeft [eiser] een nieuwe leidinggevende gekregen.
1.10.
Tijdens een beoordelingsgesprek op 13 augustus 2014 met zijn leidinggevende heeft [eiser] melding gemaakt van het feit dat hij problemen had met de wijze waarop deze leidinggevende hem behandelde, in het bijzonder de wijze waarop kritiek werd geleverd.
1.11.
Tijdens een gesprek op 10 september 2014 met een medewerkster van de afdeling HR management van PCI heeft [eiser] melding gemaakt van bovenbedoelde problemen.
1.12.
In een uitvoerige brief verzonden op 20 september 2014 aan de directeur Algemene Zaken van PCI heeft [eiser] onder meer medegedeeld dat hij geen mogelijkheid ziet een einde te maken aan de dagelijkse vernedering door zijn leidinggevende, waarbij [eiser] voorbeelden heeft genoemd. Voorts deelde hij daarin mee dat hij er aan onderdoor dreigt te gaan.
1.13.
Op 12 november 2014 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden.
1.14.
In zijn advies d.d. 17 november 2014 noemde de Arbo-arts als verzuimoorzaak: ‘overbelast door werk’.
1.15.
In zijn advies d.d. 8 december 2014 deelde de Arbo-arts mee:
‘Terugkeer naar werk is nu niet mogelijk. (…)”
1.16.
In een Probleemanalyse van de Arbodienst d.d. 9 december 2014 staat vermeld:
“Volgens de bedrijfsarts is er geen re-integratie binnen PCI mogelijk omdat dit de medische klachten zal verergeren en zijn herstel zal belemmeren.”
1.17.
In zijn advies d.d. 5 januari 2015 deelde de Arbo-arts mee:
Re-integratie bij huidige werkgever zal de medische klachten in stand houden en mogelijk doen toenemen. Re-integratie eigen werk is daarom niet mogelijk’. De Arbo-arts adviseerde om verdere re-integratieactiviteiten te richten op passende arbeidsmogelijkheden buiten de eigen organisatie.
1.18.
[eiser] heeft een aanbod gekregen voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Konica Minolta in de functie van Consultant CRD.
1.19.
PCI heeft desgevraagd geweigerd om [eiser] te ontheffen van het onder 1.6 bedoelde concurrentiebeding.

Vordering

2. [eiser] vordert, zoals geformuleerd in de akte houdende wijziging en vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. PCI te veroordelen om [eiser] tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd hem te belonen conform de provisieregeling zoals die gold op het moment van de overgang;
II. PCI te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een voorschot op de te weinig betaalde provisie in 2013 en 2014, de wettelijke rente over dit bedrag en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over dit bedrag, ten bedrage van € 15.000,- bruto, althans een zodanig bedrag als u in goede justitie vermeent te moeten bepalen, binnen twee dagen na het door u te wijzen vonnis;
III. PCI te veroordelen om [eiser] binnen 24 uur na het door u te wijzen vonnis op
de gebruikelijke wijze toegang te verschaffen tot het volledige computersysteem en de volledige server van PCI, waaronder zijn e-mailaccount, zijn privé en werkbestanden op de netwerkschijven in Amsterdam en Houten, het programma BN Business Navigator en DMS, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
IV. het tussen partijen op 1 september 2004 overeengekomen concurrentiebeding
te schorsen, dan wel dusdanig te schorsen dat [eiser], na opzegging van zijn
arbeidsovereenkomst, ongehinderd bij Konica Minolta in dienst kan treden in de
functie van Consultant CRD;
Subsidiair:
V. het tussen partijen op 1 september 2004 overeengekomen concurrentiebeding te matigen tot een relatiebeding voor de duur van een jaar, waardoor [eiser] na opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, bij Konica Minolta in dienst kan treden in de functie van Consultant CRD;
Meer subsidiair:
VI. voor het geval u van mening bent dat er geen sprake is van een overgang van
onderneming en de arbeidsovereenkomst met PCI van 29 september 2009 geldt, het in die arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding te schorsen, dan wel dusdanig te schorsen dat [eiser], na opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, bij Konica Minolta in dienst kan treden in de functie van Consultant CRD;
Nog meer subsidiair:
VII. voor het geval u van mening bent dat er geen sprake is van een overgang van
onderneming en de arbeidsovereenkomst met PCI van 29 september 2009
geldt, het in die arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding te
matigen tot een relatiebeding voor de duur van een jaar, waardoor [eiser] na
opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, bij Konica Minolta in dienst kan
treden in de functie van Consultant CRD;
Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair:
