ECLI:NL:RBAMS:2015:2626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
C-13-554511 - HA ZA 13-1746
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding door NBM aan T.I.P. na aanrijding met Duitse truck

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (NBM) en T.I.P. Trailer Rental BV. NBM vorderde een schadevergoeding van T.I.P. ter hoogte van € 25.080,40, als gevolg van een aanrijding die plaatsvond op 11 september 2007 in Duitsland, waarbij een Duitse truck met een aanhanger van T.I.P. betrokken was. NBM had 50% van de schade vergoed aan de benadeelde partij, maar stelde dat T.I.P. aansprakelijk was voor deze schade op grond van het Duitse recht, dat een hoofdelijkheid aansprakelijkheid voor schade door een combinatie van truck en aanhanger kent.

De rechtbank oordeelde echter dat T.I.P. niet aansprakelijk was, omdat er geen zelfstandige verzekeringsplicht voor de aanhanger bestond. De rechtbank concludeerde dat de verzekeraar van de houder van de truck volledig aansprakelijk was voor de schade en dat T.I.P. geen bijdrage hoefde te leveren. De rechtbank wees de vordering van NBM af en veroordeelde NBM in de proceskosten van T.I.P. tot een bedrag van € 3.283,50. Dit vonnis benadrukt de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse aansprakelijkheidswetgeving, vooral met betrekking tot de verzekeringsplicht voor aanhangers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/554511 / HA ZA 13-1746
Vonnis van 6 mei 2015
in de zaak van
de vereniging
NEDERLANDS BUREAU DER MOTORRIJTUIGVERZEKERAARS,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T.I.P TRAILER RENTAL BV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Hesselink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna NBM en T.I.P worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 7 november 2013
- de conclusie van antwoord van 18 februari 2014
- het tussenvonnis van 5 maart 2014
  • de akte uitlating nieuwe weren van NBM met producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2014
  • de conclusie na comparitie van NBM van 10 september 2014
  • de antwoordconclusie na comparitie van T.I.P van 5 november 2014
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
NBM is een erkend bureau als bedoeld in artikel 2, lid 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) . NBM vergoedt uit dien hoofde – kort gezegd – schade die door Nederlandse voertuigen in het buitenland is veroorzaakt en waarvoor geen aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten. Op grond van artikel 3 lid 3 WAM geldt dat indien NBM een zodanige schade vergoedt, zij voor het betaalde bedrag verhaal heeft op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover deze verplichting tot verzekering niet is nagekomen.
2.2.
Volgens documenten van de “Polizeiinspektion Soltau-Fallingsbostel” heeft op
11 september 2007 een aanrijding plaatsgevonden tussen twee vrachtwagens (althans trucks) met aanhanger, op de A7 richting Hamburg, te Duitsland. De aanhanger van de vrachtwagencombinatie die de aanrijding zou hebben veroorzaakt had het kenteken [kenteken].
2.3.
Bij brief van 20 april 2012 heeft NBM aan T.I.P geschreven:

De Duitse verzekeraar heeft namens (…) een regres op u als eigenaar van de Nederlandse aanhanger. Nu er blijkbaar geen verzekeraar voor de genoemde aanhanger is afgesloten voor u 50% aansprakelijk gehouden.
Indien de aanhanger in Nederland toch verzekerd is, verzoeken wij om alsnog de verzekeraar hiervan aan ons mede te delen. Als het voertuig onverzekerd is, zullen wij als Nederlands bureau de door ons uitgekeerde schade op u verhalen.”
2.4.
Bij e-mail van 25 april 2012 heeft T.I.P de aansprakelijkheid voor de aanrijding op 11 september 2007 van de hand gewezen. In deze e-mail staat onder meer:

De reden hiervan is dat de trailer met het kenteken [kenteken], op de schadedatum 11 september 2007 door ons verhuurd werd. (…)
De 50% aansprakelijkheid wijzen wij af op grond van het volgende:
Ons inziens zijn trailers en aanhangwagens met een NL-teken niet WAM-plichtig, nu zij niet zelfstandig met mechanische of elektrische kracht worden voortbewogen. De desbetreffende trailer is verhuurd aan de reeds doorgegeven huurder en deze dient zorg te dragen voor de verzekering van de gehele combinatie (trekkende voertuig). (…) Ons inziens wordt er (…) ten onrechte van uitgegaan dat er een verzekeringsplicht is voor NL trailers die de Duitse grens overgaan. In de Duitse Pflichtversicherungsgesetz (de Duitse WAM) is in paragraaf 1 duidelijk geregeld dat alleen de houder van een voertuig of trailer ‘mit regelmasigem Standort im Inland’ verplicht is voor verzekering zorg te dragen.”
