7.2.Wat betreft de periode van 1 juli 2013 tot de aanvang van de waarnemingen op 8 oktober 2013 heeft verweerder zich enkel gebaseerd op de verklaringen van de getuigen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit de getuigenverklaringen niet kan worden opgemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden de getuigen tot de slotsom zijn gekomen dat [naam ex-partner] hoofdverblijf had in de woning van eiseres. De rechtbank acht deze getuigenverklaringen onvoldoende voor het standpunt van verweerder.
Wat betreft de periode vanaf 8 oktober tot 1 november 2013 is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen samen met de waarnemingen aangaande de auto en het vuilnis, eveneens onvoldoende zijn voor het oordeel dat sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning. Dit komt omdat tussen eiseres en [naam ex-partner] een verzoening gaande was. De rechtbank heeft tevens in haar oordeelsvorming de andersluidende verklaring van getuige [naam getuige 2] betrokken. Voorts acht de rechtbank van belang de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten de buurvrouw van eiseres, wonende op [huisnummer], te bevragen. Dit lag naar het oordeel van de rechtbank in de rede nu eiseres tijdens haar verhoor op 11 februari 2014, en dus nog voor het horen van omwonenden, heeft verklaard dat deze buurvrouw in het bezit is van een sleutel van de woning van eiseres.
Ten aanzien van de periode vanaf 1 november 2013 overweegt de rechtbank als volgt. Uit het Aanvullend rapport Uitkeringsfraude blijkt dat [naam ex-partner] op 12 maart 2014 heeft verklaard dat hij vanaf november 2013 bij eiseres inwoont. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring gevoegd bij de getuigenverklaringen en de waarnemingen voldoende basis bieden voor het oordeel dat [naam ex-partner] hoofdverblijf heeft bij eiseres op het uitkeringsadres. De getuigenverklaring ter zitting van [naam thuiszorgmedewerkster] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, al was het maar omdat zij van horen zeggen heeft dat [naam ex-partner] bij zijn ouders zou inwonen. Dit betreft echter geen eigen waarneming. Het voorgaande betekent dat met ingang van 1 november 2013 er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit voor zover dit ziet op de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 oktober 2013. Dit betekent dus dat de bijstandsuitkering van eiseres eerst per 1 november 2013 wordt ingetrokken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna ook: het Besluit), zoals dat met ingang van 1 januari 2015 luidt worden samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Naar het oordeel van de rechtbank hangt de onderhavige zaak samen met de zaak met nummer 14/6595, gelet op het bepaalde in het artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Beide zaken zijn immers nagenoeg gelijktijdig behandeld op de hoorzitting bij het bestuursorgaan en op de zitting van de rechtbank. Gelet op het overgangsrecht (artikel II) bij het Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411), geldt voor de kosten van bezwaar ook het Besluit zoals dat per 1 januari 2015 luidt. De rechtbank zal dan ook alleen in de onderhavige zaak een kostenveroordeling uitspreken.
11. De totale proceskosten voor beide zaken bedraagt € 1.948,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het (telefonisch) horen, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor 1). De rechtbank hanteert een waarde per punt van € 487,-. Dit volgt uit het overgangsrecht (artikel IV, vierde lid) bij de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014 tot indexering van de bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Stcrt. 2014, nr. 37105). De beroepschriften zijn immers van vóór 1 januari 2015 ontvangen.