VIII. PCI te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser].
3. [eiser] stelt hiertoe dat de onder 1.5 bedoelde arbeidsovereenkomst uit 2012 nietig is omdat PCI niet heeft voldaan aan haar informatieplichten uit art. 7:665a BW, waardoor hij niet op de hoogte was van het feit dat er sprake was van een overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 BW en van de daaruit volgende gevolgen voor zijn rechtspositie. Daardoor heeft hij nog steeds aanspraak op de – veel gunstiger – provisieregeling krachtens de arbeidsovereenkomst met PDS. Om de bedragen waarop hij recht heeft exact te kunnen berekenen heeft hij toegang nodig tot de bedrijfssystemen van PCI. Zijn vordering tot toegang tot die systemen voldoet aan de voorwaarden van art. 843a Rv.
4. Gelet op het voorgaande is niet het onder 1.6 bedoelde concurrentiebeding op hem van toepassing, maar het concurrentiebeding uit de overeenkomst met PDS. Voorts is zijn arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door (omstandigheden die toerekenbaar zijn aan) PCI. PCI is in dat kader tekort geschoten als werkgever. Uit de adviezen van de Arbo-dienst blijkt dat terugkeer op het werk bij PCI geen optie is. Gelet op zijn scholing en eenzijdig arbeidsverleden zijn de mogelijkheden buiten de branche waar hij tot nu toe werkzaam is geweest te gering. Hij heeft vele sollicitaties zowel binnen als buiten de branche gedaan maar alleen Konica Minolta heeft hem een functie aangeboden. Voorts kan [eiser] bij Konica Minolta een aanzienlijke positieverbetering met betere arbeidsvoorwaarden en doorgroeimogelijkheden verkrijgen. Het belang van PCI wordt niet of nauwelijks geschaad wanneer [eiser] bij Konica Minolta in dienst treedt. Dit omdat hij bij Konica Minolta een andere functie krijgt, met andere producten te maken krijgt en Konica Minolta internationaal werkt en andere klantengroepen bedient. In elk geval behoort het op hem van toepassing zijnde concurrentiebeding te worden geschorst, aldus – steeds – [eiser].

Verweer

5. PCI voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen. Zij voert daarbij aan dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. PCI bevestigt dat er in 2012 sprake is geweest van een overname van een onderneming als bedoeld in art. 7:662 BW met alle daaruit voor [eiser] voortvloeiende aanspraken. PCI betwist dat zij niet aan haar informatieverplichtingen zou hebben voldaan. De onder 1.5 bedoelde nieuwe arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen na onderhandelingen op individuele basis tussen partijen en wel nadat de overgang van onderneming had plaatsgevonden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de voor 2012, 2013 en 2014 door [eiser] getekende afzonderlijke provisieovereenkomsten, waarvan de eerste twee reeds zijn uitgevoerd. PCI betwist voorts dat zij aan [eiser] minder toegang tot haar bedrijfssystemen biedt dan waartoe zij thans, gelet op zijn arbeidsongeschiktheid, is gehouden.