2.5.
In een schrijven van 11 juli 2012 heeft het “Deutsches Büro Grüne Karte e.V” (hierna: het Duitse Bureau) aan NBM meegedeeld dat het een bedrag van € 9.915,04, de helft van het totale schadebedrag van € 19.830,08, heeft voorgeschoten, en aan NBM verzocht dat aan het Duitse Bureau over te maken. Volgens dit schrijven betreft dit schade die zich heeft voorgedaan op 11 september 2007, op de A7 richting Hamburg en is het kenteken van de ‘Schädiger’(veroorzaker van de schade) [kenteken].
2.6.
Onder de gedingstukken (producties 14 tot en met 17) bevinden zich soortgelijke stukken als hiervoor vermeld, ter zake van aanrijdingen/ongevallen van 5 juli 2009,
17 november 2009, 26 april 2012 en 2 mei 2012. In alle gevallen heeft NBM aan T.I.P verzocht om 50% van de schade te vergoeden, omdat bij de ongevallen een aanhanger van T.I.P betrokken zou zijn geweest. T.I.P heeft in alle gevallen aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
NBM vordert – samengevat – bij vonnis, veroordeling van T.I.P tot betaling aan NBM van een bedrag van € 25.080,40 vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen over de afzonderlijke schadebedragen en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
NBM heeft haar vordering, samengevat, als volgt toegelicht. Op grond van het Duitse recht, dat hier van toepassing is, zijn zowel de eigenaar van de truck als de eigenaar (of ‘Halter’) van de aanhangwagen hoofdelijk aansprakelijk voor de tengevolge van voormelde aanrijdingen geleden schade. In Duitsland geldt daarbij, anders dan in Nederland, dat (ook) de ‘Halter’ van de aanhangwagen verplicht is zich daarvoor te verzekeren. Volgens een arrest van het Duitse Bundesgerichtshof van 27 oktober 2010 dienen bij schades veroorzaakt door een combinatie truck-aanhanger de (verzekeraar van de) ‘Halter’ van de truck en die van de aanhanger (als dat niet dezelfde is) ieder 50% van de schade voor hun rekening te nemen. In gevallen als deze, bij een Nederlandse ‘Halter’ van de aanhanger, is gebruikelijk dat de verzekeraar van de truck 100% van de schade aan de benadeelde uitkeert en vervolgens voor 50% regres neemt op het Duitse Bureau. Het Duitse Bureau keert 50% van de schade uit aan de verzekeraar van de truck en verhaalt dat op de Nederlandse verzekeraar van de aanhanger, en, als dat niet lukt, bij NBM. Op grond van artikel 3 lid 3 van de WAM kan het NBM dan op haar beurt de schade verhalen bij de eigenaar, althans de ‘Halter’ van de aanhangwagen, in dit geval T.I.P.
De helft van de respectievelijke schades bedraagt:
11 september 2007 € 9.915,04
5 juli 2009 € 1.795,51
17 november 2009 € 3.355,68
26 april 2012 € 4.384,37
2 mei 2012 € 5,629,64
In totaal dus een bedrag van € 25.080,40. Dit bedrag dient T.I.P aan NBM te vergoeden.
Voor zover de vorderingen niet reeds op grond van het voorgaande toewijsbaar zouden zijn, is dat alsnog het geval omdat T.I.P door voldoening van de schade waarvoor T.I.P. aansprakelijk is door het Duitse Bureau (dat weer is voldaan door NBM) ongerechtvaardigd is verrijkt. Van verjaring van de vorderingen is geen sprake.
3.3.
T.I.P voert verweer. Zij betwist onder meer:
- dat aanhangers van T.I.P onverzekerd rond rijden;
- dat aanhangers van T.I.P betrokken zijn geweest bij verkeersongevallen in Duitsland;
- dat door de combinatie truck/aanhanger schade is veroorzaakt aan derden.