6. Volgens PCI is [eiser] gebonden aan de in 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst en aan het daarin opgenomen concurrentiebeding. PCI betwist dat zij als werkgever tekort is geschoten ten aanzien van de oorzaken van de arbeidsongeschiktheid van [eiser]. [eiser] heeft haar niet, althans onvoldoende op de hoogte gesteld van de ernst van zijn klachten. Voorts heeft PCI voorgesteld om de problemen op te lossen via mediation, maar dat heeft [eiser] afgewezen. [eiser] heeft op eigen initiatief en kennelijk al in september 2014 ervoor gekozen om PCI te verlaten. PCI betwist dat [eiser] bij Konica Minolta een aanzienlijke positieverbetering met betere arbeidsvoorwaarden en doorgroeimogelijkheden kan verkrijgen. PCI heeft een groot belang bij handhaving en nakoming van het concurrentiebeding omdat Konica Minolta een directe concurrent van haar is. Uit hoofde van zijn functie beschikt [eiser] over concurrentiegevoelige gegevens en contacten met klanten van PCI. PCI betwist dat [eiser] bij Konica Minolta te maken krijgt met andere producten, klantgroepen of regio’s. Het belang van PCI bij handhaving van het concurrentiebeding weegt zwaarder dan het belang van [eiser] bij schorsing daarvan, aldus – steeds – PCI.

Beoordeling

7. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
8. Gelet op de aard van de vorderingen bestaat voldoende spoedeisend belang bij een beslissing in kort geding daarover.
9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij in elk geval schorsing vordert van het concurrentiebeding dat geacht wordt op hem van toepassing te zijn. De meer subsidiair onder VI ingestelde vordering zal in die zin worden gelezen.
10. Uit de door PCI overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat er in juli en augustus 2012 op individuele basis onderhandelingen zijn gevoerd tussen [eiser] enerzijds en PCI anderzijds over (onder meer) het salaris, de onkostenregeling en de te behalen targets. Voorts blijkt daaruit dat [eiser] op de hoogte was van de bedrijfsovername door PCI. Uit die correspondentie blijkt verder dat [eiser] niet tevreden was over de loonvoorwaarden van zijn oude contract. Dat het bepaalde in art. 7:665a BW onder deze omstandigheden met zich zou brengen dat PCI expliciet op het recht van [eiser] op (in beginsel) ongewijzigde voortzetting van zijn oude arbeidsovereenkomst had moeten wijzen en dat, nu daarvan niet is gebleken, dit met zich zou brengen dat de arbeidsovereenkomst nietig zou zijn, wordt vooralsnog niet aangenomen.
10. Gelet op het voorgaande en voorts gelet op het feit dat [eiser] na ondertekening van de nieuwe arbeidsovereenkomst met PCI afzonderlijke provisie-overeenkomsten heeft gesloten voor de jaren 2012, 2013 en 2014, wordt vooralsnog evenmin aangenomen dat [eiser] nog aanspraak kan maken op toepassing van de provisieregeling krachtens de arbeidsovereenkomst met PDS. Dat betekent dat daardoor ook het door [eiser] gestelde belang bij (verdergaande) toegang tot de bedrijfssystemen van PCI niet aanwezig is.
10. Het voorgaande betekent dat de primair en subsidiair ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn.
10. Tevens volgt uit het voorgaande dat [eiser] gebonden is aan het onder 1.6 bedoelde concurrentiebeding. Naar aanleiding van de vordering tot schorsing daarvan wordt overwogen als volgt.
15. Bij de beoordeling van een beroep op een concurrentiebeding geldt als uitgangspunt het fundamentele (grond)recht van de werknemer op een vrije arbeidskeuze. Daar staat tegenover dat de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft om zijn bedrijfsbelangen te beschermen. De wetgever heeft, gegeven dit spanningsveld, de mogelijkheid geschapen om door middel van een concurrentiebeding het recht op vrije arbeidskeuze in te perken, maar daaraan strikte voorwaarden verbonden. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat partijen de inperking nadrukkelijk schriftelijk zijn overeengekomen en dat de reikwijdte van die inperking voor de werknemer kenbaar is. Een restrictieve uitleg is daarbij op zijn plaats, terwijl voorts terzake omvang en handhaving van de inperking de wederzijdse belangen van werkgever en werknemer tegen elkaar moeten worden afgewogen. Beantwoording van de vraag of een werknemer aan een concurrentiebeding kan worden gehouden, dan wel dit beding daadwerkelijk heeft overtreden - waarbij cruciaal is of de werknemer het bedrijfsdebiet van zijn (voormalig) werkgever daadwerkelijk in gevaar brengt of heeft gebracht -, is veelal afhankelijk van de feitelijke invulling van de zaak.
15. Terughoudendheid bij de toepassing van het onderhavige concurrentiebeding is in dit geval temeer op zijn plaats gelet op de volgende omstandigheden. Uit de overgelegde adviezen van de Arbo-arts wordt voldoende aannemelijk dat [eiser] op medische gronden arbeidsongeschikt is, dat die gronden zijn ontstaan als gevolg van zijn werk voor PCI en dat medisch herstel en re-integratie van [eiser] niet valt te verwachten zolang hij bij PCI blijft. In elk geval tijdens het onder 1.11 bedoelde gesprek en uit de onder 1.12 bedoelde brief moet het voor PCI duidelijk zijn geweest dat haar ingrijpen noodzakelijk was om een voor [eiser] werkbare situatie te herstellen. Het feit dat, zoals door PCI is betoogd, de directeur Algemene Zaken aan wie de brief is verzonden niet in een hiërarchische verhouding stond met [eiser], doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor het verweer van PCI dat [eiser] had verzocht om de brief geheim te houden (hetgeen [eiser] heeft betwist). PCI had immers ook adequate maatregelen kunnen nemen zonder de betreffende brief te verspreiden. Gesteld noch gebleken is dat PCI adequate maatregelen heeft getroffen. Op grond daarvan wordt vooralsnog geoordeeld dat PCI tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als goed werkgever. Het is voldoende aannemelijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen die tekortkoming en de arbeidsongeschiktheid van [eiser]. Maar ook indien een zodanig oorzakelijk verband niet zou bestaan, zouden de oorzaken van het uitvallen van [eiser] en van het feit dat hij thans is aangewezen op het vinden van werk buiten PCI aan PCI dienen te worden toegerekend.
15. Voldoende aannemelijk is dat [eiser], gelet op zijn opleiding en eenzijdig arbeidsverleden, voor het vinden van een andere functie is aangewezen op de branche waarin hij tot nu toe werkzaam is geweest.
15. Niet aannemelijk is geworden dat [eiser] bij PCI specifieke vaardigheden of kennis heeft opgedaan. Dat dit wel het geval zou zijn geweest heeft PCI in elk geval onvoldoende concreet onderbouwd, hoewel dit wel op haar weg had gelegen. PCI heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zonder handhaving van het concurrentiebeding een reële en zwaarwegende aantasting van het bedrijfsdebiet van PCI dreigt.
15. Daar komt bij dat het bedrijfsdebiet van PCI ook beschermd wordt door het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst dat – kort samengevat – aan [eiser] verbiedt om gedurende twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst contacten te onderhouden met (met name) leveranciers en afnemers van PCI.
15. Bovenbedoelde omstandigheden brengen mee dat, gegeven het fundamentele (grond)recht van [eiser] op een vrije arbeidskeuze, en mede het feit dat de noodzaak tot vertrek van [eiser] aan PCI moet worden toegerekend terwijl [eiser] is aangewezen op een functie in dezelfde branche, het belang van [eiser] om door schorsing van het concurrentie beding in staat te worden gesteld bij Konica Minolta in dienst te treden aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van PCI bij handhaving daarvan.
15. Uit het voorgaande volgt dat de meer subsidiair ad VI ingestelde vordering zoals gelezen als bedoeld onder 10. toewijsbaar is. De nog meer subsidiair ingestelde vorderingen behoeven geen verdere behandeling meer.
15. PCI dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
schorst het non-concurrentiebeding als bepaald in artikel 12 van de op 1 september 2012 gedateerde arbeidsovereenkomst tussen partijen;
veroordeelt PCI in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- kosten dagvaarding: € 93,80
- griffierecht: € 78,00
-salaris gemachtigde: € 400,00
--------------
Totaal: € 571,80
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
veroordeelt PCI tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en PCI niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.