- dat naar Duits recht geldt dat de eigenaar/verzekeraar van de aanhanger en de eigenaar/verzekeraar van de truck jegens de schadelijdende derde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige schade;
- dat de verzekeraar van de aanhanger 50% van de schade dient te dragen;
- dat het gebruikelijk is dat de verzekeraar van de truck voor 50% van de schade regres neemt op het Duitse Bureau en dat die 50% vergoedt van de schade aan de verzekeraar van de truck;
- dat het gebruikelijk is dat het Duitse Bureau regres neemt op de Nederlandse verzekeraar van de aanhanger;
- dat het Duitse Bureau de door haar vergoede schade kan verhalen op NBM.
Voorts is volgens T.I.P het leerstuk van ongerechtvaardigde verrijking niet aan de orde, en zijn de vorderingen deels verjaard.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist wordt als vaststaand aangenomen dat op de onder 3.2 genoemde data aanrijdingen hebben plaatsgevonden in Duitsland, waarbij trucks waren betrokken met aanhangers (trailers) met een Nederlands kenteken, die eigendom waren van T.I.P, en dat derden daardoor schade hebben geleden. NBM heeft door middel van overlegging van de onder de feiten genoemde documenten haar stellingen dienaangaande uitvoerig gedocumenteerd onderbouwd. De blote ontkenning door T.I.P. van de aldus door NBM gestelde feiten staat haaks op hetgeen zij zelf per brief als reactie op de aansprakelijkheidstelling aan NBM heeft laten weten en doet daaraan dan ook niet af.
4.2.
Verder wordt bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting, op grond van het door NBM gestelde en de ter onderbouwing daarvan overgelegde documentatie, als vaststaand aangenomen dat het Duitse Bureau de genoemde schadebedragen aan de benadeelde(n), althans aan de verzekeraar van de truck, heeft vergoed en deze vervolgens heeft verhaald op NBM.
4.3.
Tot slot wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist aangenomen dat T.I.P voor haar aanhangers geen aansprakelijkheidsverzekering(en) heeft afgesloten.
Welk recht van toepassing met betrekking tot aansprakelijkheid?
4.4.
De vraag naar de aansprakelijkheid van T.I.P voor de door de aanrijdingen veroorzaakte schade dient te worden beoordeeld naar Duits recht. Dit volgt uit artikel 10:1, 10:158 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto de Verordening nr. 864/2007 van het Europees parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele Verbintenissen (Rome II), artikel 28 lid 1, juncto artikel 3 van het “Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg”, luidende

(…) De van toepassing zijnde wet is de interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden (…)”.
Dat dit hier niet het geval zou zijn op de door T.I.P aangevoerde gronden, namelijk dat regresvorderingen in artikel 2 van dit verdrag zijn uitgezonderd, gaat niet op, aangezien de eerste vraag die ter beantwoording voorligt de
aansprakelijkheidvan T.I.P betreft.
4.5.
Ingevolge § 7 van het Duitse “Straßenverkehrsgesetz” zijn de ‘Halter’ van het trekkend voertuig en de aanhanger jegens de derde schadelijdende partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die met de truck-aanhanger combinatie is veroorzaakt.
De toepasselijke bepaling luidt als volgt:
“§ 7 (…) Haftung des Halters (…)
Wird bei dem Betrieb eines Kraftfahszeugs oder eines Anhängers, der dazu bestimmt ist von einem Kraftfahrzeug mitgeführt zu werden. (…) der Körper oder die Gesundheidt eines Menschen verletzt oder eine Sache beschädigt, so ist der Halter verpflichtet den daraus entstehenden Schaden zu ersetzen (…).”
4.6.
Uitgangspunt is voorts dat in Duitsland een verzekeringsplicht geldt, zowel voor de ‘Halter’ van de truck, als voor de ‘Halter’ van de aanhanger, waarbij de te sluiten aansprakelijkheidsverzekering de volledige schade dekt die door de combinatie van truck en aanhanger wordt veroorzaakt. Deze situatie wijkt af van de Nederlandse situatie, waarin slechts een verzekeringsplicht geldt voor de bezitter van de truck, op grond waarvan schades waarvoor de vrachtwagencombinatie aansprakelijk is (eveneens) volledig zijn gedekt. Een afzonderlijke verzekeringsplicht voor de bezitter van de aanhanger bestaat in Nederland niet.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de Duitse situatie zowel de aansprakelijkheidsverzekering van de truck als die van de aanhanger de volledige schade dekken, waarvoor zowel de ‘Halter’ van de aanhanger als die van de truck jegens de benadeelde voor 100% aansprakelijk zijn. In het geval de ‘Halter’ van de truck niet dezelfde is als de ‘Halter’ van de aanhanger, betekent dit dat door de combinatie veroorzaakte schade dubbel verzekerd is. Voor die situatie heeft het Duitse Bundesgerichtshof bij beslissing van 27 oktober 2010 bepaald dat de ‘Halter’ van de truck en de ‘Halter’ van de aanhanger (behoudens bijzondere gevallen) in hun onderlinge verhouding ieder een draagplicht hebben voor 50% van de schade en dat hun beider verzekeringen in dat geval ieder 50% van de te vergoeden schade dienen te dragen.
4.8.
Ook in dit geval kan worden aangenomen dat de ‘Halter’ van de truck niet dezelfde is als de ‘Halter’ van de aanhanger. Anders dan T.I.P heeft bepleit wordt geoordeeld dat zij naar Duits recht als ‘Halter’ van de aanhanger moet worden aangemerkt. In de regel is de ‘Halter’ degene die ten aanzien van de aanhanger beschikkingsbevoegd is. Wanneer iemand de eigenaar is en het kenteken van de aanhanger op zijn naam heeft staan (T.I.P in dit geval) is dat een sterke aanwijzing dat deze ook als ‘Halter’ geldt. Dit kan anders zijn, wanneer de aanhanger duurzaam ter beschikking is gesteld aan een ander, bijvoorbeeld in het geval van langdurige verhuur, of in een huurkoopsituatie, maar T.I.P heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dit in de gevallen waarin NBM haar heeft aangesproken aan de orde is. Als eigenaar en kentekenhouder van de aanhangers zal zij dan ook als ‘Halter’ worden beschouwd.
Verzekeringsplicht?
4.9.
De vraag die partijen vervolgens verdeeld houdt is of naar Duits recht, anders dan in Nederland, waar de aanhangwagen de (verzekering van de) truck ‘volgt’, een verzekeringsplicht geldt voor ‘Hälter’ van aanhangwagens. In ieder geval kan worden aangenomen dat dit zo is wanneer het gaat om aanhangwagens die het merendeel van de tijd in Duitsland hun vaste standplaats (‘regelmäßiger Standort’) hebben. Dit volgt uit de eerste zin van paragraaf 1 van het ‘Gesetz über die Pflichtversicherung für Kraftfahrzeughalter’ (een met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen vergelijkbare wet in Duitsland), die als volgt luidt:

Der Halter eines Kraftfahrzeugs oder Anhängers mit regelmäßigen Standort im Inland is verpflichtet, für sich, den Eigentümer und den Fahrer eine Haftpflichtversicherung zur Deckung der durch den Gebrauch des Fahrzeugs verursachten Personenschäden, Sachschäden und sonstigen Vermögensschäden nach den folgenden Vorschriften abzuschließen und aufrechtzuerhalten, wenn das Fahrzeug auf öffentlichen Wegen oder Plätzen (…) verwendet wird.
Deze situatie is echter hier niet aan de orde, nu niet is gesteld of gebleken dat de aanhangers van T.I.P normaalgesproken zijn gestald in Duitsland.
4.10.
Volgens NBM geldt de verzekeringsplicht niettemin ook voor T.I.P, omdat deze plicht ook zou gelden voor ‘Hälter’ van aanhangwagens die geen gebruikelijke standplaats hebben in Duitsland, maar wel gebruik maken van het Duitse wegennet. NBM heeft in dit verband gewezen op het “Gesetz über die Haftpflichtversicherung für ausländische Kraftfahrzeuge und Kraftfahrzeuganhänger.” waarvan paragraaf 1 als volgt begint:
“(1) Kraftfahrzeuge (auch Fahrräder mit Hilfsmotor) und Kraftfahrzeuganhänger, die im Inland keinen regelmäßiger Standort haben, dürfen im Geltungsbereich dieses Gesetzes auf öffentlichen Straßen oder Plätzen nur gebraucht werden, wenn für den Halter, den Eigentümer und den Führer zur Deckung der durch den Gebrauch verursachten Personen- und Sachschäden eine Haftpflichtversicherung nach den §§ 2 bis 6 besteht.”
De rechtbank volgt NBM in deze stellingname niet. Naar het oordeel van de rechtbank betekent deze bepaling slechts dat op het Duitse wegennet alleen gebruik mag worden gemaakt van trucks en aanhangers, als deze verzekerd zijn. Dat was voor de aanhangers van T.I.P het geval, nu deze vielen onder de verzekering van de ‘Halter’ van de truck. Deze bepaling creëert echter geen zelfstandige verzekeringsplicht voor T.I.P. voor haar aanhangers, zoals T.I.P terecht heeft aangevoerd.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de situatie in het onderhavige geval op een belangrijk punt verschilt van de situatie in voornoemde beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof, aangezien voor de aanhangers van T.I.P geen sprake was van een zelfstandige verzekeringsplicht en zich dus ook niet het geval voordoet van een dubbele verzekering. Met NBM kan worden aanvaard dat uit beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof volgt dat T.I.P. als ‘Halter’ van de aanhanger jegens de benadeelde 100% aansprakelijk is voor door de combinatie van truck en aanhanger veroorzaakte schade en dat zij aan de te betalen schadevergoeding in de interne verhouding tot de ‘Halter’ van de truck voor 50% dient bij te dragen. Nu de aansprakelijkheid van T.I.P. als ‘Halter’ van de aanhanger echter volledig gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering van de ‘Halter’ van de truck, terwijl voor de aanhanger geen zelfstandige aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten, is hier anders dan bij de beslissing van het Duitse Bundesgerichtshof, geen sprake van een dubbele verzekering en moet er van worden uitgegaan dat de verzekeraar van de ‘Halter’ van de truck zowel voor de aansprakelijkheid van de ‘Halter’ van de truck als voor de aansprakelijkheid van T.I.P. als ‘Halter ‘ van de aanhanger dekking dient te verlenen en dus 100% van de te vergoeden schade dient te dragen.
Was het Duitse Bureau gehouden tot vergoeding van de schade en is NBM in de rechten van het Duitse Bureau gesubrogeerd en/of heeft het Duitse Bureau en/of NBM regres op T.I.P?
4.12.
Nu geen verzekeringsplicht van T.I.P kan worden aangenomen en de verzekeraar van de ‘Halter’ van de truck dus voor 100% draagplichtig is, bestaat ook geen grondslag voor de vergoeding van 50% van de schade door het Duitse Bureau, respectievelijk NBM. Deze Bureaus zijn alleen gehouden tot betaling van (een deel van) de te vergoeden schade, indien (de verzekeraar van) de ‘Halter’ van het betrokken voertuig daarvoor kan worden aangesproken, maar in het buitenland is gevestigd, en/of indien de ‘Halter’ van het desbetreffende voertuig in strijd met diens verplichtingen niet verzekerd was. Die situatie doet zich hier niet voor. Vast staat dat T.I.P voor haar aanhangers geen afzonderlijke aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Verder geldt dat voor T.I.P. als ‘Halter’ van niet in Duitsland gestalde aanhangers ook geen verplichting bestond een dergelijke verzekering af te sluiten. De door NBM gestelde vergoedingsplicht van T.I.P kan ook niet volgen uit paragraaf 78 van het Versicherungsvertragsgesetz (“Haftung Bei Mehrfachversicherung”), dat alleen van toepassing is bij samenloop van meerdere verzekeringen, hetgeen hier niet aan de orde is.
Ook in artikel 3 lid 3 van de WAM is opgenomen dat het Duitse Bureau c.q. het NBM voor het betaalde bedrag (slechts) verhaal heeft op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover deze verplichting niet overeenkomstig het bepaalde in dit lid is nagekomen.
Geconcludeerd wordt dan ook dat in dit geval het Duitse Bureau en vervolgens NBM onverplicht zijn overgegaan tot uitkering van 50% van de vergoede schade aan de verzekeraar van de ‘Halter’ van de Truck en dat het NBM deze daarom niet kan verhalen op T.I.P.
4.13.
Het voorgaande brengt mee dat naar Duits recht en naar Nederlands recht voor T.I.P geen verplichting bestaat tot vergoeding van 50% van de telkens door de verzekeraar van de truck aan de desbetreffende benadeelden vergoede schade. Daarmee kan van ongerechtvaardigde verrijking van T.I.P geen sprake zijn.
4.14.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen van NBM zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst behoeven de overige weren (zoals die betreffende de mogelijke verjaring van een deel van de vorderingen) geen verdere bespreking.
4.15.
NBM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van T.I.P worden begroot op:
- griffierecht € 1.836,-
- salaris advocaat (2,5 punten maal tarief III € 579,- =)
€ 1.447,50
Totaal € 3.283,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt NBM in de proceskosten, aan de zijde van T.I.P. tot op heden begroot op € 3.283,50,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op
6 mei 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MB